erfgoedobject

Stadsgraanzuiger 19

varend element
ID
305804
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/305804

Juridische gevolgen

  • is aangeduid als beschermd varend erfgoed Stadsgraanzuiger 19
    Deze bescherming is geldig sinds

Beschrijving

Geschiedenis van het vaartuig: Vanaf 1870 geraakte de invoer van graan uit onder andere de Verenigde Staten en Oost-Europa in een stroomversnelling. Grote nieuwe gebieden werden in cultuur genomen en dankzij de schaalvoordelen konden de producenten goedkoop graan verbouwen. De nieuwe generatie vrachtschepen breidde de capaciteit om graan te transporteren sterk uit. De zeilschepen werden sneller en groter en de stalen schepen met stoommachines zorgden voor een snel en betrouwbaar transport. De enorme toename van de graaninvoer verliep in België via de haven van Antwerpen. De haven werd geconfronteerd met het vraagstuk hoe het graan zo efficiënt mogelijk van de zeeschepen over te slaan op binnenvaartschepen. Aanvankelijk werd graan met manden uit het scheepsruim naar het dek verplaatst, waar het in zakken werd verpakt. De oplossing die in de haven van Antwerpen, maar ook in Rotterdam, vanaf het begin van de twintigste eeuw werd ingezet was de graanzuiger of graanelevator. Het eerste voorstel in 1883 om graanzuigers in te zetten in de haven van Antwerpen zorgde voor een oproer op de Grote Markt. Duizenden havenarbeiders kwamen samen en er sneuvelden ramen van het stadhuis. Tussen 1910 en 1933 kocht de stad Antwerpen in totaal 24 graanzuigers aan. Ze werden tot het begin van de jaren 1980 ingezet.

Een graanzuiger bestond uit een ponton met daarop een toren met een zuiginstallatie. De graanzuiger zoog het graan uit een zeeschip door middel van graanzuigleidingen die in het zeeschip werden neergelaten. Twee vacuümpompen creëerden de nodige onderdruk om zuigkracht te genereren. De pompen werden aangedreven door een stoommachine. De Stadsgraanzuiger had een overslagcapaciteit van maximaal 200 ton graan per uur. De graanzuigers verwerkten naast graan ook andere droge en korrelige bulkproducten zoals zaden, bonen (zoals cacao en soja), erwten, pindanoten, enzovoort.

De Stadsgraanzuiger 19 werd in 1926 door het Antwerpse Havenbedrijf besteld. Het ponton van 30 meter op 10,45 meter werd door de scheepswerf Cockerill in Hoboken gebouwd. De stoomketel werd geleverd door Cockerill in Seraing, met bouwnummer 5096. Het was een Schotse ketel met twee gegolfde vuurhaarden en een verwarmde oppervlakte van 145 m². De ketel werkte op een druk van 11,5 kg/cm². De stoommachine werd in 1926 gebouwd door Luther A.G. in Braunschweig in Duitsland. De graanzuiger begon op 7 juli 1927 aan een carrière van bijna 60 jaar in de haven van Antwerpen. De belangrijkste wijziging aan het werktuig was de vervanging in 1965 van de originele stoomketel door een nieuwe ketel gebouwd door de Amsterdamse firma Verschure en co in 1947. Die ketel werd in 1954 geïnstalleerd in de Stadsgraanzuiger 12 ter vervanging van de originele installatie die uit 1919 dateerde. In 1965 werd de stoomketel van Verschure en co verplaatst naar de Stadsgraanzuiger 19.

