De bouwaanvraag voor deze burgerwoning in beaux-artsstijl werd in 1926 ingediend door Eduart De Jaeger - Baert, bloemkweker van beroep en reeds wonende in Sint-Amandsberg in de Godshuisstraat.

De handtekening van de architect is moeilijk leesbaar in het bouwdossier, maar wel zien we deze handtekening in meerdere bouwdossiers van de straat terugkeren. Ook de burgerwoningen in de Land Van Waaslaan 128 en 133 zijn van dezelfde architect. Uitgaande van deze drie bouwaanvragen had de architect een duidelijke voorkeur voor neostijlen. We zien zowel de keuze voor de neorococo, als de beaux-artsstijl terugkomen; stijlen die naadloos aansluiten bij de gesloten middelhoge interbellumbebouwing die het straatbeeld van de Land Van Waaslaan karakteriseert.

Het gevelontwerp is in spiegelbeeld uitgevoerd ten opzichte van de originele ontwerptekening. De burgerwoning telt drie bouwlagen en drie traveeën onder een asymmetrisch zadeldak met de nok parallel met de straat. De lijstgevel is opgebouwd uit bruin baksteenparement op een blauwe hardstenen plint en is bovenaan afgeboord met een houten bakgoot met geprofileerde boordplanken op gootklossen en twee langwerpige modillons. De gelijkvloerse bouwlaag is bovenaan afgewerkt met een bepleisterde strook waarin imitatievoegen aangebracht zijn en is ingedeeld in drie gelijke traveeën. Een rondboogdeur rechts en twee dito vensters links, met een centrale bas-reliëfversiering ter bekroning. Al het originele houten schrijnwerk in de gevel is behouden. Houten voordeur met een smeedijzeren grille voor de beglazing. De benedenvensters bevatten identieke guillotineramen met roedeverdeling in het bovenlicht. De verdiepingen zijn uitgewerkt als één licht risaliterende gevelbrede venstertravee, waarbij de eerste verdieping ingenomen wordt door een convexe erker, ondersteund door twee gesculpteerde consoles en met drie rechthoekige gekoppelde vensters met bepleisterde tussenstijlen. De ramen in de erker zijn identieke guillotineramen met roedeverdeling in de bovenlichten. De natuurstenen balustrade die op de erker rust, geeft de aanzet voor de bovenverdieping. Hier bevindt zich een korfbogig drielicht in bepleisterde omlijsting met waterlijst en centraal ornament. Centraal onder de boog bevindt zich een dubbele beglaasde balkondeur met langs weerskanten zijlichten, alle onder een met roeden onderverdeeld bovenlicht.

De architect geeft de woning een conventionele enkelhuisindeling. De voordeur geeft toegang tot de vestibule met achterliggende traphal die alle verdiepingen met elkaar verbindt. De vensters van de gelijkvloerse verdieping verlichten de eetplaats die in enfilade staat met de keuken aan de tuinzijde. Achter de traphal is er naast de koer nog een opeenvolging van het schotelhuis, een toilet en de wasruimte, in een smallere en lagere aanbouw. Via het bordes van de trappartij is boven het schotelhuis een badkamer toegankelijk. Op de verdieping is een ruime perceelsbrede salon aan de straatzijde ingericht en een slaapkamer aan de tuinzijde. De tweede verdieping bevat nog twee slaapkamers aan de straatzijde en een zolderruimte langs de tuinzijde. Verder is de vestibule, traphal en een gedeelte van de keuken onderkelderd.