is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Villa Boon
Deze vaststelling is geldig sinds
De Villa Boon werd opgetrokken in 1928 in opdracht van Felix Boon, een succesvolle wijnhandelaar uit Leuven, naar ontwerp van de architect Guillaume Koekelkoren. Kenmerkend voor de cottagestijl waarin de villa opgetrokken werd, is de complexe bedaking, het divers materiaalgebruik, het imitatievakwerk en het schrijnwerk met kleine roedeverdelingen.
Bouwheer was Felix Boon, zoon van Michiel Boon en zaakvoerder van de gekende wijnhandel “Boon-Hecking” in Leuven. In de late 18de eeuw werd in Leuven reeds een handelszaak voor koloniale waren opgericht door een zekere Peemans. Deze onderneming groeide uit tot het succesvol familiebedrijf “C. Peemans & Felix Hecking” (1834). Vanaf circa 1891 werd de onderneming geleid door Michiel Boon, waarna deze bekend kwam te staan onder de naam “Boon-Hecking”. Vanaf dat ogenblik richtte het bedrijf zich uitsluitend op de handel in wijnen. De gereputeerde zaak was sinds 1905 gevestigd in de Vaartstraat nummers 39-45. In 1919 nam Felix Boon de leiding van het bedrijf over van zijn vader Michiel Boon en bouwde de zaak verder uit tot een succesvolle onderneming die tot het midden van de jaren 1980 in bedrijf bleef.
Felix Boon bezat verschillende panden in de binnenstad waaronder drie burgerhuizen in de Koning Leopold I-straat nummers 43-45-47, naar ontwerp van architect J.-F. Piscador. Boon woonde tot aan de Eerste Wereldoorlog met zijn gezin in de Justus Lipsiusstraat in Leuven. In het interbellum verkreeg hij de vergunning om op een bebost perceel langs de Waversebaan aan de rand van Heverleebos deze villa in cottagestijl op te trekken op de plaats van het voormalige Celestijnenklooster. Hij vroeg architect Koekelkoren de villa te ontwerpen. Van deze relatief onbekende architect zijn op heden slechts een viertal ontwerpen gekend in Leuven.
De villa op vierkante plattegrond telt vier bij drie traveeën en twee bouwlagen onder een overkragende, complexe bedaking met rode pannen. De gelijkvloerse verdieping heeft een parement in rode baksteen op een rustieke plint van blauwe hardsteen. De tweede bouwlaag en geveltoppen zijn voorzien van imitatievakwerk. Natuursteen werd aangewend voor de kozijnen, dorpels en breukstenen plint. Grote rechthoekige of rondbogige vensters en deuren werken veelvuldig de vier gevels open. De geveluitsprongen ter hoogte van de eerste bouwlaag, geveltoppen onder afgewolfde zadeldaken met uitkragende daklijsten en de gevelafwerking in imitatievakwerk in bepleistering bepalen het pittoresk karakter van de woning.
De noordoostelijk georiënteerde voorgevel wordt gekenmerkt door een haast symmetrische gevelopbouw. De linkse poorttravee wordt geopend door een grote rondbogige garagepoort onder bakstenen rollaag en waterlijst. Het lessenaarsdak van dit volume sluit aan op het afgewolfd zadeldak van de hoofdvleugel. Links van de poorttravee werd op een later moment in aansluitende stijl een extra travee toegevoegd onder lessenaarsdak, geopend door eenzelfde rondbogige poort. De volgende drie traveeën omvatten het hoofdgebouw. Centraal bevindt zich de toegangstravee die wordt geflankeerd door twee venstertraveeën. Deze bevinden zich onder afgewolfde zadeldaken met afgeknotte puntgevel. De centrale travee bevindt zich eveneens onder een zadeldak, haaks op de zadeldaken van de venstertraveeën. Beide venstertraveeën zijn op het gelijkvloers voorzien van een driezijdige erker in baksteen, waarvan de ribben in witte steen uitgevoerd zijn. De rondbogige voordeur bevindt zich in de middentravee van het hoofdvolume. De erkers van de venstertraveeën worden verbonden door een inkomportaal met luifel. De luifel is uitgewerkt in imitatievakwerk en wordt ondersteund door twee witstenen pilaren met hardstenen basis die aansluiting vindt bij de hardstenen plint van de woning. In de venstertraveeën werd ter hoogte van de tweede bouwlaag een drielicht voorzien, samengesteld uit een dubbele vensterdeur tussen twee zijlichten. In de middentravee bevindt zich een deurvenster. De geveltoppen onder afgewolfde zadeldaken hebben elk een dubbel, rechthoekig venster, ingepast in het stijl- en regelwerk van het imitatievakwerk. Een witgeschilderde, houten kroonlijst op consoles lijnt de dynamische gevel af.