Vanaf het midden van de jaren 1960 werd duidelijk dat de uitbating van de graanzuigers meer geld kostte dan ze opbracht. In 1962 en 1963 werd door de stedelijke graanzuigers 3 miljoen ton behandeld tijdens bijna 4900 taken per jaar (250 taken per graanzuiger per jaar). Tegen 1982 daalde dat tot 79.319 ton per jaar in 137 taken. Als reden van de sterke daling werd ten eerste verwezen naar het monopolie voor de behandeling van volle schepen dat in 1964 aan de firma Sobelgra werd gegeven. De stadsgraanzuigers mochten enkel nog ingezet worden voor schepen die slechts gedeeltelijk met graan waren beladen. Ten tweede waren de stadsgraanzuigers ontworpen voor de overslag van harde granen. De import van dit product via de haven van Antwerpen verminderde omdat de graanbehoefte van het land steeds meer werd gedekt door Franse granen die op een andere manier werden geïmporteerd. De graanzuigers werden bijgevolg meer en meer ingezet voor andere artikelen zoals pellets, copra, maniok, soyameel, aardnotenmeel, … Het hoge stofgehalte van deze producten veroorzaakte, ten derde, grote onderhoudskosten aan de graanzuigers.

Er werd vanaf de jaren 1960 gezocht naar manieren om op de kosten te besparen. Eerst werd op 22 april 1966 beslist om de bewoning van de graanzuigers af te schaffen. Op 14 oktober 1966 werd de bemanning verminderd van 7 naar 6 op de stoomgraanzuigers en van 6 naar 4 op de dieselgraanzuigers. Aan het begin van de jaren 1970 werden de Stadsgraanzuigers 7, 19 en 21 gemoderniseerd, gebaseerd op een beslissing van de college van burgemeester en schepenen van 2 juli 1971. Tussen 1 oktober 1973 en 29 november 1973 werd de Stadsgraanzuiger 19 uit bedrijf genomen voor de modernisering. Er werden in het ketelruim twee stroomgroepen geplaatst, met schakelkasten in de machinekamer en er werden vier elektrische lieren geplaatst ter vervanging van de handlieren voor de bediening van de draagarmen van de graanzuigleidingen. Voorts werd de filterinstallatie in de recipiënt vervangen door een pneumatische, zelfreinigende zakkenfilteringsinstallatie. Het meest ingrijpende was de vervanging van steenkool door stookolie als brandstof voor de stoomketel. De kolenbunkers werden uitgebroken en vervangen door in eigen beheer vervaardigde brandstoftanks. De omschakeling naar stookolie voor de stoomproductie was een investering die zichzelf binnen enkele jaren moest terugbetalen.

De modernisering kon niet verhinderen dat het laatste uur had geslagen voor de Stadsgraanzuigers. De toenemende brandstofkost als gevolg van de olieschokken van de jaren 1970 maakte de graanzuigers immers nog duurder. Het aantal vaartuigen werd verder afgebouwd. In 1982 waren er nog vijf graanzuigers operationeel: de dieseltuigen 17, 22 en 23 en de stoomtuigen 19 en 21. De laatste twee waren buiten werking vanwege de hoge kosten om ze permanent onder stoom te houden.

Met het nakende verdwijnen van de Stadsgraanzuigers in het vooruitzicht voorzag het stadsbestuur met het collegebesluit van 8 februari 1984 dat één van de werkende graanzuigers 19 of 21 in het Bonapartedok zou gelegd worden en voor het publiek ontsloten worden. De overige overblijvende Stadsgraanzuigers werden verschroot. De geschiedenis van de Stadsgraanzuiger 19 kreeg evenwel een andere wending. De Stadsgraanzuiger 19 werd op 24 mei 1984 uit dienst genomen. Nadat het Antwerpse stadsbestuur in april en mei 1985 de verkoop van de Stadsgraanzuiger 19 goedkeurde, werd het stuk op 25 april 1985 naar Rotterdam versleept. De Rotterdamse Stichting Technische Restauraties Rijnmond (STRR) wilde stukken van de Stadsgraanzuiger 19 gebruiken voor de restauratie van de Rotterdamse elevator GEM 4. De GEM 4 of Elevator 4 was in 1975 buiten dienst gesteld door de Rotterdamse Graanelevatormaatschappij (GEM). De GEM had de Elevator 4 aanvankelijk in 1979 aan de Stoom Stichting Nederland overgedragen. In 1984 gaf de GEM de Elevator 4 in beheer aan de STRR in Rotterdam.

