is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Wederopbouwhoeve Madelstede met gedenkkapel en verlaten vooroorlogse site
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Wederopbouwhoeve Madelstede met gedenkkapel en verlaten vooroorlogse site
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Hoeve Maedelstede, 1921-1940
Deze vaststelling was geldig van tot
is aangeduid als beschermd monument Wederopbouwhoeve Madelstede met gedenkkapel en verlaten vooroorlogse site
Deze bescherming was geldig van tot
De hoeve 'Madelstede' is in 1921-1922 ex situ heropgebouwd naar plannen van de Ieperse architect Cyrille Schmidt. Aan de straatzijde wordt het ensemble van hoevegebouwen bepaald door de imposante, in een tuin gelegen boerenwoning, en de inkompartij met kapel en toegangspoort. Naamstenen in de straatgevel van de woning (wellicht jaren 1920) en boven de toegangspoort (circa 1940) geven de hoevenaam aan. Door de ex situ-wederopbouw zijn ten noorden van de wederopbouwhoeve de fundamenten van de vernietigde vooroorlogse hoevegebouwen bewaard. Deze vormen een belangrijke getuige van de Eerste Wereldoorlog want de hoeve, bekend als "Ferme des paratonnerres", en de nu verdwenen Franse begraafplaats ertegenover lagen pal in de frontzone. Ook de vooroorlogse ijzeren erfpoort, die vandaag nog de toegang tot de weide met de oude hoevesite markeert, herinnert aan de vooroorlogse hoeve en de oorlogsvernietiging ervan. Het historische tuinperceel - tussen de vooroorlogse site en de wederopbouwhoeve – is ten zuidoosten afgeboord door een L-vormige vijver met knotbomen en opgaande bomen. Drie imposante zomereiken bepalen vanaf de straatzijde de aansluitende weide met hoogstamboomgaard.
De kapel - een nieuw gegeven na de oorlog - werd in 1922 opgericht als bedanking voor de ongedeerde thuiskomst van de zonen van zowel de pachter als de eigenaar. De toewijding ervan aan Onze-Lieve-Vrouw van Vrede - een devotie die opgang maakte in de eerste helft van de 20ste eeuw – is dan ook niet toevallig. Ook het gebrandschilderd glas in de ramen van de kapel verwijst naar oorlog en vrede.
Waarom de hoeve-inplanting na de Eerste Wereldoorlog werd verschoven langs de Ravestraat, blijft een open vraag. Fotografische documentatie van de hoeve tijdens en kort na de oorlog toont in elk geval een grote verwoesting en ook heel wat deels betonnen oorlogsconstructies die bij de ruïne aansloten. Was de vooroorlogse hoevesite daardoor onbruikbaar voor een directe wederopbouw? Verder leverde een nieuwe inplanting ook voordelen op. Rekening houden met de vooroorlogse hoeveconfiguratie was niet nodig. Bovendien konden de bouwwerken starten zonder eerst puin te ruimen.
De hoevesite vóór de Eerste Wereldoorlog
Op de kabinetskaart van graaf de Ferraris (1770-1778) vormt de niet omwalde hoeve met twee evenwijdig opgestelde gebouwen vermoedelijk de opvolger van een dieper in gelegen hoevesite met walgracht. Van deze oudste site zijn geen archeologische sporen bewaard. Op 19de-eeuwse kaarten is de hoeve geëvolueerd tot een U-vormige configuratie van drie vrijstaande gebouwen, met open zijde naar de aanpalende straat. Aan de buitenzijde van de U-vorm zijn enkele gebouwtjes gekarteerd. Ten zuiden en zuidoosten van het erfperceel sloot een tuinperceel met poel aan, waaruit de huidige vijver ontstond. Bij de uitbreiding van de pachthoeve in 1893 en 1914 registreerde het kadaster de Boezingse rentenier Deschodt als eigenaar. Het grondplan (1920) van de Oostendse architect Charles Pil gaat uit van de hoeveconfiguratie van 1914 om de oorlogsschade en de daaraan gekoppelde wederopbouw te berekenen. Anno 1914 was het erf met mestput omringd door de boerenwoning met aansluitende paardenstal (ten noorden), de koeienstal met voederstal (ten oosten), de dwarsschuur met twee dorsvloeren en wagenhuis (ten zuiden) en een omheining met twee poorten naar de straat. Aan de buitenzijde van de U-vorm bevonden zich nog twee mestputten en kleine nutsgebouwen zoals een multifunctioneel gebouw met varkensstallen, melkhuis met boterkarn en bakoven, een aardappelkelder, een kalverstal en een wagenhuis.
