erfgoedobject

Provinciehuis

bouwkundig element
ID
306486
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/306486

Juridische gevolgen

  • is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Provinciehuis
    Deze vaststelling is geldig sinds

  • is aangeduid als beschermd monument Provinciehuis
    Deze bescherming is geldig sinds

  • is aangeduid als beschermd monument Provinciehuis
    Deze bescherming was geldig van tot

Beschrijving

Het provinciehuis is een van na de Tweede Wereldoorlog daterende wederopbouw in een modern classicistische baksteenarchitectuur, met invloeden van zowel de neotraditionele stijl, als de art deco.

Historiek

Het provinciehuis bevindt zich op de plek van de vroegmiddeleeuwse handelsnederzetting waarrond in de tweede helft van de negende eeuw een halfcirkelvormige gracht werd gegraven, onder andere langs de Jodenstraat. Tijdens de late middeleeuwen werden in deze nederzetting heel wat natuurstenen woningen voor edellieden ("stenen") opgericht, zo ook op de plaats van het latere provinciehuis. Van 1543 tot 1577 werd dat steen gebruikt als proosdij (Hof van Sint-Baafs) en vanaf 1589 als bisschoppelijk paleis. In 1633 werd het gebouw grondig verbouwd door bisschop Antoon Triest maar het behield zijn functie tot 1794.

In 1794 werd het gebouw aangeslagen als nationaal goed door de voorloper van het provinciebestuur: de administratie generaal van het arrondissement van Oost- en Hollands Vlaanderen (vanaf 1796 de centrale administratie van het Scheldedepartement of "Département de l’Escaut" en vanaf 1800 Raad van de Prefectuur of "Conseil de Préfécture"). In 1815, tijdens de Hollandse Periode, voerde men een nieuwe hervorming door tot Provinciale Staten (96 leden) en college van Gedeputeerde staten (9 leden). Drie jaar later werd hiervoor een eerste provincieraadzaal opgericht (vergelijkbaar met de aula van de Gentse universiteit). In de loop van de 19de eeuw meermaals verbouwd en uitgebreid, aanvankelijk in neoclassicistische stijl, en in de jaren 1890-1896 in neo-Vlaamserenaissance-stijl naar ontwerp van de Brusselse architect Jules-Jacques Van Ysendyck.

Tijdens het interbellum kampte de provincie echter opnieuw met plaatsgebrek en in 1930 maakte Valentin Vaerwyck, die sinds 1923 provinciearchitect was, plannen voor een nieuw provinciehuis in zijn typische stijl. Deze plannen voorzagen een nieuwbouw aan de Gouvernementstraat en Henegouwenstraat, met behoud van het laat 19de-eeuwse complex aan de kant van het François Laurentplein. De gevelarchitectuur van die nieuwbouw vertoont wel enige gelijkenis met het gebouw dat na de Tweede Wereldoorlog zou gerealiseerd worden maar de planindeling was duidelijk verschillend. Zo voorzag Vaerwyck in 1930 nog een monumentale ingang aan de Henegouwenstraat (in plaats van aan de Gouvernementstraat). In december 1936 zou overgegaan worden tot de aanbesteding van de afbraak van het oude deel aan de Gouvernementstraat maar deze werken bleven onuitgevoerd, mede door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog.

In mei 1940 werd het provinciehuis omgevormd tot Oberfeldkommandantur, de Duitse bezettingsmacht die verantwoordelijk was voor Oost- en West-Vlaanderen. Toen de Duitsers het gebouw in september 1944 verlieten, staken ze het in brand om te verhinderen dat de voorraden en archieven in handen van het verzet of de Britse troepen zouden komen. Het complex werd hierdoor onherstelbaar beschadigd. Meer dan 13 jaar lang (tot 11 oktober 1957) zou de provincieraad noodgedwongen vergaderen in andere gebouwen zoals de universiteitsaula of de feestzaal van de landbouwhogeschool.

Nochtans legde Vaerwyck al begin november 1944 een bouwprogramma van een nieuw provinciehuis voor aan de gouverneur met een opsomming van alle nodige lokalen (met afmetingen) en voorzieningen voor het hotel van de gouverneur en voor het provinciebestuur. Hij gaf ook aan dat het mogelijk was om de resten van het gouverneurshotel en het gebouw aan het François Laurentplein te recupereren. Dit impliceerde natuurlijk wel dat men qua omvang en vormgeving weinig kon afwijken van het vooroorlogse gebouw. Even werd ook de mogelijkheid onderzocht van een andere inplanting in de stad maar omwille van budgettaire redenen koos men toch voor de bestaande site. Al in februari 1945 maakte Vaerwyck naar verluidt een eerste voorontwerp voor een volledig nieuw gebouw. Bewaarde plannen van Vaerwyck, gedateerd maart 1946, tonen een complex dat al grotendeels in de lijn ligt van de uitgevoerde plannen. Het belangrijkste verschil is dat het complex iets meer pittoresk en minder monumentaal is (een bouwlaag minder, weliswaar gecompenseerd door hogere daken met dakkapellen, en een rijker decoratief programma). Aan de Gouvernementstraat werd nog een imposante koepel voorzien boven de ingangstravee en het laat 19de-eeuwse hotel van de gouverneur aan het François Laurentplein bleef in deze plannen nog behouden. Enkele maanden later (augustus - oktober 1946) maakte architect Jean Hebbelynck, waarschijnlijk op vraag van het provinciebestuur, plannen die duidelijk voortborduurden op de plannen van Vaerwyck, mits enkele kleinere aanpassingen. Die gingen vooral in de richting van meer eenvoud en regelmaat, wat het uiteindelijk gerealiseerde ontwerp nog meer zou kenmerken. Uit deze plannen blijkt dat Jean Hebbelynck niet louter de technische uitvoering van het gebouw voor zijn rekening genomen heeft, zoals tot op heden aangenomen. Hij was ook mee verantwoordelijk voor het architecturale aspect.

In juli 1947 kreeg Vaerwyck van het Ministerie van Openbare Werken en van Wederopbouw officieel de opdracht om definitieve plannen op te maken in samenwerking met Hebbelynck. Vanaf oktober 1947 worden de plannen inderdaad steeds door beide architecten ondertekend. Enkel de plannen van het gewapend beton (de vloer van de begane grond en de eerste, tweede en derde verdieping) werden opgemaakt door een ander ontwerper: ingenieur-architect A. Bouquet.