In 1987 werd het Maritiem Museum van Rotterdam opgericht. De eigendom van de GEM 4 en de Stadsgraanzuiger 19 werd aan het museum overgedragen. Bij nadere inspectie bleek dat de Stadsgraanzuiger 19 zich in een veel betere staat bevond zodat het logisch was dit vaartuig te bewaren in plaats van de GEM 4. In oktober 1987 werd de Stichting Rotterdamse Graanelevator (SRG) opgericht voor de restauratie, het onderhoud, de werking en de openstelling van het werktuig. In 1990 nam de SRG met de Stadsgraanzuiger 19 deel aan Sail Amsterdam. In 1992 kreeg de stichting het fiat van de overheid om de ketel onder stoom te brengen en de stoomwerktuigen in gebruik te nemen. De eerste demonstratie met graan gebeurde in 1993. Sindsdien was de ligplaats van de Antwerpse Stadsgraanzuiger 19 de museumhaven van Rotterdam. De SRG werkte bijna jaarlijks een aantal grote onderhouds- en restauratiewerken af.

Na overleg werd beslist om vanaf oktober 2017 de Stadsgraanzuiger 19 uit te baten in een partnerschap tussen het Maritiem Museum van Rotterdam en het Antwerpse Museum aan de Stroom. De Stadsgraanzuiger 19 is de enige nog functionerende graanzuiger in West-Europa en mogelijk heel Europa.

Eigenaars:

  • 1927-1985: Stad Antwerpen.
  • 1985-1987: Stichting Technische Restauraties Rijnmond.
  • Sinds 1987 het Maritieme Museum van Rotterdam.

Bouwjaar: 1926-1927.

Werf: Het ponton werd gebouwd door de scheepswerf Cockerill in Hoboken. De stoommachine en vacuümpompen werden geleverd door Luther A.G. uit Braunschweig in Duitsland. De originele stoomketel van Cockerill in Seraing werd in 1965 vervangen door een stoomketel van Verschure en co uit Amsterdam.

Functie: De Stadsgraanzuiger 19 werd ingezet voor de overslag van graan in de haven van Antwerpen. Sinds 1985 is het een museumstuk.

Vaargebied: De haven van Antwerpen.

Vracht: -

Beschrijving romp, constructie en opbouw: De Stadsgraanzuiger 19 staat op een ponton dat in 1926-1927 op de scheepswerf Cockerill in Hoboken werd gebouwd. Het ponton is 30 meter lang en 10,45 meter breed. De diepgang meet ongeveer 2 meter en de holte 3,30 meter. Het ponton heeft een waterverplaatsing van 560 ton. De huidplaten zijn gejoggeld geklonken (zijkant van één van de aansluitende huidplaten is omgebogen zodat de huid volledig vlak is aan de buitenzijde ondanks de overlapping in de zone met de klinknagels) en bevestigd aan de spanten. In het midden van het ponton zijn op het vlak bijkomende versterkingen aangebracht om de stoommachine te funderen. Vier grote raamspanten dragen de toren. De huid is op vele plaatsen gedubbeld met gelaste staalplaten. Rondom het ponton zijn twee berghouten van 20 op 25 centimeter in eik boven elkaar aangebracht. Voor- en achteraan het vaartuig is een verschansing van 80 centimeter hoogte in staal opgetrokken. Voor de veiligheid van de bemanning is een reling met scepters voorzien. Zowel voor- als achteraan het ponton staat vandaag het opschrift Stadsgraanzuiger n° 19 Rotterdam.

Centraal op het dek staat de behuizing van de machinekamer, de zogenaamde machinekamerkap. Daarboven verrijst de toren die rust op vier poten. Aan de voorzijde van de machinekamer, op het voordek, staat de kap van de stoomketel, de zogenaamde koelkast. Aan bakboordzijde bevinden zich achteraan de kombuis en vooraan de toiletten. Op het dek staan negen gelaste bolders om het ponton te bevestigen aan andere vaartuigen of aan de kade. Op het achterdek staan zijn twee koekoeken gemonteerd om daglicht tot in het verblijf te krijgen. Op drie plaatsen liggen platte luiken op het dek die toegang geven tot de onderliggende ruimtes. Vooraan het ponton aan stuurboordzijde geeft een opbouw uit op een trap naar de voorpiek. Achteraan het ponton geeft een opgebouwde ingang toegang tot de woonvertrekken. Aan bakboordzijde kan via een deur in de toren de machinekamer betreden worden.