De hoeve als commandopost en medische hulppost tijdens de Eerste Wereldoorlog
De aanduiding "Ferme des Paratonnerres" - een toespeling op bliksemafleiders op de daken - op loopgravenkaarten en in dagboeken wijst op een bewogen oorlogsverhaal, dat reeds begon bij de groeiende dreiging in het Ieperse. Het onderbrengen van de jongste kinderen in het ‘veilige’ Werken (twintig kilometer ten noordoosten van Boezinge) zou leiden tot een jarenlange scheiding van het pachtersgezin. Rond 20 oktober 1914 bereikten vader en kinderen - dóór de gevechtslinies - het intussen bezette dorp. De allesoverheersende Eerste Slag bij Ieper (19 oktober - 22 november 1914) verhinderde echter de terugkeer van de landbouwer naar Boezinge. Aan de andere kant van de frontlijn op de hoeve (op een afstand van slechts twee kilometer) werden de achtergebleven moeder en oudste kinderen door de Fransen voor spionnen aanzien. De situatie verslechterde nog wanneer de frontlinie door de Duitse gasaanval van 22 april 1915 (Tweede Slag bij Ieper, 22 april - 24 mei) nog dichter naderde. Na het oversteken van het kanaal Ieper-IJzer groeven de Duitsers zich in langs de steenweg Boezinge-Lizerne tussen het Boezinge Sas en de nog steeds bewoonde hoeve. Na een korte Duitse inname verlieten de bewoners op 24 april op Frans bevel de hoeve om via Poperinge naar Normandië te vluchten. De Fransen vestigden hun linie evenwijdig met het kanaal, even ten oosten van de "Ferme des Paratonnerres". Achter deze reeds zwaar beschadigde hoeve groeven ze hun commandopost uit (situatie op 16 mei 1915).
Na het terugdringen van de Duitsers naar de oostelijke kanaaloever op 16 mei 1915 werd het Franse verdedigingsnetwerk verder uitgebouwd in drie parallelle linies. De loopgraven van de eerste linie bij de kanaaloever, de tweede linie langs de steenweg en de derde linie net ten oosten van "Paratonnerres" (op nog geen kilometer van de kanaaloever) waren verbonden door bochtige gangen of "boyaux" (situatie 28 juni - 8 juli 1915). Zo verbond de "boyau du Collègue" de commandopost bij de "Ferme des Paratonnerres" met de andere linies. Ook in deze ‘rustige’ periode eiste de dagelijkse oorlogsvoering slachtoffers. Op 29 juni 1915 bijvoorbeeld maakten Duitse beschietingen een twintigtal slachtoffers in de eerste en tweede linie. De gesneuvelden werden in een veld bij een niet nader genoemde weg begraven. Mogelijk bestaat hier een verband met de verdwenen Franse begraafplaats aan de Ravestraat tegenover de hoeve. Deze is gedocumenteerd in de prentbriefkaart met titel "Ferme Paratonnerre et cimetière français". De foto is niet gedateerd, maar de weinig gestructureerde opstelling van houten en stenen kruisen wijst op een voorlopig karakter van de begraafplaats.
Anders dan voor de begraafplaats zijn voor de hoeve heel wat foto’s van tijdens en kort na de Eerste Wereldoorlog bekend. Deze geven een beeld van de vernietiging van de "Ferme des Paratonnerres" en de inschakeling ervan in het oorlogsgebeuren. Enkele stereoscopische foto’s van juni 1916 - periode waarin de sector van de Fransen naar de Belgen overging – laten zien hoe beschietingen reeds grote gaten in de muren en de daken hadden geslagen. Bovendien tonen ze een Decauvillespoor dat langs de Ravestraat naar de hoeve liep en een "boyau" met loopplank ten westen van de hoeve.
Ook in de periode juni 1916 - februari 1917, waarin de sector "Het Sas" bemand werd door de Belgen, bleef de hoeve een belangrijke rol spelen. Een foto van een Belgische telegrafist in een schuilplaats bij "Boesinghe - Le Paratonnerre" (niet gedateerd) wijst erop dat de hoeve nog steeds functioneerde als commandopost. Ook troffen de na de oorlog teruggekeerde pachters een netwerk van telefoondraden aan in een betonnen "abri". Daarnaast werd de hoeve uitgebouwd als medische hulppost, mogelijk in samenhang met de (verdere) aanleg van de begraafplaats aan de overzijde van de straat. In juni 1916 beschreef de Henegouwse brancardier Hervé Lesceux hoe gewonden via de "boyaux" naar de "Ferme des Paratonnerres" overgebracht werden. Een foto van eind 1916 in de zogenaamde albums Valois (samengesteld door het Franse leger) toont dan weer een ambulance en loopbruggen voor de ‘gebombardeerde’ "Ferme des Paratonnerres". Ook voor de erfafsluiting levert deze foto interessante informatie op: gietijzeren hekken met dito pijlers verschaften aan de straat toegang tot het erf. Merkwaardig genoeg reminisceren ze sterk aan de poort die vandaag nog steeds toegang geeft tot het verlaten erf.