De westelijke zijgevel kent eenzelfde gevelafwerking als de voorgevel en wordt ter hoogte van de eerste bouwlaag geopend door twee grote rondbogige drielichten onder bakstenen rollaag en waterlijst. De centrale beglaasde vleugeldeur in beide vensterpartijen sluit aan op de breukstenen plint en leidt via een bakstenen trappartij van vier treden naar het tuinniveau. In de middentravee bevindt zich een beeldnis onder rollaag en waterlijst. In het imitatievakwerk ter hoogte van de tweede bouwlaag is in iedere venstertravee een gekoppelde vensteropening ingewerkt. De oostelijke zijgevel is volgens de ontwerpplannen bij de bouwaanvraag uit 1928 eenvoudig uitgewerkt met rechthoekige vensters die de eerste en tweede bouwlaag openen. De achtergevel kent een gelijkaardige indeling en opbouw als deze van de voorgevel en westelijke zijgevel en wordt ter hoogte van de eerste bouwlaag geopend door twee rondbogige drielichten, deze in de middentravee van het hoofdvolume voorzien van een deurvenster. De rechtertravee onder lessenaarsdak wijkt sterk terug en wordt geopend door twee rechthoekige deuropeningen. In het imitatievakwerk ter hoogte van de tweede bouwlaag en de geveltop zijn rechthoekige vensteropeningen ingewerkt, deze in de linkertravee volgens de bouwaanvraag van 1928 uitgevend op een balkon. De achtergevel werd later voorzien van een aanbouw, vermoedelijk met behoud van de oorspronkelijke achtergevel.
Het originele schrijnwerk bleef bewaard met uitzondering van dat van de ramen in de geveltoppen aan voorgevelzijde. Kenmerkend zijn de ramen en beglaasde vleugeldeuren met bovenlichten voorzien van kleine roedeverdeling, evenals de dubbele houten paneeldeur met bovenlicht en de ijzeren garagepoort, waarvan de bovenlichten voorzien van waaiervormige roeden. De gevels worden afgelijnd door een sterk uitkragende kroonlijst. De smeedijzeren borstwering van de geveluitsprongen aan de voorgevel bleef niet bewaard.
De villa in cottagestijl kent een traditionele planindeling die deels teruggaat op de klassieke dubbelhuisindeling, waarbij de ruimtes in het hoofdvolume georganiseerd zijn rond de centrale traphal. De centrale hal deelt de woning op in twee delen die corresponderen met de venstertraveeën en valt te bereiken via een kleine inkomsthal. Deze staat in verbinding met de spreekkamer die in de linkervenstertravee werd ondergebracht. Ter hoogte van de rechtervenstertravee bevinden zich woon- en eetkamer in enfilade. Beide ruimtes geven aan noordwestelijke zijde uit op de tuin. In de middentravee bevindt zich achter het trappenhuis de familiekamer, uitgevend op de achtertuin. De linkervenstravee staat in verbinding met de garage en omvat eerder functionele vertrekken, waaronder de keuken, de waskamer en een sanitaire ruimte. De eerste verdieping kent eenzelfde indeling waarbij de trap uitgeeft op een centrale overloop die in verbinding staat met de verschillende slaapvertrekken. De slaapkamer van de ouders en de ruime gastenkamer werden in de rechtertravee ondergebracht. Drie slaapkamers voor de kinderen, een badkamer en linnenkamer bevinden zich in de midden- en linkertravee. Boven het volume van de garage werd een studeerkamer onder het lessenaarsdak ondergebracht. De zolderverdieping kent een gelijkaardige indeling, maar kent omwille van de bedaking slechts een beperkt aantal ruimtes.
Auteurs: Elsen, Liedewij
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Heverlee
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Villa Boon [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/305752 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Stad Leuven
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.