De machinekamerkap boven de stoommachine is in dun plaatstaal vervaardigd. Er zijn twee ramen met regenkappen voorzien aan de achterzijde van het vaartuig, één aan de voorzijde en vier aan bakboord- en aan stuurboordzijde. Aan de bakboordzijde van de machinekamerkap is een toegangsdeur aanwezig. Aan de achterzijde van het de machinekamerkap is een grote dubbele deur voorzien. Er is een loopkat geïnstalleerd die toestaat om zwaar materiaal te takelen tussen de machinekamer en het achterdek. Boven de stoomketel is een opbouw aanwezig die de koelkast wordt genoemd. Het gaat om een stalen opbouw met deuren en kleppen aan de voorkant en aan de zijkant voor de verluchting van het ketelruim. Aan de voorzijde van de koelkast staat nog één van de twee originele luchthappers. De stalen verluchtingsluiken aan de voorzijde zijn vervangen door een lange koekoek. Bovenop de koelkast staat de schoorsteen.

Benedendeks is het ponton met schotten in vijf compartimenten opgedeeld. Over het volledige vlak is in diverse diktes beton als ballast gestort. In de voorpiek en de achterpiek zit een kettingbak waarvan de ketting via het kluisgat met een anker is verbonden. Op iedere hoek van het vlak is een tank van 7 m³ ketelwater aangebracht. In het achteronder is het schippersverblijf ingetimmerd. Centraal in het ponton bevinden zich respectievelijk de compartimenten met ten eerste de stoommachine en vacuümpompen en ten tweede de stoomketel. In de voorpiek was voordien het verblijf voor de matrozen en een atelier ingetimmerd. Vandaag is het matrozenverblijf ingericht als een expositieruimte.

Tonnage: Waterverplaatsing van 560 ton.

Tuigage: De toren is een stalen vakwerkconstructie die op vier poten op het dek rust. Vanop het dek aan bakboordzijde leidt een trap naar boven. Vanaf niveau van de weegkamer kan met ladders verder tot in de top van de mast worden geklommen tot op ongeveer 30 meter hoogte boven het dek. De mast bovenop de toren is eveneens een stalen vakwerkconstructie waaraan de gieken (ook bomen genoemd) zijn bevestigd met hangerdraden. De gieken ondersteunen de vier graanzuigleidingen die tot in het ruim van de zeeschepen worden neergelaten. De hangerdraden worden gekeerd door blokken in de mast en zijn verbonden met een contragewicht dat het gewicht van de gieken en zuigbuizen grotendeels opvangt. Dit laat toe om de gieken met redelijk lichte elektrische lieren op en neer te laten. De lieren zijn geïnstalleerd op het tweede niveau van de toren. De gieken worden met de hand vanop het dek gezwenkt.

De graanzuigleidingen zijn aangesloten op de recipiënt, een groot vat bovenaan de toren van 8 millimeter dik Siemens-Martinstaal. In de recipiënt wordt een vacuüm gezogen van 20-30 cm kwikdruk (=74,6-61,4 hPa) door de vacuümpompen. Die zijn via een grote luchtzuigleiding in plaatijzer van 3 millimeter op de top van de recipiënt aangesloten. Door de onderdruk in de recipiënt wordt lucht aangezogen door de graanzuigleidingen. In die luchtstroom wordt het graan mee opgezogen tot in de recipiënt. In de recipiënt worden door een keerplaat en filters de luchtstroom en de granen van elkaar gescheiden. De gefilterde lucht gaat door de vacuümpompen in de machinekamer en wordt vervolgens met een luchtuitlaat op grote hoogte boven het dek in de lucht geblazen.