Voor september 1917 – door de Derde Slag bij Ieper (31 juli - 10 november 1917) lag de hoeve intussen op vier kilometer van de frontlinie – brachten zowel een tekening als de foto door de Franse legerfotograaf Castelnau ambulances en loopbruggen voor de hoeve in beeld. De "Drawing of Ferme Paratonnerres" (vermoedelijk houtskool en pastel) werd gemaakt door de Britse kunstenaar Ernest Procter, ambulancier bij The Friends' Ambulance Unit. De prentbriefkaart "Ferme Paratonnerre et cimetière français" en foto's van kort na de oorlog (collectie pastoor Jules Vanneste) getuigen van de verdere uitbouw van de oorlogssite. Oorlogsbarakken leunden tegen de ruïneuze gebouwen aan. Ook waren grote en kleine betonnen constructies rondom de hoeve gebouwd.
De footprint van “Ferme des paratonnerres” als archeologisch oorlogsrelict
Door de ex situ-wederopbouw zijn de fundamenten van de verwoeste vooroorlogse gebouwen net onder het maaiveld bewaard. Met het grondplan van de hoeve in 1914 (opgemaakt in 1920) in de hand herken je in deze archeologische sporen - in droge zomers afleesbaar als verkleuringen in het grasland - de paardenstal en het huis (ten noorden van het erf), de aardappelkelder (ten oosten van het huis), de varkensstal met aansluitend melkhuis en bakoven (achter paardenstal en huis), een deel van de koeienstal (ten oosten van het erf) en de kalverstal daarachter. Van de schuur (ten zuiden van het erf) is enkel de bakstenen voet (vijf à tien baksteenlagen boven het maaiveld) van de oostelijke zijgevel bij de vijver bewaard. Tijdens de oorlog dienden de (resterende) muren van de schuur wellicht als camouflage voor een betonnen constructie. Bij de bouw van deze deels bewaarde constructie werden kasseien gebruikt die mogelijk afkomstig zijn van de vooroorlogse erfaanleg.
Ontwerp van architect Schmidt voor een semigesloten hoeve (1921)
Als één van de eerste landbouwers in Boezinge keerde de pachter in april 1919 terug naar de verwoeste hoeve. Niet-gedemobiliseerde Franse militairen hadden er reeds ‘het front geëffend’ en de beste akkers ingezaaid. Met vee en een zaaimachine, verworven op oorlogsschade, blies de pachter het bedrijf nieuw leven in. Na de eerste huisvesting in een kleine soldatenbarak bracht een noodwoning van het Koning Albertfonds soelaas. Twee jaar later, in 1921, werden de plannen voor de definitieve wederopbouw getekend. De Ieperse architect Cyrille Schmidt (1877-1954) kopieerde hierbij de ontwerpplannen van de semigesloten hoeve 'West-Bellegoed'. Op de plannen van de hoeve 'Madelstede' schrapte en verving hij "Ferme à Voormezeel - propriété des Hospices Civils à Ypres" door "[propriété] de monsieur Deschodt Boesinghe". Een derde wederopbouwhoeve met een sterk gelijkende configuratie werd gebouwd aan de Wijtschatestraat (nr. 27) in Voormezele. Het hergebruiken van deze plannen werd vergemakkelijkt door de ex situ-wederopbouw op een niet eerder bebouwd perceel. Dit is het geval bij 'Madelstede', en mogelijk ook bij de derde hoeve. Toch wijkt de gerealiseerde wederopbouw van ‘Madelstede’ voor de ast en de kapel af van het 'West-Bellegoed'. Bij 'Madelstede' werd geen ast gebouwd, omdat deze ontbrak bij de vooroorlogse hoeve. Anderzijds komt de beeldbepalende kapel met aansluitende poort enkel voor bij 'Madelstede'.
De hoeve 'Madelstede' - in 1921-1922 heropgebouwd door aannemer Thys-Viane uit Sint-Kruis (Brugge) - vormt een herkenbaar voorbeeld van de semigesloten wederopbouwhoeve, een type dat door architect Schmidt gepropageerd werd voor grotere hoeves. Kenmerkend voor Schmidts plattegrond is ook de bij 'Madelstede' bewaarde overdekte mestvaalt, met inplanting centraal op het erf. De hoeveconfiguratie wijzigde dus van de vooroorlogse U-vormige opstelling met vrijstaande hoofdgebouwen en tal van aparte stalletjes naar een semigesloten opstelling, waarbij alle functies gegroepeerd zijn rond het vierkante erf. Hierdoor werd de loopafstand van het huis naar de stallen en de schuur verkleind. Zo bevond de machinekamer - ondergebracht in het bij de woning aansluitende bakhuis – zich meteen ook dicht bij de koeienstal. De vloeren van de stallen bestonden uit harde, ondoordringbare bakstenen op hun strek, en waren voorzien van afvoergoten. Eveneens om hygiënische redenen waren de binnenmuren van de stallen, maar ook van de schuur, witgekalkt. Een deels bewaard smalspoor in de koeienstal verkleinde het aandeel van de handenarbeid. Lage wagonnetjes werden gebruikt voor het voederen, kipwagonnetjes voor het afvoeren van de mest. De Boerenbond organiseerde dan ook bezoeken aan deze technisch vooruitstrevende modelhoeve.
