erfgoedobject

Belgische bunker

bouwkundig element
ID
306093
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/306093

Juridische gevolgen

Beschrijving

Betonnen militaire constructie, gelegen in het Wolvenbos, op ongeveer 280 meter ten zuidoosten van Heidestraat-Noord, op ongeveer 215 meter ten noordoosten van het kasteel Wolvenbos. De bunker ligt net achter de meest vooruitgeschoven bewaarde Duitse loopgraaf met bunkers.

Historisch overzicht

Betonnen militaire constructie, door het Belgische leger opgetrokken na de Duitse inval in België.

'Vesting Antwerpen'

Volgens het Belgische vooroorlogse verdedigingsconcept diende Antwerpen te fungeren als 'Nationaal Reduit': in geval van overmacht vormde de Versterkte Stelling Antwerpen het toevluchtsoord voor regering en leger. In die vesting moest het leger lang genoeg actief weerstand kunnen bieden om de grote mogendheden – die borg stonden voor de Belgische onafhankelijkheid – de tijd te geven om een diplomatieke of militaire oplossing uit te werken die het voortbestaan van België zou verzekeren. Forten, schansen en andere verdedigingswerken waren vanaf 1851 in gordels rond de stad opgetrokken. Aangezien de reikwijdte van de artillerie snel evolueerde, dienden nieuwe verdedigingswerken steeds sterker en verder van de stad opgetrokken te worden.

Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog vormden de forten en schansen met hun geschutskoepels de ruggengraat van de verdediging van Versterkte Stelling Antwerpen. De hoofdweerstandsstelling werd gevormd door de buitenste fortengordel, met 21 forten en 12 schansen. Hiervan bestonden de schansen en de 11 nieuwste forten uit betonnen pantserwerken. Dichter bij Antwerpen lag de Veiligheidsomwalling, gelegen op de fortengordel van 1859, waarvan de oudere forten en kleine schansen gemoderniseerd waren. Ook nog bestaande verdedigingswerken van de Grote Omwalling, die gebouwd was in 1859-1864, werden in staat van verdediging gesteld. Ten slotte was er nog een Scheldeverdediging, bestaande uit de forten Sint-Marie, Sint-Filips en drie kustbatterijen en een aantal voorbereide inundaties. Daarnaast werden er nog veldversterkingen opgetrokken, waaronder loopgraven en draadversperringen en werden gebieden, daar waar mogelijk geïnundeerd.

De vesting Antwerpen werd georganiseerd in zes sectoren. In de Vde sector, waar er geen permanente verdedigingswerken waren opgetrokken tussen Fort Haasdonk en de inundatiezone bij de polders van Beveren, dienden veldversterkingen de hoofdrol te spelen in de verdediging. Na de Duitse inval op 4 augustus 1914 verschanste de Belgische regering zich vanaf 16 augustus 1914 in Antwerpen, terwijl de stad fungeerde als logistiek centrum voor het veldleger. Vanaf 19 augustus 1914 trok het Belgisch veldleger zich terug in de vesting Antwerpen. Na een reeks 'uitvallen' door het Belgisch leger uit de vesting Antwerpen, richtte het Duitse leger vanaf eind september zijn artillerie op de forten rond de stad. Vooral de forten aan zuidoostelijke zijde van Antwerpen werden geviseerd: vele forten bezweken onder de zware Duitse artillerie. Andere verdedigingswerken werden opgeblazen tijdens de terugtocht van de Belgen. Slechts 13 van de 33 werken van de hoofdweerstandsstelling waren onbeschadigd in Duitse handen gevallen.

Belgische veldversterkingen aan het begin van de Eerste Wereldoorlog

In de periode tussen de mobilisatie begin augustus 1914 en de Duitse aanvallen met zware artillerie op de Vesting Antwerpen vanaf eind september 1914 werd er koortsachtig gewerkt aan de afwerking van de forten en de uitbouw van de veldversterkingen in de intervallen: er werden loopgraven gegraven, met schuilplaatsen en mitrailleurstellingen, beschermd door draadversperringen en wegversperringen. Schootsvelden vóór de permanente werken en vóór de loopgraven werden opgeruimd.

Een schietloopgraaf, tranchée de tir genoemd, bedoeld voor één of twee infanteriecompagnies, was volgens de geraadpleegde plannen 150 meter lang en had een rechtlijnig tracé met teruggebogen flanken. Deze loopgraven zouden opgetrokken zijn met een borstwering maar zonder rugdekking (parados). Via zigzaggende verbindingsgangen konden schuilplaatsen, barakken en verderaf gelegen loopgraven bereikt worden.

