Dit ruime burgerhuis in neoclassicistische stijl werd in 1860 ontworpen en gebouwd door de Gentse aannemer en meester-metselaar Adolphe De Hoon. De opdrachtgever was schoenmaker en koopman in kolen Felix De Wilde-Dael, die toen in de Lange Wijngaardstraat 7 te Gent woonde. Op het perceel in de Hofstraat 28, achteraan aansluitend op de woning, liet De Wilde gelijktijdig een magazijn bouwen, een pand dat nu vervangen is door nieuwbouw. In 1909 werd door architect Richard Goetgeluck de erker en het balkon op de eerste verdieping aangebracht.

In 1877 kwamen de woning en het magazijn in het bezit van handelaar en katoenfabrikant Désiré Vandenhove. Hij bezat op dat moment ook de naastgelegen woning in de Muinkkaai nummer 26, die hij in 1861 had laten bouwen, samen met een katoenweverij, die ook uitkwam in de Hofstraat. Vandenhove liet het magazijn in de Hofstraat 28 vergroten en ombouwen tot katoen- en wolweverij en bracht dit volume via een smal gebouw in verbinding met de woning op nummer 25. Hierdoor konden de textielproducten die via de Schelde werden aan- en afgevoerd, rechtstreeks naar de wolweverij worden gebracht. In 1951 werd het perceel met burgerhuis en de katoen- en wolweverij weer opgesplitst en werd het smalle gebouw tussen de twee volumes afgebroken; ondertussen is het volledige magazijn vervangen door nieuwbouw.

De brede rijwoning telt vier traveeën en drie bouwlagen onder een pannen zadeldak met de nok parallel aan de straat. De bepleisterde en geschilderde lijstgevel staat op een hardstenen plint en is bovenaan afgelijnd met een houten kroonlijst bovenop een tandlijst en gedecoreerde modillons. Imitatiebanden op de begane grond, een vlakke bepleistering van de bovengevel.

Vier even brede traveeën, geopend met rechthoekige muuropeningen met afgeronde bovenhoeken. Op de begane grond zijn de muuropeningen in een vlakke, smalle lijst gevat, op de verdiepingen zijn ze gevat in een geprofileerde omlijsting met gedecoreerde sluitsteen. De gelijkvloerse verdieping bevat in de linkertravee een brede poort met houten vleugelpoort onder vast bovenlicht. Rechts daarvan bevinden zich drie in de plint uitgewerkte keldervensters achter smeedijzeren dievenijzers, waarboven telkens een hoog venster de gelijkvloerse verdieping verlicht. Nadruk wordt gelegd op de eerste verdieping door de toevoegingen uit 1909: in de linkertravee een vensterdeur met een balkon op platte consoles en vaasbalusters gevat tussen postamenten, en in de derde en vierde travee een houten erker. Het betreft een driezijdige erker, in alle zijden met ramen opengewerkt en versierd met geprofileerde panelen, pilasters als stijlen en bovenaan afgelijnd met een geprofileerde kroonlijst op klossen. De tweede travee bevat een venster. Op de tweede verdieping bevinden zich vier identieke vensters. Al het vensterschrijnwerk is recent.

Van de interieurindeling zijn geen bouwplannen beschikbaar.