In maart 1949 werd beslist om alle resten van het bestaande gebouw te slopen en een volledige nieuwbouw te zetten en uiteindelijk zou deze in drie fasen gerealiseerd worden vanaf begin jaren vijftig tot begin jaren zestig. De reden voor deze fasering is te zoeken in de subsidiëring door de nationale overheid, wat vaak een heikel punt was bij de bouw van provinciehuizen. Nog in 1961 beklaagde Hebbelynck zich erover dat deze werken nog steeds niet voltooid waren omdat men steeds moest wachten op subsidies van de nationale overheid.

In 1949 werden de definitieve plannen van het eerste deel van het complex (de vleugel langs de Gouvernementstraat en de provincieraadzaal) opgemaakt in overleg met Prosper Pieter Zerck, hoofdingenieur-bouwmeester bij Bruggen en Wegen. Op 7 maart 1950 ontving het Bestuur der Gebouwen van het Ministerie van Openbare Werken hiervoor een bouwvergunning en de Gentse firma De Gezelle kreeg de ruwbouw toegewezen. In 1953 wijzigde het ontwerp nog lichtjes, waarschijnlijk om budgettaire redenen: de lantaarntoren met koepel en bekronend beeld boven de ingangstravee werd weggelaten en vervangen door een plat dak, en op vraag van het hoofdbestuur van het Bestuur der Gebouwen werden de zadeldaken met dakkapellen aan de Henegouwenstraat vervangen door licht hellende daken en werden de uitspringende vensteromlijstingen weggelaten. 30 december 1953 kreeg aannemer P.V.B.A. Robert Wyckaert de werken toegewezen op voorwaarde dat de werken 15 april 1954 startten en binnen 250 werkdagen waren voltooid. De werken omvatten ook de afbraak van de resten van het uitgebrande gebouw en de opmeting van overblijfselen van historische gebouwen.

11 januari 1954 volgde een bouwvergunning voor het westelijk deel van de vleugel aan de Henegouwenstraat en de hoek met de Gouvernementstraat. Einde 1956 nam de provincie die gebouwen deels in gebruik en 14 oktober 1957 werd ook de provincieraadzaal plechtig geopend (met wapenschilden in de glasramen van de Gentse glazeniers César Vanhevele en Olivier Ganton). In 1958 werden de bas-reliëfs in blauwe hardsteen aangebracht, waarvoor beeldhouwer Geo Verbanck een jaar eerder de opdracht had gekregen van Vaerwyck.

Voor het derde en grootste deel van het complex (de bureaus ten oosten van de traptoren aan de Henegouwenstraat, de oostelijke vleugel met de bureaus van de gouverneur en de griffier, het aanpalende hotel van de gouverneur en het afsluitingshek aan het François Laurentplein, de vleugel met salons en banketzalen parallel aan de Jodenstraat en de conciërgewoningen met garages op de hoek van de Jodenstraat en Gouvernementstraat) maakten Jean Hebbelynck en Valentin Vaerwyck meerdere ontwerpen in de periode 1955-1958. De definitieve plannen werden op 2 april 1958 voorgesteld. Op 6 april 1959 volgde de bouwvergunning en op 15 april startte men met de werken.

De interieurinrichting werd grotendeels ook door Vaerwyck en Hebbelynck ontworpen, inclusief luchters.

Beschrijving

Inplanting, omgevingsaanleg en planindeling

Het exterieur van het provinciehuis kenmerkt zich door een evenwichtig samengaan van integratie en affirmatie (representatie) in het bestaande stedenbouwkundige context. Enerzijds onderscheidt het zich van de omliggende bebouwing door de grootschaligheid van het complex (een volledig bouwblok), de homogeniteit van het gevelmateriaal (baksteen in combinatie met blauwe hardsteen) en enkele, weliswaar bescheiden, torenvolumes. Anderzijds draagt dat materiaalgebruik bij tot de stedenbouwkundige integratie van het gebouw, met name in de Gouvernementstraat en de Henegouwenstraat, net zoals de relatief beperkte en aan de breedte van de straten aangepaste hoogte van de verschillende vleugels, en de variatie van de vier straatwanden.

De planindeling van het gebouw is bijna identiek aan die van zijn 19de-eeuwse voorganger. Het bestaat uit vier aaneengeschakelde vleugels, min of meer orthogonaal geschikt rond een binnenplaats (de zuidelijke vleugel aan de Henegouwenstraat staat scheef ten aanzien van de andere). De noordelijke en de westelijke vleugel lopen verder door (respectievelijk oostwaarts en zuidwaarts) en bakenen aan de zuidzijde een tuin af op het niveau van de Gouvernementstraat en aan de oostzijde een voorkoer die aansluit op het niveau van het François Laurentplein (maar ervan afgescheiden is door een hekwerk). De scheiding tussen deze twee buitenruimtes wordt gevormd door het hotel van de gouverneur dat aan de zuidoostzijde van het complex is aangebouwd.

Het perceel van het provinciehuis bevat een aanzienlijke niveauverschil tussen de Gouvernementstraat (de vroegere Opperscheldestraat) en het lagergelegen François Laurentplein (de eind 19de eeuw overwelfde Nederschelde) waardoor de begane grond aan de Gouvernementstraat overeenkomt met de eerste verdieping aan het François Laurentplein. De binnenplaats volgt het niveau van de Gouvernementstraat maar langs de vleugel van de Henegouwenstraat en Jodenstraat lopen lager gelegen niveaus (te bereiken via respectievelijk een trap en een hellend vlak) die via de vleugel aan de François Laurentplein toegang geven tot het lagergelegen niveau van dat plein. In de halfronde zuilenportiek aan die binnenplaats bevindt zich een ronde waterpartij met centraal een waterbassin met een fontein op een sokkel die zichtbaar is vanaf de ingang aan de Gouvernementstraat en de ertegenover liggende straat (Oranjeberg).

De westelijke vleugel aan de Gouvernementstraat bevat centraal de hoofdingang tot het complex met een overdekte doorgang naar de binnenplaats en een halfcirkelvormige zuilenportiek aan de binnenplaats en aan weerszijden ontvangstruimtes. Ten zuiden hiervan bevindt zich de marmeren traphal en de hoekzaal. In het meest zuidelijke deel van deze vleugel en ten noorden van de hoofdingang zijn conciërgewoningen voorzien. Op de eerste verdieping bevindt zich centraal, aan de zijde van de binnenplaats, de dubbelhoge, halfcirkelvormige provincieraadzaal, op de binnenplaats veruitwendigd door de halfronde uitbouw boven de zuilenportiek. Deze raadzaal wordt door een gang (galerij) afgescheiden van de ruimtes aan de straatzijde waaronder de zaal van de voorzitter en twee open ruimtes, onder andere boven de hoofdingang. Ten zuiden daarvan bevindt zich de marmeren traphal en twee kleinere, representatieve zalen: de pianozaal aan de zijde van de Gouvernementstraat, en de zaal Hélène De Reuse (of de oude deputatiezaal) aan de zijde van de tuin.