Dergelijke loopgraven en verbindingsgangen zijn nog terug te vinden in het Mastenbos. In sous-secteur B van de Belgische eerste sector, tussen Fort Ertbrand en Fort Brasschaat, waren er volgens de geraadpleegde plannen namelijk elf of twaalf tranchées de tir aangelegd achter enkele rijen draadversperringen. Deze loopgraven zijn later tijdens de Eerste Wereldoorlog door de Duitsers aangepast met traversen, maar de oorspronkelijke Belgische tranchées de tir zijn nog herkenbaar in het Mastenbos. Net zoals elders herbergden deze loopgraven mitrailleurstellingen of geschutstellingen en diverse soorten schuilplaatsen. In het Mastenbos zijn er ook nog restanten van Belgische zigzaggende verbindingsloopgraven uit de eerste twee oorlogsmaanden terug te vinden, die leidden naar meer achterwaarts gelegen schuilplaatsen. Dit zijn rechte stukken loopgraaf of wal, tot 45 meter lang, volgens een zigzaggend patroon aangelegd. In sommige wallen kan er een specifieke profilering onderscheiden worden. Aan weerszijden van de wallen is een greppel uitgegraven. Ten slotte zijn er in het Mastenbos ook drie bewaarde aarden wallen of heuvels bewaard, met korte, rechte flanken. Wellicht zijn dit Belgische structuren voor schuilplaatsen. Deze structuren zijn 15 à 22 meter lang en 8 meter diep. De wallen met flanken lijken telkens een platform te omvatten, hoger dan het maaiveld maar lager dan de wal of flanken.

Belgische bunkers

Het Belgisch leger had de firma Bolsée ingeschakeld voor de bouw van 200 betonnen schuilplaatsen, telkens voor één sectie mitrailleurs (met twee stukken). De bedoeling was dat de firma in samenwerking met het leger gemiddeld 80 schuilplaatsen per week zouden optrekken. De firma Bolsée uit Antwerpen was geen onbekende voor het Belgisch leger. De firma had namelijk in de jaren vóór de Eerste Wereldoorlog uitbrak elf forten en twaalf schansen van de Buitenlinie gebouwd. De te bouwen schuilplaatsen dienden ingeplant te worden ter hoogte van de flanken van de schietloopgraven of tussen de loopgraven in. Afgaande op teruggevonden archiefdocumenten is de firma Bolsée pas na 10 september 1914 begonnen met de effectieve bouw van deze betonnen posten. De werken werden hoogstwaarschijnlijk eind september stopgezet omwille van de zware beschietingen van de Duitse artillerie. De firma kon dus wellicht slechts een fractie van de bedoelde betonnen constructies optrekken. Er zijn in de voormalige eerste sector anno 2018 bijvoorbeeld minimum nog zeven betonnen Belgische mitrailleursposten terug te vinden. 

Volgens een blauwdruk, die op 1 augustus 1922 door generaal Combier zou zijn teruggegeven aan de historische dienst van het leger, was een abri pour mitrailleuses opgevat als een schuilplaats van 250x250cm waarrond verschillende lagen uit verschillende materialen aangelegd werden. Met inbegrip van de buitenste laag aarde was een dergelijke constructie volgens de beschikbare plannen 15m lang en 10,6m diep. 

De eigenlijke schuilplaats bestond uit een vierkante ruimte, afgebakend met verticaal geplaatste houten balken van 20x20cm. Rond deze afgebakende zone werd een laag aangestampte aarde of zand aangebracht, die door verticaal geplaatste balken van 8 x 23cm ter plekke werd gehouden. Aan frontzijde was deze laag 300cm dik, aan de zijkanten minimum 125cm. Beide soorten verticaal geplaatste balken werden ondergronds verankerd met ijzeren liggers die als fundament ingebetonneerd waren. Boven de kleine schuilplaats en de omgevende laag met aangestampte grondspecie werden vier lagen rails aangebracht, waarbij elke laag haaks op de andere werd geplaatst. De rails waren tegen elkaar geplaatst met tussen elke twee spoorstaven een omgekeerde spoorstaaf. Zodoende werd vier keer een dubbele laag bekomen, waarbij de spoorstaven volledig in elkaar haakten. Daarrond werd een laag beton aangebracht, met een wanddikte van 250cm en een dakdikte van 55cm. Dit beton werd langs de buitenzijde met kasseien bezet. Ten slotte diende er rond deze laag kasseien een niet aangestampte laag aarde aangebracht te worden, die aan het grondoppervlak 250cm hoog moest zijn. De grote opening aan de achterzijde van de constructie werd grotendeels dichtgemaakt met verticaal tegen elkaar geplaatste houten balken, op een centrale toegang van 120cm breed na.