Gedenkkapel met gebrandschilderd glas en aansluitende toegangspoort
De erftoegang wordt gemarkeerd door de gedenkkapel Onze-Lieve-Vrouw van Vrede en de aansluitende toegangspoort. De kapel dateert van 1922, maar de baksteenarchitectuur ervan refereert door het rijkelijk gebruik van profielbaksteen aan 18de-eeuwse voorbeelden. Het gebouwtje op rechthoekig grondplan is gevat onder een leien zadeldak. De smalle portaalgevel is beeldbepalend uitgewerkt als pilastergevel. De versmallende pilasters zijn boven de segmentboogstrek van het portaal verbonden door een gebogen druiplijst en een rechte kroonlijst. De klokvormige geveltop met voluutvormige aanzetten kraagt uit op schouderstukken. De bekroning ervan bestaat uit een overhoeks topstuk en een ijzeren kruis. In het gevelveld is een blauwhardstenen medaillon met opschrift "Onze-Lieve-Vrouw van Vrede Bid Voor Ons" ingebracht. De houten portaaldeur heeft een beglaasd bovendeel met balusters. De zijgevels zijn opengewerkt door beglaasde oculi. Tegen de rechterzijgevel is een blauwhardstenen zitbank opgesteld.
Bij de kapel sluit de bakstenen toegangspoort aan. De pijlers gaan terug op de eenvoudiger erftoegang uit de wederopbouwperiode. Bouwnaden geven de overgang aan met de bekronende korfbogen van circa 1940. Het smalle en lage voetgangerspoortje (links) en de brede en hoge inrijpoort (rechts) zijn gevat onder dakjes, die overkragen op houten modillons. Boven de voetgangers- en inrijpoort zijn respectievelijk een similistenen jaarsteen "1921-1940" en de naamsteen "Madelstede" aangebracht. Similistenen wapenschildjes met kruisje, letters "BJB" en ploeg in de midden- en rechterpijler verwijzen naar de Boerenjeugdbond die in 1928 opgericht werd binnen de Boerenbond. Aan de voet van de rechterpijler en de aansluitende steunbeer steekt een natuurstenen grenssteen. Deze verplaatste steen paalde vroeger de omringende landerijen af.
Het bepleisterde kapelinterieur wordt gekenmerkt door de cementtegelvloer met kleurrijke bloemmotieven en het spitstongewelf. Op het houten neogotische altaar met briefpanelen is het Mariabeeld met opschrift "Regina Pacis" geplaatst. Dit verwijst naar de toewijding van de kapel aan Onze-Lieve-Vrouw van de Vrede.
De ovale ramen met artistiek waardevol gebrandschilderd glas – wellicht daterend van circa 1940-1944 - illustreren de geschiedenis van de hoeve. Het glas in de rechterzijgevel verwijst naar de oorlogsdreiging aan het begin van de Tweede Wereldoorlog waarbij de pas twintig jaar eerder heropgebouwde Sint-Michielskerk zware schade opliep. Samen met de poort wijst dit glas erop dat de hoeve bij de Duitse luchtaanvallen van mei 1940 beschadigd werd, of dat ze daar slechts op het nippertje aan ontsnapte. In een vuurpoel van blauwe, oranje en rode vlammen boven de hoevedaken brengt een Mariabeeld, gemodelleerd naar Michelangelo’s Brugse Madonna, redding. Witte en grijze grisaille geven het witmarmer en de schaduwen aan. Wederopbouwhuis en -kapel zijn realistisch voorgesteld: beluikte vensters en blauwgrijs mansardedak met oeils de boeuf typeren het huis, een klokgeveltje, oculi en leiendak de kapel. De toegangspoort, reeds met korfbogen, plaatst het glas in lood in de tijd ná 1940. Grisailleschildering voor baksteenmuren en boomkruinen contrasteert met felle kleuren. In combinatie met de zware loodlijnen wijst dit kleurengebruik in de richting van de Brugse glazenier Frederic Roderburg (1884-1963).
Ook het kleurrijke glas in de linkerzijgevel, gebaseerd op de tekening Onze-Lieve-Vrouw van de IJzer (gepubliceerd in het Mis- en Gebedenboek van den Vlaamschen Soldaat van 1916) van frontschilder Joe English (Brugge, 1882 – Vinkem, 1918) heeft een sterke dramatische lading. Onze-Lieve-Vrouw met kind hult twee soldaten in haar mantel. De Belgische soldaten - herkenbaar aan uniform en helm in grisaille - slapen, de handen gevouwen over het geweer. De figuren zijn geplaatst voor een muur van donkerrode zandzakjes. Daarboven vormt de overstroomde IJzervlakte met een diagonale loopbrug in grisaille de horizon onder een hoogblauwe nacht.