Loodrecht op de Gouvernementstraat sterkt zich de zuidelijke vleugel uit langs de Jodenstraat, en ervan afgescheiden door een verhoogde tuin. Deze vleugel heeft aan de zijde van de binnenplaats een lange gang en aan de tuinzijde representatieve ontvangstruimtes waaronder de grote banketzaal, een drietal kleinere lokalen en de houten traphal. Deze traphal maakt in feite al deel uit van de zogenaamde gouverneurswoning (die nooit als dusdanig gebruikt is) en bevindt zich op de eerste verdieping van die woning, gezien het lagere niveau van het François Laurentplein. Rond de houten traphal bevinden zich enkele kleinere functionele ruimtes in de noordoostelijke hoek (boven de inkomhal van de gouverneurswoning), en ten zuiden daarvan een kleinere representatieve ruimte (de Cirkante Zaal). Het meest zuidelijke deel van de woning wordt ingenomen door twee grotere representatieve ruimtes: de antiekzaal aan het François Laurentplein en de Lefèvrezaal aan de tuinzijde. Op de eerste verdieping bevat de vleugel langs de Jodenstraat, net zoals op de begane grond, een brede gang aan de zijde van de binnenplaats (de vergadergang), en aan de straatzijde enkele kleinere zalen (Ronde Zaal en Vierkante Zaal) en bureaus van gedeputeerden. Ook de gouverneurswoning bevat op deze verdieping bureaus van gedeputeerden rond de houten traphal.

Loodrecht op de vleugel van de Jodenstraat en ingeklemd tussen de gouverneurswoning en de vleugel aan de Henegouwenstraat bevindt zich nog een kleine oostelijke vleugel aan het François Laurentplein met op de begane grond (in feite de eerste verdieping) de bureaus van de gouverneur en de griffier, met aan de zijde van de binnenplaats een brede gang en centraal een representatief inkomportaal, geflankeerd door een wachtruimte en receptie. De kelderverdieping die aan deze zijde volledig bovengronds is, huisvest bureaus en garages, de twee bovenverdiepingen bevatten administratieve bureaus.

De vleugel aan de Henegouwenstraat ten slotte bevat aan de zijde van het François Laurentplein, op de begane grond (niveau Gouvernementstraat) de deputatiezaal. Voor de rest bestaat deze vleugel op de verschillende verdiepingen uit administratieve bureaus aan de straatzijde, met elkaar verbonden door een gang aan de kant van de binnenplaats en met twee traphallen, één op de hoek met de Gouvernementstraat en één min of meer centraal in deze vleugel. De vrijwel volledig bovengrondse kelderverdieping aan de zijde van het François Laurentplein bevat de refter.

Constructie en exterieur

Bij de bouw van het complex in de jaren vijftig werd volgens de plannen een deel van de bestaande funderingen van de vernielde gebouwen behouden. Voor het gebouw zelf werd geopteerd voor een constructie met dragende bakstenen muren in combinatie met dragende vloeren in gewapend beton. De kapconstructies bestaan uit een combinatie van metalen en houten spanten.

Het algemene uitzicht van het complex wordt bepaald door volumes van één tot zes bouwlagen hoog onder zadel- en schilddaken met uitzondering van het meest noordelijke deel van de vleugel aan de Gouvernementstraat dat een lessenaarsdak heeft, en de provincieraadszaal die een zadeldak combineert met een half kegeldak. De drie torens en flankerende traveeën hebben een plat dak, net zoals het inkomportaal van de gouverneurswoning aan het François Laurentplein en dat aan de binnenplaats. De steilere en dus vanaf de straat zichtbare daken (van de vleugel aan de Gouvernementstraat, de provincieraadzaal en het hotel van de gouverneur) zijn bedekt met zwarte pannen (en leien voor de dakkapellen), de andere met zink. Verder worden de daken gekenmerkt door enkele schoorstenen, steeds opgebouwd uit rode baksteen met een blauwhardstenen bekroning.

De volumewerking van de straatgevels is eerder beperkt, met uitzondering van de inkompartij aan de Gouvernementstraat en de hoek van die straat met de Henegouwenstraat (beide met veelhoekig torenvolume), en de inkom van het gouverneurshotel. Qua gevelmateriaal vertoont het complex een heel grote homogeniteit: overwegend rode baksteen in combinatie met blauwe hardsteen voor een ruime sokkel (vaak tot net onder of zelfs boven de vensters van de begane grond) en voor decoratieve en functionele elementen zoals vensterbanken en -omkadering, dak- en waterlijsten, muurbanden, negblokken en het figuratief beeldenprogramma (reliëfs). Decoratief smeedijzer is aanwezig in de vorm van lantaarns (één aan weerszijden van de inkom van het gouverneurshotel en aan de binnenplaats, en drie in de zuilenportiek), trapleuningen aan weerszijden van de inkom aan de binnenplaats, en vooral van hekkens op de rooilijn aan het François Laurentplein (met twee brede poorten) en een deel van de Jodenstraat (met één brede en één smalle poort). Ook de vensters van de onderbouw aan de Henegouwenstraat en de zijgevel daarvan aan het François Laurentplein hebben gelijkaardig hekwerk, evenals de borstwering van de verlaagde vensters op de eerste verdieping. Verder zijn grilles met decoratieve motieven aangebracht voor de kelderramen en voor de deurlichten aan de ingang op de hoek van de Gouvernementstraat en de Henegouwenstraat, en aan de hoofdingang van de Gouvernementstraat. Die twee deuren hebben ook een koperkleurig afwerking. De metalen deurkloppers aan de hoofdingang hebben de vorm van een leeuwenkop.

Het overige schrijnwerk bestaat uit witgeschilderd hout: de deuren en garagepoorten, de zijkanten van de dakkapellen en de luiken vooraan bij een aantal ervan, de houten kroonlijst van de conciërgewoning op de hoek van de Gouvernementstraat en de Jodenstraat, en de ramen. De vensters zijn rechthoekig, vaak naar boven toe verkleinend, en verlengd bij meer representatieve vertrekken zoals de deputatiezaal, het bureau van de gouverneur en de antiekzaal aan het François Laurentplein, en bij de traphal aan de Gouvernementstraat. Vooral bij deze representatieve vertrekken hebben de ramen een volledige blauwhardstenen omlijsting en soms zijn deze aaneengeschakeld tot kruisvensters, bijvoorbeeld bij de provincieraadzaal en de traphallen. De ramen zijn veelal kantelramen en hebben een vrij gelijkaardige, kleine rechthoekige roedeverdeling, soms gevat zijn in een groter houten kader (een kruis of enkel een regel, die laatste soms met tandlijst).