Onder de recipiënt is een graansluis geïnstalleerd. Dit is een luchtdichte draaideur die het graan verplaatst van de recipiënt met onderdruk naar de bovenbunker met een gewone luchtdruk. Onder de graansluis bevindt zich de vergaarbak (bovenbunker) voor het graan met een capaciteit van ongeveer 4000 kilogram. De weger laat met een hendel het graan in de weegschaal lopen. De weegschaal is een basculetype met een weegverhouding van 1:10 en een geijkt tegengewicht van 300 kilogram. Zodra de baculeweegschaal in evenwicht is (als het gewicht van het graan in de bak 10 keer zo groot is als het (contra)gewicht op de schaal), zet de weger de afvoerschuiven naar de onderbunker (stortbak) open. Dat is een vergaarbak met een capaciteit van 3000 kilogram en voldoende bodemhelling om het snel aflopen van het graan te bevorderen. Vandaaruit valt het graan met een telescopische afstortpijp (of uitlooppijp) in het ruim van een lichter. De schipper van de graanzuiger kan de afstortpijp met een keerklep afsluiten zodat de lading over het vrachtruim van het binnenschip kan worden verdeeld.

Het niveau van de toren met de weegschaal en de onderliggende ruimte zijn dichtgemaakt met een dunne staalplaat, die doorbroken is met ramen en deuren uit diverse periodes. Op het eerste niveau, vlak boven de machinekamerkap ligt het buizendek.

Motor: Het ponton heeft geen eigen aandrijving voor verplaatsingen. Het werd gesleept.

Uitrusting: In het ketelruim staat de stoomketel die in 1965 in de Stadsgraanzuiger 19 werd geplaatst. Het gaat om een Schotse ketel met twee vuurgangen die in 1947 bij Verschure en co in Amsterdam werd geproduceerd met bouwnummer 294. Met een verwarmd oppervlak van 144 m² kan 10 ton stoom per uur worden geproduceerd, wat een werkdruk van 8 bar oplevert (maximale druk van 16 kg/cm²). De stoomketel wordt sinds 1973 met stookolie gestookt, die in twee stookolietanks is opgeslagen aan bakboord en aan stuurboord van de stoomketel. De stookolietanks hebben een capaciteit van 24 m³. In de ketelruimte staan verder nog een werkbank en twee stroomgroepen. De eerste is een 6-cilinder Deutz dieselmotor met een Stamford generator. De tweede groep bestaat uit een Faryman 2-cilinder dieselmotor met Stamford generator die enkel elektriciteit produceert voor de verlichting. De hele ketelruimte is overkapt met een zogenaamde koelkast op het dekniveau.

In de machinekamer bevindt zich het kloppende hart van de graanzuiger: de stoommachine en de twee vacuümpompen. De verticale compound stoommachine werd in 1926 gebouwd door G. Luther A.G. uit Braunschweig. De machine levert een vermogen op 275 ipk bij ongeveer 110 omwentelingen per minuut. Het bedrijfstoerental ligt tussen 70 en 120 omwentelingen per minuut. De installatie is zo groot dat zij op twee niveaus is geïnstalleerd. Op het niveau van het dek staan onder de machinekamerkap centraal de twee stoomcilinders. De hogedrukcilinder heeft een diameter van 440 millimeter en de lagedrukcilinder een diameter van 760 millimeter. De twee compound cilinders laten de zuigerstangen op en neer bewegen (slag van 500 millimeter). De op- en neergaande beweging wordt omgezet in een roterende beweging door de krukas in de machinekamer benedendeks. De krukas is links en rechts aangesloten op de zuigerstangen van de twee vacuümpompen die op het dekniveau zijn gemonteerd onder de kap van de machinekamer. Op de krukas is voorts een regulator aangesloten om de snelheid te beperken en een vliegwiel om de krukas door het dode punt heen te helpen.