De wederopbouwhoeve van 1921-1922
Naast de inkompartij met kapel en toegangspoort bepaalt de boerenwoning het straatbeeld van de hoeve. Het belang van de woning, waarvan de representatieve gevel naar de straat gericht is, wordt nog benadrukt door de voortuin en de symmetrisch opgevatte zijpuntgevels van paardenstal en koeienstal, die de woning flankeren. Deze in het oog springende gevels zijn uitgewerkt met een getrapte aflijning en rondboogluik. De voortuin is omringd door een brede geschoren afsluitingshaag van buxus die mogelijk reeds in het interbellum werd aangeplant. De tuin is opgevat als een siertuin met grasperken en sierheesters.
Een korte gekasseide oprit leidt van de toegangspoort naar het achterin gelegen erf. Deze kasseistrook is, net als de voortuin, afgezoomd door brede buxushagen. Ter hoogte van het erf sluit op deze oprit een gietijzeren poort tussen dito ronde pijlers aan, met doorgang voor voetgangers en rijtuigen. Vanaf de poort en de erfoprit ontstaat er een zichtas op de wagenhuispoorten in het L-vormige schuur- en stalvolume. Rondom het erf zijn de gebouwen in het vierkant opgesteld met een semigesloten configuratie: ten westen de boerenwoning, ten noorden de paardenstal met in het verlengde daarvan varkensstal, en ten zuidoosten het L-vormige volume met koeienstal en dubbele dwarsschuur. De erfgevels van de woning en de paardenstal zijn verbonden door een muur onder ezelsrug met poortje, deze van varkensstal en schuur door een muur en gietijzeren hekken. In het midden van het erf is, evenwijdig met de woning en de schuur, de overdekte mestvaalt ingeplant.
De oorspronkelijke erfaanleg is bewaard. Brede stoepen van bakstenen op hun strek boorden nog grotendeels de gebouwen af. Voor de paardenstal (ten noorden) en de koeienstal (ten zuiden) zijn de bakstenen stoepen nog deels in een schuine lijn doorgetrokken tot aan de smalle gevels met uitritten van de overdekte mestvaalt. Voor de schuurpoorten zijn de bakstenen onderbroken door een kasseistrook. Ook langs de voor- en zijgevels van de woning en het bakhuis zijn de stoepen van bakstenen op hun strek grotendeels bewaard.
Het erf wordt aan de westzijde van de overdekte mestvaalt gekenmerkt door een erfbeplanting met een aantal sierbomen en -struiken. Op de zuidwestelijke hoek van de mestvaalt staat ook een op enen (stam) gezette hanendoorn.
De hoevegebouwen zijn opgetrokken in donkerrode verankerde baksteen. De stallen en de schuur zijn gevat onder zadeldaken, de mestvaalt onder een schilddak. De zuidoostelijke buitenhoek (achterzijde) van de haaks op elkaar gestelde zadeldaken van het L-vormige volume is uitgewerkt met een dakschild. Het materiaal voor de dakbedekking wijkt af van het bouwplan. Zo werden de daken van de nutsgebouwen niet uitgevoerd in rode Pottelberg- of mechanische pannen, maar in rode gegolfde, Vlaamse pannen. Blauwe mechanische pannen en zinken oeils de boeuf dragen dan weer bij tot het statige cachet van de boerenwoning. Deze dakvenstertjes zijn in veel eenvoudiger vorm aangegeven op het bouwplan.
De daken van de boerenwoning en de schuur zetten aan op hogere muren dan bij stallen en vaalt. Het schilddak van de woning is opgevat als mansardedak en gedekt met blauw geglazuurde mechanische pannen. De brede, geknikte dakoverstekken van huis, stallen en schuur rusten op houten geprofileerde modillons. De muren van stallen en schuur zijn bijkomend afgelijnd door uitkragende baksteenlijsten met platte muizentand.
De architecturale uitwerking van het huis en de nutsgebouwen is verschillend. De muren van het huis zijn opengewerkt door muuropeningen met segmentboogvormige strekken in dezelfde baksteen. Op de begane grond wordt een sluitsteen gesuggereerd in het metselwerk van de strekken. De muren van de nutsgebouwen zijn daarentegen opengewerkt door muuropeningen met (gedrukte) korfboog of rondboog. De kenmerkende geeloranje, ruwe baksteen voor de strekken van deze muuropeningen is mogelijk gerecupereerd van de vooroorlogse hoeve. De rollagen (horizontaal geplaatste baksteenkoppen) op een hoogte van 60 à 70 cm komen terug bij alle hoevegebouwen en lijnen de plint af. Bij het huis lopen deze rollagen gelijk met de bakstenen onderdorpels van de vensters, en worden ze ook herhaald ter hoogte van de (oorspronkelijke) tussendorpels van de vensters.