De vier straatgevels van het complex vertonen elk een heel eigen karakter door hun bouwhoogte, dakvorm, volumetrie en gevelcompositie. De gevel aan de Gouvernementstraat bestaat grotendeels uit een vrij symmetrisch volume van drie bouwlagen met centraal de inkom die benadrukt wordt door een bescheiden torenvolume van vier bouwlagen als een visuele afsluiting van de ertegenover liggende straat (de Oranjeberg). De symmetrische, axiale compositie van dit volume wordt gerelativeerd door de licht afwijkende breedte van de twee delen links en rechts van de toren (respectievelijk zes en vijf traveeën), en vooral door de verschillende uitwerking van de hoekpartijen. De hoek met de Henegouwenstraat wordt benadrukt met een hoger oplopend torenvolume van vijf tot zes bouwlagen dat aansluit bij de vleugel aan de Henegouwenstraat, richting Jodenstraat daarentegen loopt het bouwvolume trapsgewijs af. De gevelordonnantie aan de Gouvernementstraat is met uitzondering van de conciërgewoning op de hoek van de Jodenstraat, overwegend verticaal door de aanwezigheid van de twee torens, de risaliterende uitwerking van die torens en de aanpalende traveeën, de hoge vensters en het hoge schilddak met twee registers dakkapellen, voorzien van een eigen schilddakje en bolbekroning. De daken van de twee lagere volumes richting Jodenstraat hebben slechts één register dakkapellen, maar deze worden verder verlevendigd door de hoge bakstenen schouwen, waarvan twee met risaliterende uitwerking in een hoger oplopende zijgevel. Voor enige horizontaliteit wordt gezorgd door eenvoudige waterlijsten boven de eerste en bovenste bouwlaag, een daklijst (bij de conciërgewoning een uitgewerkte kroonlijst op klossen) en enkele doorlopende muurbanden, meestal ter hoogte van de onderdorpels. De veelhoekige traptoren op de noordoostelijke hoek met aan weerszijden een risaliterend uitgewerkte travee vormt de overgang naar de gevel aan de Henegouwenstraat die in vergelijking met de gevel aan de Gouvernementstraat regelmatiger is opgevat. Deze gevel bestaat grotendeels uit een breed volume van vijf bouwlagen (en een bijkomende halfondergrondse verdieping die naar het oosten toe verandert in een volwaardige zesde bouwlaag). Dit monumentale volume wordt opgedeeld in twee ongelijke delen door een hoger oplopende traptoren van zes bouwlagen. Aan de kant van het François Laurentplein bevat deze vleugel nog een kleiner volume van drie bouwlagen, dat gelijkaardig is opgevat als het hogere volume maar volledig gesloten, met uitzondering van de bovenste bouwlaag. De ritmering van de straatwand aan de Henegouwenstraat is meer horizontaal door de eenvoudige water- en daklijst bovenaan het hoge volume (bij de andere delen enkel een daklijst), de tot muurbanden doorgetrokken boven- en onderdorpels van de vensters die slechts door smalle muurdammen van elkaar gescheiden worden, en de heel licht hellende, en dus vanaf de straat onzichtbare daken. Het strenge, regelmatige en horizontale karakter van deze gevel wordt enkel doorbroken door de centrale traptoren met flankerende, risaliterend uitgewerkte traveeën (identiek aan die van de hoektoren), getrapte geplaatste, smallere vensters die de trapfunctie van dat volume veruitwendigen, en een verspringende blauwhardstenen sokkel.

Het gevelbeeld van het provinciehuis aan het François Laurentplein is heel uniform qua bouwhoogte (vier bouwlagen) en gevelopeningen maar in tegenstelling tot de overige drie straatwanden volgt deze gevel de rooilijn niet, behalve op de hoek met de Henegouwenstraat, waardoor niet alleen de zijgevels van de vleugel aan de Henegouwenstraat zichtbaar zijn maar ook een groot deel van de achtergevel ervan. En ook de gouverneurswoning op de andere hoek (met de Jodenstraat), springt vooruit ten aanzien van het middendeel. De gevel van het middendeel, en de zij- en achtergevel van de vleugel aan de Henegouwenstraat zijn heel gelijkaardig aan de voorgevel van die laatste vleugel met een heel regelmatig vensterpatroon en nadruk op de horizontale lijn door het doortrekken van onder- en bovendorpels tot muurbanden (behalve bij de bureau van de gouverneur en de deputatiezaal, twee representatieve vertrekken met uitgelengde vensters), de toepassing van een eenvoudige daklijst en van heel licht hellende en dus vanaf de straat vrijwel onzichtbare schilddaken. Dat de volledige onderste bouwlaag in blauwe hardsteen is uitgevoerd, benadrukt ook die horizontaliteit. Het hotel van de gouverneur heeft een gelijkaardige geveluitwerking maar met minder nadruk op de horizontaliteit. De gevel van dit volume heeft weliswaar een waterlijst (met tandlijst) boven de derde bouwlaag maar de muurbanden ontbreken (in plaats daarvan hebben de vensters neggen) en dit hotel heeft ook enkele meer verticaliserende elementen zoals het zichtbare schilddak met centraal drie dakkapellen (onder een zadeldakje), op de hoeken hoge, rechthoekige schouwen, en de iets hoger opgetrokken blauwe hardsteen bij de inkom op de begane grond.

De van op de straat zichtbare gevel aan de kant van de Jodenstraat wordt op de hoek van het François Laurentplein gevormd door de zijgevel van het gouverneurshotel met aangebouwde garage (beide van de straat afgescheiden door een kleine voorkoer en hekwerk), op de andere hoek (aan de Gouvernementstraat) door de zijgevel van de conciërgewoning, en daartussen door een lang en laag volume waarachter zich de parkeergarage bevindt. Deze zijde wordt gekenmerkt door sobere en gesloten bakstenen gevels. De zijgevel van het gouverneurshotel wordt enkel verlevendigd door de dak- en waterlijst (met tandlijst), twee symmetrisch geplaatste en licht risaliterend uitgewerkte schouwen met twee vensters ertussen in de vierde bouwlaag en, op de begane grond een deur en enkele smalle vensters. De conciërgewoning op de hoek met de Gouvernementstraat sluit aan op de architectuur van die straat maar telt slechts één travee in de Jodenstraat en een afgeschuinde hoektravee met een garagepoort. Het lange lage volume is ook bijna volledig gesloten, met uitzondering van een garagepoort en enkele keldervensters.

