is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed UCO-complex
Deze vaststelling is geldig sinds
Eind jaren 1950 centraliseerde de textielfabriek S.A. Union Cotonnière (UCO) haar administratieve en commerciële diensten in een modernistische hoogbouw van de Keulse architect Theodor Kelter en zijn medewerkers H. Feltes en K. Hullmann. In 1991 werd een naburig industrieel gebouw omgevormd tot kantoorgebouw naar een postmodern ontwerp van Jo Crepain.
De textielfabriek S.A. Union Cotonnière werd opgericht in 1919 en vestigde zich datzelfde jaar nog in een patriciërswoning in de Savaanstraat. Na de Tweede Wereldoorlog werden de bureaus verplaatst naar een verbouwd industrieel gebouw aan de Sint-Pietersnieuwstraat maar al een tiental jaren later werd beslist een groter complex te bouwen om alle administratieve en commerciële diensten te centraliseren langs de belangrijkste invalsweg, aan de kruising van de autosnelwegen Oostende-Brussel (E40) en Antwerpen-Rijsel (E17). Gezien het programma en de urbanisatieplannen voor deze omgeving, koos men voor een modernistische hoogbouw, geïnspireerd door de sociale zetel van een verzekeringsmaatschappij in Karlsruhe (Karlsruher Lebensversicherung AG aan de Friedrich-Scholl-Platz). In november 1957 werd contact opgenomen met de Keulse architect Theodor Kelter en zijn medewerkers H. Feltes en K. Hullmann, en op 9 januari 1958 kregen zij officieel het voorontwerp toegewezen. Een maand later, op 14 februari stelden ze al een voorontwerp voor (inclusief de verbouwing van een bestaand gebouw uit 1810 langs de Schelde dat tot 1958 diende als textielfabriek “Société Rey-Aine”). Dit voorontwerp werd algemeen aanvaard omwille van de originaliteit en de harmonieuze elegantie van de verhoudingen en de architecten kregen de uitwerking van de definitieve plannen toegewezen. De Gentse architect Raphaël Wieme (die verantwoordelijk was voor de urbanisatieplannen in Ledeberg) werd belast met het toezicht op de uitvoering, raadgevend ingenieur Dr. Varwick stond in voor de berekeningen en René Pechère verzorgde het tuinontwerp. 30 april 1958 werd het eerste lastenboek ‘gelanceerd’, 15 mei 1958 begon de Brusselse aannemer Blaton met de werken en begin augustus 1959 konden de eerste bureaus al betrokken worden. 3 juli 1960 waren de werken voltooid, met uitzondering van de congreszaal. Voor de interieurafwerking werden de firma's Knoll International Brussels, Stephane Jasinsky en Dangotte geraadpleegd.
In de jaren 1960 en 1970 werden heel wat grootschalige modernistische infrastructuurwerken uitgevoerd in de onmiddellijke omgeving van de UCO-toren, waaronder hoogbouw appartements- en kantoorgebouwen, en het zuidviaduct (1972). Op de site zelf werd het voormalige industrieel gebouw aan de Schelde in 1991 opnieuw verbouwd naar ontwerp van Jo Crepain, een verbouwing die gelauwerd werd als ‘Bedrijfsgebouw van het jaar 1993’ door het economisch weekblad Trends. De verbinding tussen dit volume en de rest van het complex ging hierbij wel verloren. Vanaf 2002 sloopte men ook enkele karakteristieke kleinschalige volumes van het complex aan de zijde van de Gaston Crommenlaan (zoals een overdekte gaanderij met V-pijlers). In plaats daarvan kwamen hoogbouw kantoren naar ontwerp van Ferre Verbaenen en Xavier Donck en partners. De hoogbouw van het UCO bleef wel behouden maar onderging ook enkele ingrijpende renovaties zoals de vervanging van de gordijngevel.
Het UCO is een naoorlogs kantoorgebouw op de hoek van het Zuidviaduct en de Schelde en bestond uit vier vleugels rond een vierhoekige binnentuin (heden nog een L-vormig volume op de hoek van de Bellevue en Gaston Crommenlaan en een lang noordelijk volume langs de Schelde). Oorspronkelijk werd het complex gekarakteriseerd door een homogene modernistische vormgeving en de contrasterende schaal van de verschillende volumes die een veruitwendiging waren van de verschillende functies (entreehal, refter, auditorium, conciërgewoningen, proefspinnerij en -weverij op laboratoriumschaal en kantoren). Deze twee karakteristieken zijn echter voor een groot deel verloren gegaan.
Het resterende L-vormige volume bestaat uit een laagbouw met het lange been langs de Bellevue en dwars daarop een hoogbouw. De laagbouw is twee bouwlagen hoog, heeft een skelet van gewapend beton, en bijna volledig beglaasde langsgevels. De rechthoekige hoogbouw is gefundeerd op 99 Vibro-palen, en staat op veertien monumentale, vrijstaande en bewust zichtbaar gehouden pilotis waarvan het merendeel buiten en bekleed met travertijn. Dit volume is ruim 50 meter hoog en telt elf bovenverdiepingen, met een vloerniveau dat op zeven meter hoogte begint. Ook dit gebouw heeft een skelet van gewapend beton met om de 1,80 m geprefabriceerde gevelkolommen (met incorporatie van blauwe hardsteen, geslepen en gepolierd). De wanden van de liften en van de traphallen zijn eveneens in gewapend beton. Voor de balken werd gebruik gemaakt van spanbeton, type Blaton-Magnel en type Structo, naast elkaar.
De 36 meter lange noord- en zuidzijde van deze hoogbouw zijn volledig bekleed met een gordijngevel (oorspronkelijk van het type Wallspan: een met glas ingevulde gordijngevel in geanodiseerd aluminium van de firma Chamebel, de allereerste in Gent en omstreken). De zijgevels zijn volledig blind. Heel veel aandacht werd besteed aan verlichting (vensters op het noorden lieten toe om de kleuren van de producten goed in te schatten), verwarming, verluchting, geluidsisolatie,…. De oorspronkelijke interieurinrichting was modernistisch, inclusief meubelen van Knoll, met uitzondering van het appartement op de bovenste verdieping dat door bestuurder baron Braun in 18de-eeuwse stijl werd ingericht.
De noordelijke vleugel van Jo Crepain uit 1992 is een rechthoekig volume van 100 m op 22 m met twee bouwlagen. De gevels worden gekenmerkt door een donkere sokkel in metselwerk met diepliggende, rechthoekige vensters, en daarboven een parement van geprofileerde aluminium platen dat aan de lange zijden bijna volledig opengewerkt is. De muuropeningen hebben een typische, horizontale roedeverdeling met uitzondering van het centrale gedeelte aan de achterzijde (kant Schelde) waar een helblauwe golvende muur van het uitstulpende auditorium (verwijzing naar Schelde en naar bedrijfskleur UCO) geopend wordt met verticale rechthoekige vensters. Aan de andere zijde bevindt zich centraal een halfronde inkomhal en daarboven een doorbreking van het bakstenen parement, alle ingevuld met de typische horizontale ramen. Aan de twee uiteinden zijn de dienst- en noodtrappen ondergebracht in een traanvormig volume met aluminium parement. Binnenin is het hoofdvolume bijna volledig opengewerkt met uitzondering van de uiteinden en het centrale deel. Het gebouw heeft ook een zacht gebogen dak met in het midden zes puntige glazen kegels die overdag licht binnenbrengen in de met zuilen geritmeerde ruimte en bij duisternis oplichten als bakens.
Auteurs: Vandeweghe, Evert
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Ledeberg
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: UCO-complex [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/306702 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.