De boerenwoning met bakhuis
Het imposante volume van de boerenwoning telt acht traveeën. Het steile onderstuk van het mansardedak wordt nog benadrukt door de geknikte dakoverstek. De straatgevel (met vernieuwd houtwerk) is asymmetrisch ingedeeld, doordat het mansardedak boven de deurtravee (zesde travee, met links en rechts aansluitende vensters) onderbroken wordt door een bakstenen dakvenster ter breedte van drie vensters. De stompe puntgevel van dit dakvenster zet pas aan boven het steile onderstuk van het dak. Het hoge venster boven de deur is geflankeerd door twee lagere vensters. Boven de deur steekt de natuurstenen naamsteen "Madelstede". Oeils de boeuf in zink verrijken het onderstuk van het mansardedak in de straatgevel en de zijgevels. Deze ronde venstertjes imiteren blauwhardstenen oeils de boeuf met een gebogen kroonlijst met klossen, en een sluitstuk met bolbekroning. De noordelijke zijgevel is opengewerkt door slechts één keldervenstertje met segmentboog en ijzeren traliewerk. Tegen de zuidelijke zijgevel sluit het bakhuis aan. Door het smallere grondplan van dit nutsgebouw springt de straatgevel in ter hoogte van het bakhuis. De straatgevel en de zijgevel van het bakhuis tellen twee ‘halve’ venstertjes met deels bewaard houtwerk. De zijgevel kraagt uit op schouderstukken.
Ook de geschilderde erfgevel van het huis is heel imposant. De deuren, vensters en opkamervensters onder segmentboog hebben een sterk ritmerende werking. De traveeën van de begane grond zijn opgebouwd in spiegelbeeld: de twee deuren in het midden worden telkens geflankeerd door twee vensters. Het oorspronkelijke houtwerk is bewaard. De vensterhoge luiken en deuren zijn samengesteld uit een opgeklampt kader met beplanking en oorspronkelijk hang- en sluitwerk. De rechthoekige keldervenstertjes zijn afgeschermd met horizontale ijzeren tralies. De geschilderde erfgevel van het bakhuis sluit aan bij deze van het huis. Hij is opengewerkt door de beplankte deuren met oorspronkelijk hang- en sluitwerk van buitentoilet en ingang, met daartussen een 'half' venstertje met bewaarde drieledige roedeverdeling. De toiletdeur is herkenbaar aan de verluchtingsgleuven.
De ruimtes in de boerenwoning (salons in enfilade, keuken en kamers) zijn overkluisd met enkelvoudige balkenlagen. De oorspronkelijke vloeren - grotendeels in witte en zwarte cementtegels – en de geprofileerde houten paneeldeuren in dito omlijsting zijn bewaard. In de jaren 1940, of ten laatste in 1955 werd het grootste salon omgevormd tot een pronkkamer met houten beeldhouwwerk in donkere kleurstelling. Naast de brede neobarokke schouw en de lambrisering, wellicht gebeeldhouwd door de Ieperse kunstenaar Maurice Deraedt (1881-1955), maakt het glas in lood in de paneeldeuren deel uit van dit ensemble.
De houten schouwmantel bestaat uit pilasters met voluten, en siermotieven zoals druiventrossen en bloem- en bladmotieven. De imposante, haardbalk is vormgegeven als een geprofileerde kroonlijst met sierlijk lijstwerk en runds- en hengstenkop op de uitkragende hoeken. In het midden steekt boven een gevleugeld engelenhoofdje een medaillon met afbeelding van een zaaier. De schouwmond bestaat uit rood beschilderde baksteen met witte voeg. Bakstenen muurkastjes met paneeldeurtjes flankeren de schouw. De glas-in-loodramen in de deuren beelden de landbouwheilige Sint-Isidoor, de heilige Godelieve en een landbouwer met zeis over de schouder af, met kenmerkende combinatie van felle kleuren en grisailleschildering, en zware loodlijnen. Twee paarden roepen het levensverhaal van Sint-Isidoor op, het omgrachte kasteel en de kraaien op het veld dat van Godelieve van Gistel. Achter de hoofden van de paarden herken je de toegangspoort van de hoeve, een boomgaard en de torenspits van Boezinge. De korfboogpoort met strodak geeft de poort van ná circa 1940 aan.
In de keuken dateert de brede schouw van geeloranje vlakke baksteen met witte voeg uit de wederopbouwperiode of het interbellum. De penanten van de uitkragende schouwmantel lopen op in geprofileerde consoles, die voorzien zijn van historiserend beeldhouwwerk van hoofden. De opkamers - gevloerd met cementtegels - zijn voorzien van eenvoudige schouwtjes met houten schouwmantel. De kelder is overkluisd met witgekalkte, gedrukte troggewelven in beton op metalen I-profielen. Naast de naaldhouten kapconstructie met A-vormige spantbenen en geschilderde telmerken, bewaart de zolder ook de naaldhouten plankenvloeren en brede bakstenen schoorstenen.
Het smalle bakhuis, aansluitend bij de woning, wordt gekenmerkt door onbepleisterde muren en de vloer van bakstenen op hun strek. In de ovenmond van de bakoven is de oven ingebouwd onder een ijzeren haardbalk.