De tuingevels aan de zijde van de Jodenstraat sluiten aan op de straatgevel van het François Laurentplein maar zijn iets eenvoudiger en hebben raamdeuren op de begane grond, met uitzondering van de achtergevel van de conciërgewoning die vrij gesloten is.

De gevels aan de binnenplaats vertonen meer variatie: aan de zijde van het François Laurentplein is de gevel weliswaar vrij eenvoudig en laag (drie bouwlagen) maar toch heeft deze een uitgesproken representatief karakter door de symmetrische opbouw en de aanwezigheid van een vooruitgeschoven inkomportaal met trappenpartij, volledig in blauwe hardsteen en gedecoreerd met figuratieve reliëfs. De verlaagde ramen met hekwerk voor de borstwering, aan weerszijden van dit portaal, verhogen die representatieve indruk, evenals het feit dat de vensteropeningen van de bovenverdiepingen niet op één lijn liggen met die van de begane grond.

De overzijde van de binnenplaats wordt bepaald door de halfronde uitbouw van de provincieraadzaal, aan weerszijden geflankeerd door een smalle travee en rechts bijkomend met een drietal, dieperliggende traveeën waaronder de veelhoekige uitbouw van de traphal op de hoek met de Henegouwenstraat. De halfronde gevel van de provincieraadzaal wordt verticaal opgedeeld in drie gelijkaardige traveeën en twee smallere zijtraveeën door zes lisenen boven de zuilen van de halfronde portiek. Op de begane grond is de gevel bijna volledig opengewerkt en opgebouwd naar klassiek model met zuilen, lisenen en een kroonlijst met tandlijst. De tweede bouwlaag is volledig blind en de derde bouwlaag heeft door gekoppelde stenen kruisvensters opengewerkte traveeën, van elkaar gescheiden door de lisenen. De gevel vertoont een evenwicht van verticale elementen (zoals de lisenen en de vensteropeningen) en horizontale (zoals de muurbanden in de tweede en de derde bouwlaag).

De gevels van de binnenplaats aan de zijde van de Jodenstraat en de Henegouwenstraat zijn meer functioneel. De eerste sluit qua hoogte (drie bouwlagen), materiaalgebruik en venters aan op die van het François Laurentplein, zij het meer eenvormig en zonder inkomportaal. Centraal bevindt zich een eenvoudige deur. De gevel van de kelder die, door een hellend vlak vanaf het François Laurentplein zichtbaar wordt, is uitgewerkt in blauwe hardsteen. De vleugel van de Henegouwenstraat heeft vijf bouwlagen en op kelderniveau een uitspringend volume met plat dak dat grotendeels bovengronds is door het aanpalende, lagere niveau (Engelse koer) dat via de vleugel aan het François Laurentplein ook toegang verleent tot het niveau van dat plein. De gevel is verder heel regelmatig qua vensteropeningen en heeft geen deuren.

Figuratief beeldhouwwerk, glasramen en interieurafwerking

Het figuratief beeldhouwwerk vormt een waardevol onderdeel van het exterieur en markeert enkele belangrijke ruimtes. Aan de Gouvernementstraat is die decoratie grotendeels geconcentreerd rond de hoofdingang. De gestileerde bossageomlijsting bevat centraal bovenaan het wapenschild van de provincie Oost-Vlaanderen en daaronder dat van Gent. Rechts van het schild van Oost-Vlaanderen volgen de schilden van Oudenaarde en Sint-Niklaas en een jonge vrouw met vlechten en een visserssloep, symbool voor de Leie. Op de deurpost hieronder herkennen we van boven naar onder de wapenschilden van Geraardsbergen, Ronse, Ninove en Eeklo. Links van het schild van Oost-Vlaanderen zijn de wapens van Aalst en Dendermonde aangebracht en een baardige man met een zeilschip, de Schelde. Eronder staan de wapenschilden van Lokeren, Temse, Deinze en Wetteren. Op de hoek van de Henegouwenstraat en de Gouvernementstraat plaatste men twee liggende leeuwen die met hun voorste poten rusten op een bol, boven de toegang naar de traptoren. Op de blinde muur aan de zijde van het François Laurentplein (waarachter zich de deputatiezaal bevindt) zijn zes kleine bas-reliëfs aangebracht met figuren die activiteiten uitbeelden uit de wereld van land- en tuinbouw. Aan het François Laurentplein is centraal boven de inkom van het gouverneurshotel het wapenschild van Oost-Vlaanderen aangebracht met loofwerk aan weerszijden, geflankeerd door twee dierenmotieven (een duif links en een bij rechts, mogelijk als symbool van respectievelijk vrede en vlijt). Op de binnenplaats bevindt zich boven de deur van het inkomportaal naar de vleugel aan het François Laurentplein een reliëf met de afbeelding van een geknielde, naar links kijkende vrouwelijke figuur, gehuld in een gedrapeerd kleed met ontbloot bovenlijf. In haar rechterhand houdt ze een fakkel vast en in haar linkerhand een bloem. Links en rechts van dit reliëf is een gestileerde schelp met bloemen weergegeven. Aan de overzijde, centraal op de blinde halfronde gevel van de provincieraadzaal staat een wapenschild met een gekroonde, klauwende leeuw met twee gestileerde leeuwen links en rechts als immense schildhouders.

In het interieur is de figuratieve decoratie beperkt tot enkele glasramen die volledig gewijd zijn aan de heraldiek en die aangebracht zijn in representatieve ruimtes. In de provincieraadzaal bevindt zich centraal het wapenschild van België met een leeuw aan weerszijden, en daarrond de wapenschilden van Oost-Vlaamse steden en de provincie. De overige vensters bevatten verder wapenschilden van Oost-Vlaamse gemeenten. Juist naast één van de ingangen van de provincieraadzaal, aan de noordzijde van de gang langs de Gouvernementstraat bevindt zich nog een glasraam (dat op dezelfde plaats op de tweede verdieping herhaald wordt). Het bevat centraal bovenaan het wapenschild van Oost-Vlaanderen en eronder in de vijf vensters de wapenschilden Dendermonde, Aalst, Gent, Sint-Niklaas en Oudenaarde (van links naar rechts). De vensters in de marmeren traphal ten slotte bevatten in het middelste register van links naar rechts de wapenschilden van Oudenaarde, Aalst, Gent, Oost-Vlaanderen, Dendermonde en Sint-Niklaas.

