Schoolgebouwen en voormalige kloostergebouwen van het Sint-Jozefinstituut, begin 20ste eeuw gesticht door Les frères des écoles chrétiennes de Belgique sud op de plaats van het voormalige Sanatorium van Bokrijk.
Het gebouwencomplex is gelegen in een ruim park ten zuiden van de Hasseltweg. Rond de schoolgebouwen is het terrein geasfalteerd met een ruime speelplaats ten zuiden van de gebouwen. Ten westen van de school bevinden zich ruime sportvelden, verder heeft het park grote delen gemengd bos en grasvlakken. Aan de straatkant werd een Pinetum aangelegd. Achter in het goed ligt nog de restant van een sterrenbos met Amerikaanse eik (Quercus rubra), Europese lork (Larix decidua), gewone beuk (Fagus sylvatica), gewone Douglasspar (Pseudotsuga menziesii), Kaukasische spar (Picea orientalis), zomereik (Quercus robur). Zowel in de noordoostelijke als in de noordwestelijke hoek van het perceel staat een Lourdesgrot, die wellicht op de periode van het sanatorium van de zusters augustinessen teruggaat. Zij zorgden hier vanaf de jaren 1890 tot het begin van de 20ste eeuw voor tuberculosepatiënten.
Op het einde van de 19de eeuw werd er door drie Hasseltse investeerders op het terrein van de voormalige Sablières de Bockryck een groots opgevat Kneipp-instituut voor borstlijders opgericht. In deze tijd ontstonden in heel Europa sanatoria, waar de door Dr. Sebastian Kneipp (1821–1897) ontwikkelde methode op basis van hydro- en balneotherapie ter genezing van tuberculose werd toegepast. Voor het sanatorium in Bokrijk werd een villa uit 1874 ten zuiden van de "Steenweg van Hasselt naar de Maas" in de jaren 1890 uitgebreid met twee nieuwe vleugels, een gebouw met patiëntenkamers en een wintertuin. Ook een eigen boerderij behoorde tot de infrastructuur. Oorspronkelijk waren verschillende paviljoenen en kleine villa’s voor de rijkere patiënten gepland maar deze werden niet uitgevoerd.
Het complex werd in augustus 1892 feestelijk ingehuldigd, als eerste sanatorium in België. In de volgende jaren veranderde het instituut tweemaal van eigenaar. Op het einde van de jaren 1890 werden zusters augustinessen uit Dendermonde aangetrokken om de verzorging van de tbc-patiënten op zich te nemen. Zij verwierven ook aandelen in het sanatorium. De ontdekking van de Limburgse steenkoolmijnen in het begin van de 20ste eeuw maakte echter het bestaan van een sanatorium voor tbc-patiënten op deze plek onmogelijk en in 1909 besloten de zusters het sanatorium te sluiten.
De gebouwen en het omliggende park werden eigendom van een Luikse broederorde, die er een noviciaat en een rusthuis wilde oprichten. De kadastrale legger vermeldt in 1910 Jules Balleux, bestuurder uit Luik en deelhebbers als eigenaars. De gebouwen worden in dat jaar nog als "gezondheidshuis" in een "lusttuin" beschreven. In hetzelfde jaar registreert het kadaster een aanzienlijke uitbreiding aan de oostelijke hoek van het bestaande gebouw. Dit nieuwe deel bestaat uit vier vleugels op onregelmatig grondplan rond een rechthoekige binnenplaats. De westelijke vleugel heeft aan de zuidzijde een driezijdige uitbouw. Hierbij gaat het om het koor van de kapel. Ook de westelijke bijgebouwen worden uitgebreid en met het hoofdgebouw verbonden. In 1911 verandert de door het kadaster geregistreerde aard van het eigendom in "klooster".
In 1923 wordt een groot deel van de eigendommen van Jules Balleux en zijn deelhebbers, onder andere ook het klooster, overgedragen aan de Vereniging zonder winstoogmerk "Les frères des écoles chrétiennes de Belgique sud" en ontstaat er wellicht een school op de site. In 1927 volgt een ingrijpende verbouwing naar een ontwerp uit 1925 van de Leuvense architect Maubert, mogelijk één van de broeders. Het voormalige sanatorium en een deel van de westelijke bijgebouwen worden afgebroken en vervangen door een H-vormig complex van twee evenwijdige smalle vleugels met tussenbouw. Het nog bewaarde bouwplan draagt de titel "Infirmerie de Bockrijck". In de oostelijke vleugel was op het gelijkvloers het refectorium van de broeders gesitueerd, in de westelijke vleugels het refectorium van de novicen. In het verbindingsvolume bevond zich de keuken. Tegelijkertijd wordt ten zuiden van het klooster een boerderij geregistreerd, die uit een L-vormige en twee kleinere rechthoekige vleugels rond een rechthoekig erf bestaat. Centraal op het erf staat een rond volume ingetekend, mogelijk een baksteenoven die het materiaal voor de grote uitbreiding leverde.