Deze Belgische bunker werd door het Duitse leger geïntegreerd in de 'Nordabschnitt'. De bunker kwam net achter de meest vooruitgeschoven Duitse loopgraaf met bunkers te liggen. Via een korte, eveneens bewaarde verbindingsgang is deze Belgische bunker met de Duitse voorste loopgraaf verbonden.

Beschrijving

Het betreft een bunker met een rechthoekig grondplan van 9,6 x 8 meter, die aan de veilige zijde, hier zuidwestelijke zijde, volledig open was. Het dak is verdwenen (of nooit opgetrokken), enkel de betonnen muren in een U-vorm zijn bewaard. Kenmerkend bij deze Belgische bunkers zijn de kasseien die tegen de buitenmuren waren geplaatst. Deze kasseien zijn her en der bewaard.

  • Koninklijk Legermuseum, Fonds 185, doos 573, 952, 1415, 2419, 4726; Fonds ex-CDH, 5571, 7065, 7150, 7188, 7194, 8928, 8930; Fonds 27, GQT, 570 I, 570/2, 570/3.
  • Topografische kaart van België, blad 7/8, tweede (1892) en derde (1929) editie, Militair Cartografisch Instituut, schaal 1:20.000.
  • DECOODT H. 2019: Belgische bunker uit de Eerste Wereldoorlog, Kapellen, Heidestraat-Noord 57. Onuitgegeven beschermingsdossier.
  • VAN HOLLEBEEKE Y., BOURGEOIS J. & STICHELBAUT B. 2013:Inventarisatie van bovengronds bewaarde WO I-relicten van de Antwerpse Südabschnitt (Klein-Brabant tot kanaal Schoten-Turnhout), onuitgegeven studie Universiteit Gent, Vakgroep archeologie in opdracht van Provincie Antwerpen, Dienst Erfgoed.
  • BENOIT 1922: La fortification permanente pendant la guerre, Nancy, Paris, Strasbourg.
  • GHEYLE W. & BOURGEOIS I. 2013: Vergeten linies. Antwerpse bunkers en loopgraven door de lens van Leutnant Zimmermann (1918), deel 1 en deel 2, Streekgericht 3, Antwerpen.
  • GHEYLE W. & BOURGEOIS I. 2018: Militair erfgoed binnen de Antwerpse fortengordels op luchtfoto en Lidar, Streekgericht 4, Antwerpen.
  • GILS R. 2001: Vesting Antwerpen. Deel IV. Bunkers en bunkerstellingen (1914-1945), België onder de wapens 19, Erpe.
  • GILS R. 2006: Een gordel van beton. De Antwerpse pantserforten, Erfgoedgids, Antwerpen.
  • GILS R. 2006:Enkele beschouwingen omtrent de verdediging van de intervallen van de Antwerpse buitenlinie, Vesting, 4, 11-16.
  • HULSTAERT W. 2013: Van forten en vleermuizen. Consolidatiewerken van fort Steendorp, M&L, 3, 6-37.
  • VAN HOLLEBEEKE Y., BOURGEOIS J. & STICHELBAUT B.2013: Inventarisatie van bovengronds bewaarde WO I-relicten van de Antwerpse Südabschnitt (Klein-Brabant tot kanaal Schoten-Turnhout), Universiteit Gent Vakgroep archeologie in opdracht van Provincie Antwerpen, Dienst Erfgoed.
  • VAN MEIRVENNE R. & DEVOS P. 2002: De Duitse bunkerlinie van Steendorp-Vrasene 1917, Kleine Cultuurgids Provincie Oost-Vlaanderen, Gent.
  • Informatie meegedeeld door Wouter Gheyle (17 januari 2019).
  • Informatie meegedeeld door Peter Oldham (19 september 2014).
  • Informatie meegedeeld door Willem Hulstaert (7 oktober 2014).

Auteurs: Decoodt, Hannelore
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Is deel van
    Duitse bunkerlinie Nordabschnitt

  • Is deel van
    Kasteeldomein Wolvenbos

  • Is deel van
    Loopgravensysteem tussen fort Ertbrand en fort van Brasschaat (Antwerpen-Turnhoutstellung)

  • Is deel van
    Militair erfgoed op de overgang van Scheldepolders naar Kempen


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Belgische bunker [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/306093 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.