Voor de verdere interieurafwerking dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de representatieve ruimtes en de overige (in de eerste plaats administratieve bureaus en bijhorende circulatieruimte). Die laatste bevinden zich voornamelijk in de kelder, vanaf de tweede verdieping en in de vleugel aan de Henegouwenstraat. Deze vleugel bevat twee traphallen die gekenmerkt worden door een vloer en traptreden in gezoete blauwe hardsteen, en een smeedijzeren trapleuning. Op de tweede verdieping van de vleugel aan de Gouvernementstraat bleef een vloer bewaard van rode en beige tegels in een decoratief patroon, die ook gebruikt werd bij het onthaal en bij de galerij op de eerste verdieping van de Gouvernementstraat, in combinatie met de marmeren vloer.

De representatieve ruimtes zijn gelegen op de begane grond, rechts van de inkom aan de Gouvernementstraat, langs de Jodenstraat en langs het François Laurentplein (inclusief het hotel van de gouverneur, de deputatiezaal aan de oostzijde van de vleugel aan de Henegouwenstraat, en de gang hiernaar toe vanaf de vleugel aan het François Laurentplein), op de eerste verdieping aan de Gouvernementstraat (vanaf de provincieraadzaal en ten zuiden daarvan, langs de Jodenstraat en in het hotel van de gouverneur) en op kelderniveau (de inkom- en traphal van het hotel van de gouverneur aan het François Laurentplein.

Deze representatieve ruimtes worden gekenmerkt door het gebruik van marmer en hout, in de eerste plaats voor dekvloeren en lambriseringen (soms beide in marmer of hout, soms een combinatie). Voor de marmeren vloeren en lambriseringen is bijna steeds een rood-grijze marmer gebruikt, behalve bij de inkomhal van de gouverneurswoning waar rode marmeren vierkanten gescheiden worden door stroken in wit-zwarte marmer. Alle parket is gelegd in visgraatmotief met uitzondering van die in de Lefèvrezaal en de antiekzaal, waar Hongaarse punt werd gebruikt. In de houten traphal en aansluitende gangen is deze parket versierd met een band rondom in de vorm van een dubbele donkere belijning met dwarse latjes tussen. De houten lambriseringen zijn volgens de plannen uitgewerkt in teak en eik, dit laatste enkel in de provincieraadzaal. Andere houten erfgoedelementen zijn de deuren en plinten, de trap in de houten traphal met een balustrade van balusters, en het volgens de plannen in eik uitgevoerde vaste meubilair van de provincieraadzaal (spreekgestoelte, halfronde bureaus, trappen en trapleuningen). Al deze houten erfgoedelementen zijn onbeschilderd. Enkel de doorgang aan de Gouvernementstraat heeft witgeschilderd houten schrijnwerk met kleine roedeverdeling zoals in de buitengevels (onder andere een monumentale dubbele deur naar de zuilenportiek). Marmeren erfgoedelementen in het interieur, naast de dekvloeren, zijn de vensterbanken en de schouwmantels, die laatste op de begane grond in de hoekzaal, Lefèvrezaal, antiekzaal en Cirkante zaal, en op de eerste verdieping in de pianozaal, de zaal Hélène De Reuse en twee bureaus in het hotel van de gouverneur.

De lambriseringen zijn meestal opgetrokken tot de hoogte van de deuren. Bij de trappen is ook de lambrisering getrapt, en bij de marmeren traphal is die voorzien van een metalen, bronskleurige trapleuning. De afwerking van de wanden boven de lambrisering of plint is eerder sober, net zoals die van de plafonds: bepleisterd en geschilderd met eenvoudig lijstwerk bovenaan (in de banketzaal, Lefèvrezaal, antiekzaal en Cirkante zaal op klossen). Enkel de doorgang aan de Gouvernementstraat heeft een meer uitgewerkt plafond met cassettes in een segmentbooggewelf. Ook in de provincieraadzaal is de koepel vrij sober uitgewerkt met lijstwerk waaronder een tandlijst en een krans van ingewerkte goudkleurige spots in de buitenste lijst. Deze zaal heeft verder vijf tribunes voor pers en publiek (één aan weerszijden van het spreekgestoelte, één achter het spreekgestoelte, en één in de beide aanzetten van de halfronde gevel) die uitgeven op de provincieraadzaal door middel van rechthoekige vensters die geflankeerd worden door witstenen halfzuilen. De twee tribunes in de aanzet van de halfronde wand zijn doorgetrokken tot de vloer en hebben een tribune met een vrij gesloten balustrade. Boven de deur links van het spreekgestoelte is een sobere wijzerplaat ingewerkt in de lambrisering.

Heel wat van de representatieve ruimten hebben ook imposante luchters die ontworpen werden door Valentin Vaerwyck en Jean Hebbelynck.

Erfgoedwaarde

Stilistisch is het provinciehuis een representatief voorbeeld van het modernisme en meer specifiek van het modern classicisme (circa 1930 tot 1960). Typisch voor dat modern classicisme is dat men moderne kenmerken zoals een functionele planindeling en moderne constructie trachtte te verzoenen met een eerder klassiek aandoend uitzicht door de toepassing van traditionele gevelmaterialen (baksteen of natuursteen), klassieke compositieprincipes (zoals symmetrie en orthogonaliteit), en een algehele soberheid in combinatie met enkele figuratieve decoraties. Bij het provinciehuis van Gent vinden we de functionele planindeling terug (bijvoorbeeld in de flexibele indeling van de bureauruimtes met stalen wanden en kasten), evenals de moderne constructietechnieken (gewapend betonnen vloerplaten en metalen dakspanten). Deze moderne kenmerken worden gecombineerd met traditionele gevelmaterialen (voornamelijk baksteen in het exterieur, marmer en hout in het interieur), sobere statige bouwvolumes met een beperkte volumewerking in combinatie met spaarzaam aangebracht figuratief beeldhouwwerk, de toepassing van klassieke compositieprincipes zoals regelmaat, symmetrie en zichtassen, en classicistische elementen zoals de ramen met kleine roedeverdeling en de zuilen van de halfronde portiek aan de binnenplaats. Anderzijds vertoont het gebouw nog enkele kenmerken van de typische architectuur uit het interbellum zoals de art deco (en meer bepaald expressionistische variant hiervan) en het neotraditionalisme, bijvoorbeeld in de veelhoekige torenvolumes en de dakkapellen aan de Gouvernementstraat.