De stallen, de schuur en de overdekte mestvaalt
De vrijstaande stallen ten noorden van het erf omvatten de paardenstal en de varkensstal. De iets bredere varkensstal is gevat onder een licht hoger zadeldak. De erfgevels zijn geritmeerd door poorten, staldeuren en -vensters in al dan niet gedrukte korfboogvorm, de dakvelden door laadvensters onder een hogere dakoverstek met sleepdak. Deze ritmering wordt nog versterkt door het gebruik van geeloranje baksteen voor de strekken en de onderdorpels van de laadvensters. In de paardenstal zijn van links naar rechts het rijtuigkot, de veulenstal, de paardenstal en het voederkot geïncorporeerd. De muuropeningen voor deze functies vormen bijna een spiegelbeeld. Zo vormt de poort van het rijtuigkot links de tegenhanger van de poort van het voederkot rechts, en daartussenin zijn twee staldeuren geflankeerd door stalvenstertjes. De deur van de paardenstal, ongeveer in het midden, wordt benadrukt door het laadvenster. Ook de varkensstal is bijna symmetrisch opgevat. De deur ongeveer in het midden gaf toegang tot de voedergang voor de verschillende varkensstallen. Deze deur wordt links geflankeerd door twee stallen, rechts door drie. Elke stal telt telkens een deur en een iets hoger geplaatst stalvenstertje, die zoveel mogelijk in spiegelbeeld geplaatst zijn. Dit resulteert in vier deuren die twee aan twee gekoppeld zijn, en twee niet gekoppelde deuren. Telkens zijn de (gekoppelde) deuren geflankeerd door venstertjes. Twee laadvensters benadrukken telkens de gekoppelde deuren.
De zijgevels zijn opgevat als puntgevel met aflijnende muurankers. De vanaf de straat beeldbepalende westelijke zijgevel is uitgewerkt met hoeklisenen die oplopen in de getrapte aflijning van de puntgevel. Het gevelveld is opengewerkt door een rondboogluik onder strek van geeloranje baksteen en op bakstenen onderdorpel. De oostelijke zijgevel is daarentegen eenvoudiger opgevat met enkel het rondboogluik.
De achtergevel van de paardenstal is enkel ter hoogte van het voederkot opengewerkt door twee korfbogige stalvenstertjes onder strek van geeloranje baksteen. De achtergevel van de varkensstal wordt daarentegen geritmeerd door één staldeur en vier venstertjes.
De interieurs van het rijtuigkot, de veulenstal, de paardenstal, het voederkot, en de varkensstal zijn overkluisd met gedrukte troggewelven in beton op metalen I-profielen. Zoals bij alle nutsgebouwen (met uitzondering van de mestvaalt) zijn de bakstenen muren en de gewelven witgekalkt. In de bredere varkensstal zijn de gewelven overlangs ondersteund door een lange ijzeren I-balk op bakstenen pijlers. In het voederkot is een gietijzeren pomp met betonnen of gecementeerde bakstenen afvoerbak bewaard. Op de zolders dekken cementvloeren de gewelven af. De houten spantbenen met makelaar en trekbalk zijn aan de onderkant met blokkelen in de muur verankerd. De samengestelde trekbalken en blokkelen zijn met ijzeren bouten vergaard.
De imposante dwarsschuur en de koeienstal vormen samen een L-vormig volume aan de oost- en zuidzijde van het erf. Het dak van de schuur zet aan op hogere muren dan de aansluitende koeienstal. Aan de erfzijde zijn van links naar rechts de aardappelkelder, een doorrit met hoge schuurpoort, de kalverstal, een tweede doorrit met hoge schuurpoort en twee wagenhuistraveeën geïncorporeerd. Hierdoor ontstaat een bijna symmetrische afwisseling van lage en hoge, korfbogige muuropeningen onder strek van geeloranje baksteen: van de kelderdeur, over hoge schuurpoorten, staldeur geflankeerd door stalvenstertjes tot twee lagere wagenhuispoorten. De linkerzijgevel van de schuur is eenvoudig uitgewerkt met een rondboogluik onder strek van geeloranje baksteen.
De koeienstal sluit aan de erfzijde in een haakse hoek bij de schuur aan. Het dak ervan zet lager aan, op dezelfde hoogte als het dak van de varkensstal. De erfgevel is geritmeerd door staldeuren en -venstertjes, en een poort in al dan niet gedrukte korfboogvorm, de dakvelden door laadvensters onder sleepdak. Deze ritmering wordt nog versterkt door het gebruik van geeloranje baksteen voor de strekken en de onderdorpels van de laadvensters. De muuropeningen maken de functies afleesbaar. Staldeuren en -venstertjes geven de vaarzenstal (links) en de koeienstal (rechts) aan. De poort tussen beide stallen (derde travee) geeft dan weer het voederkot aan. Drie laadvensters, telkens boven een poort of deur, delen het dakveld in vier ongelijke delen. Bij de erfgevel sluit rechts een muur met segmentboogpoortje aan. Deze dateert uit de decennia na de wederopbouwperiode, maar sluit in materiaal en vormgeving bij de hoevegebouwen aan. De rechter- of westelijke zijgevel van de koeienstal vormt de pendant van deze bij de paardenstal en is op dezelfde sierlijke wijze uitgewerkt. Bijkomend is er een segmentbogig stalvenstertje.