Bij de volgende door het kadaster geregistreerde mutatie in 1931 ontstaan er op de site verschillende kleine bijgebouwen op rechthoekig grondplan, de bestaande gebouwen blijven ongewijzigd. In 1934 en 1937 wordt het kloostercomplex uitgebreid met een smalle aanbouw aan de oostelijke hoek, een bijkomende vleugel aan de zuidzijde en een inkomvolume aan de noordzijde van het H-vormige gebouw uit 1927. In 1937 namen Nederlandstalige Broeders de plaats in van hun Franstalige collega´s, en richtten er een Normaalschool voor Broeders op. Hieruit ontstond later het Sint-Jozefinstituut, de middelbare school die anno 2018 nog steeds in de voormalige kloostergebouwen gevestigd is.
In 1993 worden de zuidwestelijke kloostervleugel uit 1910 en de zuidoostelijke vleugel uit 1937 geheel heropgebouwd. De zuidelijke vleugel van de boerderij wordt afgebroken en er ontstaan ten zuiden en ten noorden van het klooster en tussen klooster en boerderij een aantal nieuwe bijgebouwen, onder andere twee overdekte fietsenstallingen. De boerderijgebouwen worden wellicht grotendeels heropgebouwd.
De vier vleugels rond een rechthoekig binnenplein aan de oostzijde van het gebouwencomplex zijn de oudste op de site bewaarde gebouwen. Het geheel in sobere baksteenbouw met neotraditionele stijlelementen dateert van de bouwfase rond 1910, toen de Luikse broederorde hier een rusthuis en noviciaat stichtte. De vleugels aan de noord-, oost- en zuidzijde bestaan uit drie bouwlagen op een souterrain en onder leien schild- en zadeldaken. De gevels zijn opgetrokken in roodbruin baksteenmetselwerk in kruisverband op hard- en breukstenen sokkel met decoratief gebruik van zwart geglazuurde bakstenen in de vorm van horizontale gevelbanden ter hoogte van lateien en dorpels. Licht getoogde gevelopeningen met strek en hardstenen dorpels in regelmatige, in hoogte afnemende ordonnantie. Verticale gevelritmering door tussen de traveeën geplaatste lisenen, bovenaan verbonden door een gevellijst met overhoekse muizentand en bloktand onder overstekende dakranden op houten consooltjes.
Aan de westzijde van de binnenplaats bevindt zich de voormalige kapel met driezijdige sluiting. De kapel en de vier aansluitende traveeën van de zuidvleugel werden gebouwd in neogotische stijl. De gevels in baksteenmetselwerk hernemen de verticale ritmering van de overige gebouwen in de vorm van driedelige steunberen, die bovenaan verbonden zijn door een spitsboogfries op hardstenen kraagstenen. Hierboven een rijkelijk versierde kroonlijst met dubbele en enkele bloktand onder overstekende dakranden. Het schip telt zes traveeën en heeft per travee twee lancetvensters en een oculus gevat in een spitsboognis. In de tweede helft van de 20ste eeuw werd de kapel verdeeld in twee niveaus en werden er op het gelijkvloers rechthoekige vensteropeningen ingevoegd. Het koor heeft twee traveeën en een driezijdige sluiting en per travee een eenvoudig lancetvenster. Het koor heeft tevens nog een driezijdige eenlaagse voorbouw op hard- en breukstenen sokkel met per travee vier kleine gekoppelde lancetramen.
De voorgevel van de kapel bevindt zich aan de noordzijde van het gebouwencomplex. De gevel telt drie traveeën met middenrisaliet, dat bekroond wordt door een vierzijdige toren op spitsboogfries met vier puntgevels en een achtzijdige torenspits. De drie traveeën van de gevel zijn gevat in spitsboognissen, de twee uiterste hebben drie hardstenen kruisramen, het middenrisaliet heeft op het gelijkvloers een spitsboogvormige deuropening en op eerste en tweede verdieping telkens een smalle rechthoekige vensteropening met hardstenen tussendorpel.
De vier neogotische traveeën van de zuidelijke vleugel hernemen de gevelordonnantie van het schip van de kapel, maar ook hier werden de vensters aangepast, wellicht in functie van een recentere onderverdeling van het interieur in verschillende niveaus. In de noord-, oost- en zuidvleugel bevinden zich vandaag klaslokalen. De vroegere kapel werd verbouwd en verdeeld in twee niveaus, het gelijkvloers werd omgevormd tot eetzaal, de verdieping herbergt de bibliotheek van de school.
De uitbreiding van het klooster op H-vormig grondplan uit de bouwfase 1925 – 1927 is in bijna identieke stijl opgetrokken als de neotraditionele gebouwen uit de bouwfase van 1910. Enkel wordt hier gebruik gemaakt van witte bakstenen als horizontale gevelbanden ter hoogte van impost en dorpel en boven de licht getoogde vensteropeningen. De kopse gevels aan de noordzijde tellen drie traveeën, de lisenen zijn bovenaan verbonden door rondbogen in roodbruine en witte baksteen. In deze vleugel bevinden zich vandaag op het gelijkvloers de bureaus van secretariaat en directie, de eerste en tweede verdieping bevat klas- en zorglokalen. Het inkomvolume dat rond 1937 tegen de oostelijke van de twee noordgevels werd geplaatst, bestaat uit één bouwlaag onder spits zadeldak. De brede licht getoogde inkomdeur is gevat in een terugwijkend portaal met getrapte spitsboog.
Auteurs: Fexer, Charlotte
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Park van het Sint-Jozefinstituut
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Sint-Jozefinstituut [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/306492 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.