De stijl van het modern classicisme kaderde in een ruimere zoektocht naar een monumentale en representatieve (symbolische) architectuur die vooral vanaf eind jaren twintig tot eind jaren vijftig populair was, met name bij overheidsgebouwen, en waarvan het provinciehuis in Gent een representatief voorbeeld is. In de jaren dertig (toen de eerste ontwerpen voor het provinciehuis gemaakt werden) groeide die aandacht voor de monumentale, representatieve rol van architectuur onder invloed van (maar soms ook in oppositie tegen) het heersende nationalisme en totalitaire ideologieën. Tijdens de Tweede Wereldoorlog en ook erna (zeker tot eind jaren vijftig) bleef dat streven naar monumentaliteit leven, niet alleen in de vorm van het meer gematigde modern classicisme maar ook bij uitgesproken modernisten die op zoek waren naar een Nieuwe Monumentaliteit. Het programma van het provinciehuis is doorheen de voorbije twee eeuwen vrij constant gebleven: een grote vergaderzaal met een publiekstribune en een reeks commissiezalen voor de vergaderingen van de provincieraad, de ontvangstsalons en privévertrekken van de gouverneur, de kantoren van de administratie, en de kantoren voor de gouverneur en bestendige deputatie (naast onder andere archieflokalen, conciërgewoningen, vestiaires en bergruimtes). In het provinciehuis van Gent bleven alle essentiële ruimtes tot op heden bewaard. Qua exterieur en bouwperiode kunnen de provinciehuizen in België onderverdeeld worden in vier chronologische categorieën. Een eerste zijn de oudere religieuze gebouwen die eind 18de eeuw herbestemd werden tot provinciehuis en hiervoor soms ook grote verbouwingen ondergingen. Een tweede groep bestaat uit de functionalistische, transparante en laagdrempelige kantoorgebouwen die vanaf de jaren 1960 tot eind 20ste eeuw werden opgetrokken, veelal aan de rand van de stad. In Vlaanderen behoren onder andere het gesloopte provinciehuis van Antwerpen uit 1966 hiertoe en het provinciegebouw Boeverbos in Brugge uit 1972. In de meer recente periode is er terug sprake van een meer prestigieuze, representatieve architectuur, met voor Vlaanderen de provinciehuizen in Leuven (1997), Hasselt (2007) en Antwerpen (2018). De vierde en meest omvangrijke groep zijn de provinciehuizen uit de periode 1850-1960 die werden opgetrokken in de stadscentra in een indrukwekkende, vaak historiserende vormgeving die het gezag van de provincie symboliseerde en legitimeerde zoals die van Aarlen (1844), Luik (1848) en Brugge (1887-1921) Hasselt (1892), Brussel (1920), Bergen (1939) en ook Gent (1953-1961). Stilistisch vertoont het provinciehuis van Gent de meeste overeenkomst met dat van Bergen: een verzakelijkte en monumentale architectuur met halfverheven beeldhouwwerk. Nog meer overeenkomsten vertoont het Gentse provinciehuis trouwens met de ontwerpen die provinciaal architect Jozef Schellekens in 1941 maakte voor een nieuw provinciehuis in Antwerpen, en die ook aansluiten bij het sobere en monumentale modern-classicisme.

Het provinciehuis heeft ook architecturale waarde als een representatief voorbeeld van het oeuvre van de ontwerpers, in de eerste plaats Jean Hebbelynck (1892-1971) en Valentin Vaerwyck (1882-1959).

Vaerwycks omvangrijke oeuvre dat de eerste zes decennia van de twintigste eeuw overspant, getuigt van een persoonlijke interpretatie van traditionele streekgebonden architectuur en historische stijlen wat leidde tot een moderne vormgeving met referenties aan het neotraditionalisme. Volgens sommige auteurs ontbreekt in verschillende van Vaerwycks naoorlogse werken het typisch ritmeren van grote gevelvlakken door contrasterende bouwmaterialen en door vensters en muurdammen ten opzichte van elkaar te laten verspringen. Deze versobering en vervlakking van de gevelarchitectuur hoeft echter niet negatief geduid te worden. Het getuigt immers van het feit dat Vaerwyck in deze periode nog steeds aansluiting zocht bij de contemporaine architecturale tendensen (zoals het modern classicisme) en bovendien is deze wijziging mogelijk ook te verklaren door de samenwerking met Jean Hebbelynck, die een meer sobere architectuur voorstond.

Architect Jean Hebbelynck heeft een oeuvre dat dat van Valentin Vaerwyck evenaart in omvang (ruim 400 gebouwen tussen 1925 en 1969) en dat ook getypeerd wordt door samengaan van modernisme en traditionalisme. Hebbelyncks oeuvre oogt op het eerste zicht eerder traditioneel door het gebruik van gevelmaterialen zoals baksteen en natuursteen, evenals de versoberde of verzakelijkte regionalistische vormgeving die hij doorheen zijn carrière consequent toepaste, zij het dat hij bij zijn latere ontwerpen en met name bij zijn grotere opdrachten steeds soberder werd. Anderzijds wordt zijn oeuvre gekenmerkt door elementen die onmiskenbaar modernistisch zijn, zoals het toit-jardin dat hij al in 1925 toepaste bij zijn eigen woning in Gent. Minder opvallend maar minstens even belangrijk is de aandacht voor een rationeel plan en functionaliteit. functionalisme werd wel enigszins getemperd door het begrip harmonie, waarmee hij doelde op de wensen van de opdrachtgever en de omgeving.

De samenwerking van Vaerwyck en Hebbelynck lijkt, achteraf gezien, voor de hand liggend gezien hun vrij gelijkaardige architectuurbenadering (een middenweg tussen het modernisme en het traditionalisme) en hun prominente aanwezigheid in de Gentse architectuurscene. Het provinciehuis lijkt in 1947 de start te zijn geweest van deze samenwerking, die ook leidde tot de realisatie van de bank van Brussel aan de Kouter en de pastorie van Sint-Jacobs, beide in Gent (1950 en 1952) en het Zeewezengebouw en inschepingshal voor de pakketboten naar Dover in Oostende (1955). Hebbelynck en Vaerwyck waren vrienden wat blijkt uit de necrologie die Hebbelynck over Vaerwyck schreef, en het feit dat Vaerwyck aan Hebbelynck toevertrouwde om zijn archief na zijn dood te vernietigen. Op basis van Vaerwycks indrukwekkende carrière en staat van dienst, het leeftijdsverschil en Vaerwycks autoriteit wordt nogal snel aangenomen dat Vaerwyck in hun gezamenlijke projecten de overhand had, en dat Hebbelynck louter verantwoordelijk was voor de technische uitwerking. Gezien Hebbelyncks leeftijd en bijna even indrukwekkende carrière lijkt het echter aannemelijk dat hun samenwerking meer evenwichtig was. Dat wordt ook gesuggereerd door het archiefmateriaal van het provinciehuis (de ontwerpen die Jean Hebbelynck in 1946 zelf al maakte en die kunnen beschouwd worden als een ‘herwerking’ van Vaerwycks plannen uit dat jaar) en door de sobere vormgeving van hun gezamenlijke naoorlogse gebouwen, die minstens evenveel aansluiten bij Hebbelyncks interbellumoeuvre als bij dat van Vaerwyck.