De lange achtergevel van de schuur is bijna identiek aan de erfgevel. In overeenstemming met de schuurfunctie is de muur tussen de hoge schuurpoorten, op twee gekoppelde luchtgleuven na, blind. Links van de lagere wagenhuispoorten sluit de ‘zijgevel’ van de koeienstal aan: deze loopt als lijstgevel door in het verlengde van de langse achtergevel van de schuur. De incorporatie van de stierenstal in deze hoek van de stal, met staldeur en -venster in de achtergevel vormde mogelijk een bewuste veiligheidsmaatregel. De achtergevel van de koeienstal is geritmeerd door staldeuren en -venstertjes in al dan niet gedrukte korfboogvorm. Aan de achterzijde, vanaf de zuidoostelijke hoek tot aan de zuidwestelijke hoek bij de erfoprit, begeleiden de kruinen van enkele opgaande bomen het L-vormige volume van stal en schuur. Het betreffen een gewone esdoorn, een witte paardenkastanje, een linde en twee witte abelen.
Naast de eigenlijke schuur omvat het interieur van de schuur de aardappelkelder (noordzijde), de kalverstal (midden, west- of erfzijde) en het dubbele wagenhuis (zuidzijde). Deze functies nemen slechts de begane grond van het volume in. Bij de kalverstal – gevat tussen de twee schuurdoorritten (dorsvloeren) - is dit slechts het deel aan de erfzijde. Achter deze stal bevindt zich immers de tas of opslagruimte voor het gedorste graan (achterzijde schuur). De aardappelkelder en de kalverstal zijn overkluisd met gedrukte troggewelven in beton op metalen I-profielen. In de kalverstal is een betonnen of gecementeerde bakstenen voederbak met houten deksel bewaard. De naaldhouten kapconstructie van de schuur is erg indrukwekkend. De gebinten zetten ofwel aan boven de gewelven of op de muren ofwel op schuine stijlen vanaf de onderkant van de muren. De schuine stijlen en gebinten zijn met blokkelen in de muur verankerd. De spantbenen zijn verstevigd met makelaar, trekbalk en trekijzer. De samengestelde trekbalken en blokkelen zijn met ijzeren bouten vergaard.
Het interieur van de koeienstal is overkluisd met gedrukte troggewelven in beton op metalen I-profielen. In het voederkot leidt een oude molenaarstrap naar de zolder. Over de lengte van de stallen en het voederkot is een metalen smalspoor bewaard. Op de zolder dekt een cementvloer de gewelven af. De naaldhouten spantbenen met makelaar en trekbalk zijn met blokkelen in de muur verankerd. De samengestelde trekbalken en blokkelen zijn met ijzeren bouten vergaard.
De overdekte mestvaalt van zes traveeën vormt een grotendeels open constructie. Ze is gevat onder een schilddak met korte, rechte dakoverstek met eenvoudige windplank. De baksteen heeft een rodere kleur dan bij de andere hoevegebouwen, boven een plint van donkerrode baksteen. De smalle gevels zijn telkens opengewerkt door een brede rechthoekige doorrit onder houten latei. Deze doorrit – niet ingevuld met poort – is hoger uitgewerkt aan de zijde van de koeienstal (tot aan de dakoverstek). Boven de met rollagen afgelijnde plint zijn de traveeën van de zijgevels tot tegen de dakoverstek opengewerkt (vandaag deels ingevuld met recentere baksteen). Bakstenen (hoek)pilasters, verstevigd met aansluitende vlakke muurdelen, ritmeren het gebouwtje, samen met de houten korbelen ter ondersteuning van de muurplaat. De vloer van bakstenen op hun strek loopt aan beide zijden schuin af naar het midden van het gebouw. Waarschijnlijk is de onderliggende gierput bewaard. De naaldhouten spantbenen zijn verstevigd met makelaar en dubbele trekbalk. De samengestelde trekbalken zijn met ijzeren bouten vergaard.
De muuropeningen van de schuur en de stallen zijn voorzien van bakstenen onderdorpels. Ze zijn grotendeels nog ingevuld met het oorspronkelijke, geschilderde houtwerk. Zo zijn de opgeklampte, beplankte staldeuren, laadluiken en poorten met oorspronkelijk hang- en sluitwerk bewaard, met uitzondering van de poort bij het voederkot van de koeienstal. De schuurpoorten zijn aan de erfzijde voorzien van een klinket. De staldeuren zijn tweeledig, met uitzondering van deze bij de varkensstal. Het houtwerk van de stalvenstertjes is daarentegen slechts in beperkte mate bewaard. Enkele gaaf bewaarde voorbeelden van geschilderde raampjes, deels nog met drieledige roedeverdeling, kunnen teruggevonden worden in de erfgevel van de paardenstal.
Auteurs: Vanneste, Pol
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is gerelateerd aan
Gedenkkruis Germain Alaux
Is deel van
Boezinge
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Wederopbouwhoeve Madelstede met gedenkkapel en verlaten vooroorlogse site [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/30637 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.