Ook de twee vacuümpompen werden gebouwd door het Duitse bedrijf Luther. Ze hebben een cilinderdiameter van 1310 millimeter en een zuigerslag van 600 millimeter. De twee pompen zuigen lucht aan uit het recipiënt bovenop de toren van de graanzuiger. De aangezogen lucht wordt weggepompt naar de buitenlucht. Daardoor ontstaat er in de recipiënt een onderdruk of vacuüm: een druk die lager is dan de druk van de buitenlucht. Om het drukverschil op te heffen ontstaat er in de zuigerpijpen een luchtstroom die het graan mee omhoog zuigt.

In de machinekamer aan stuurboordzijde staat een condensor. De condensor werd eveneens door Luther gebouwd. De afgewerkte stoom van de stoomcilinders komt in de condensor terecht. Een circulatiepomp, die half onder de condensor is geplaatst, pompt koud water door een groot aantal fijne pijpen in de condensor. Daardoor condenseert de stoom en ontstaat er een onderdruk van ongeveer 60 cm kwikdruk (=21,3 hPa).

De gecondenseerde stoom wordt door een natte luchtpomp, een type Edwards pomp gebouwd door Luther, naar de warmwaterbak gepompt. Naast de natte luchtpomp staat een voedingspomp van het type plunjerpomp gebouwd door Luther. De voedingspomp perst water uit de warmwaterbak onder hoge druk in de stoomketel.

Voorts staan in de machinekamer aan de bakboordzijde een kast, het elektrisch schakelbord en een werkplaats. Aan stuurboordzijde staan in de machinekamer nog een lenspomp, ballastpomp en een door stoom aangedreven duplex algemene dienstpomp.

Op de verschansing zijn diverse verhaalklampen gemonteerd. Voor- en achteraan het vaartuig hangt een anker. Op het voorschip staat een davit, die gebruikt kan worden om een roeiboot op het dek te zetten. Op het achterschip is de davit verdwenen. Op het voor- en het achterdek bevinden zich elektrische lieren voor de ankers en om het ponton te verhalen. Aan stuurboordzijde langs de koelkast staan een verhaallier met twee verhaalklampen die gebruikt kunnen worden om lichters te verhalen. Aan bakboordzijde van het ponton is naast de koelkast een ladder bevestigd op het dek. Die kan worden gebruikt om aan boord van een zeeschip te gaan. Op meerdere plaatsen staan draadhaspels op het dek.

Interieur: In het achteronder is het schippersverblijf ingetimmerd die volgens het originele lastenboek een eetkamer, keuken en drie slaapkamers omvatte. De indeling en betimmering is over de jaren aangepast. Via een trap vanop het dek is aan stuurboord zijde de slaapkamer van de schipper te bereiken. Aan bakboordzijde ligt het vertrek dat vandaag als refter wordt gebruikt. Het verblijf heeft ook een ruimte voor bureauwerk die door de patroon van de Stadsgraanzuiger werd gebruikt. Verder naar voor liggen de machinekamer en dan de ketelruimte. In de voorpiek was voordien het verblijf voor de matrozen en een atelier ingetimmerd. Vandaag is het matrozenverblijf ingericht als een expositieruimte. De afwerking van de ruimte is slechts deels origineel. De ruimte is bereikbaar via een deur in het schot tussen de voorpiek en het ketelruim en met een trap vanop het voordek.

  • Stadsarchief Antwerpen (Felixarchief): Archieven Havenbedrijf Antwerpen, MA-HB#50565, MA-HB#50566, MA-HB#50851, 750#201, 775#383, 775#384 en 775#417.
  • Stadsarchief Antwerpen (Felixarchief): Archief van de stad Antwerpen, Interne werking van de stad, beheer patrimonium, MA#84377.
  • NAB G. & VAN ANDEL D. 2016: Concept restauratieplan Stadsgraanzuiger no. 19, Onuitgegeven nota in opdracht van het Maritiem Museum Rotterdam.
  • VRELUST J. 2012: Antwerpen wereldhaven. Over handel en scheepvaart, Antwerpen.

Auteurs: Van Dijck, Maarten
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Stadsgraanzuiger 19 [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/305804 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.