Vaerwyck en Hebbelynck besteedden enorm veel aandacht aan het provinciegebouw met heel gedetailleerde tekeningen van bijvoorbeeld de elementen in blauwe hardsteen, de interieurafwerking, deuren, grilles voor de kelderramen, de wand- en kroonluchters,… wat het complex een hoge ensemblewaarde verleent. Er werkten echter ook enkele andere ontwerpers mee. Zo zijn de plannen voor het gewapend beton (vloer begane grond, eerste, tweede en derde verdieping) van ingenieur-architect A. Bouquet, die ook meewerkte aan de Pier op de Zeedijk van Blankenberge (1931-1933). Prosper Zerck (1909-2000) staat mee vermeld op de plannen als hoofdingenieur-directeur van de Gebouwendienst Oost-Vlaanderen van het Ministerie van Openbare Werken. Hij ontwierp in Gent verder heel wat scholen zoals het Koninklijk atheneum aan de Voskenslaan en – na zijn overplaatsing naar de Rijksuniversiteit Gent in 1957 – universitaire complexen zoals "De Sterre" en het Universitair Ziekenhuis.

Vaerwyck en Hebbelynck gaven in hun gevelplannen ook al een vrij gedetailleerde aanduiding van decoratieve elementen zoals glasramen en beeldhouwwerk wat het complex een hoge ensemblewaarde verleent. Voor de uitvoering werd een beroep gedaan op gespecialiseerde kunstenaars en ambachtslui. De beeldhouwwerken en reliëfs zijn het werk van Geo Verbanck (1881-1961) met wie Vaerwyck al sinds 1910 regelmatig samenwerkte, onder andere voor het monument van de Gebroeders Van Eyck uit 1913, vlakbij het provinciehuis. Zijn oeuvre getuigt in de eerste plaats van een artistiek vakmanschap (in de eerste plaats materialenkennis) en – voor de architecturale sculptuur – van een weloverwogen inzicht in het doel en de mogelijkheden van het samengaan van beeldhouwkunst en architectuur. Stilistisch is er geen sprake van een revolutionair avant-gardisme maar eerder van een langzame en beperkte evolutie, van de golvende lijnvoering van de art nouveau uit zijn beginperiode, over de meer lineaire, hoekiger, abstractere art deco uit het interbellum tot de meer realistischer weergave met rondere vormen na de Tweede Wereldoorlog. De glasramen werden uitgevoerd door twee Gentse glazeniers, César Vanhevele (1898-1956) en Olivier Ganton, die kunnen gesitueerd worden aan het einde van de rijke glazenierstraditie van de Gentse Sint-Lucasschool. Deze glasramen en beeldhouwwerken passen in een ruimere overheidspolitiek inzake kunst die erin bestond om de integratie van kunstwerken aan te moedigen bij de wederopbouw van openbare gebouwen na de Tweede Wereldoorlog. De bedoeling was om zo de deelname van de burger aan kunst en cultuur te verhogen en kunstenaars te stimuleren en economisch te ondersteunen.

  • AAM, archief Jean Hebbelynck, dossier 244: provinciehotel in Gent.
  • Provinciearchief, KP93/1-9 & 79-85.
  • Rijksarchief, Provinciaal Archief Oost-Vlaanderen, Griffie 347/7.
  • Stadsarchief Gent, foto’s van de Stedelijke Commissie voor Monumenten en Stadsgezichten.
  • Stadsarchief Gent, Bouwaanvragen G12, 1950/G/1; 1953/G/24; 1959/G/1
  • CORNILLY J. 2013: Ruimte voor bestuurders en ambtenaren, in: CORNILLY J., HELLEMANS B. & MIGOM S., Een huis voor de provincie, Antwerpen, 8-24.
  • CULOT M. 1986: Jean Hebbelynck (1892-1971), in: CULOT M. & VAN LOO A. (ed.), Musée des Archives d’Architecture Moderne. Collections, Brussel, 250-258.
  • DE KORTE M. 2004: Provinciehuizen. Categoriaal onderzoek wederopbouw 1940-1965, Zeist.
  • DEMEY A. 1991: Van "gouvernement" tot "open provinciehuis", Gent.
  • DEMEY A. 1993: Valentin Vaerwyck. Van Oud-Vlaendren tot nieuw provinciehuis, Gent.
  • DEMEY A. 1995: Geo Verbanck beeldhouwer, Gent.
  • DEMEY A. 1996: Het provinciehuis van Oost-Vlaanderen te Gent, het Tijdschrift van het Gemeentekrediet 50.4, 5-21.
  • DE SPIEGELAERE A. 2014: Tussen traditionalisme en modernisme: een monografie over architect Jean Hebbelynck (1892-1971), onuitgegeven masterverhandeling vakgroep Kunstwetenschappen UGent.
  • DUBOIS M. & POULAIN N. 2016: Jean Hebbelynck in Gent, Interbellum 36.3, 7-18.
  • HEBBELYNCK J. 1961: Notice sur le Chevalier Valentin Vaerwyck, Académie Royale de Belgique. Annuaire pour 1961 127, 38-68.
  • MIGOM S. 2013: De eerste 150 jaar, in: CORNILLY J., HELLEMANS B. & MIGOM S., Een huis voor de provincie, Antwerpen, 34-106.
  • PIETERS H. 2012: Bouwen voor de natie: de Albertina op de Brusselse Kunstberg als monumentaal totaalproject, Gent.
  • SEVERIN M.F. 1973: Notice sur Jean Hebbelynck, membre de l’Académie, Annuaire de l’Académie Royale de Belgique, Brussel, 319-334.
  • S.N. 1961, 1963 en 1965: Arts et métiers d'art, Brussel.
  • VAN DAMME J. 2000: César Vanhevele. Voorzichtig vernieuwer van de glasschilderkunst, in: Monumentenzorg en cultuurpatrimonium. Jaarverslag van de provincie Oost-Vlaanderen 1999, Gent, 98-105.

Bron: OnroerendErfgoed, Digitaal beschermingsdossier 4.001/44021/140.1, Provinciehuis in Gent (VANDEWEGHE E. 2018).
Auteurs: Vandeweghe, Evert
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Provinciehuis [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/306486 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.