Dit burgerhuis in art-decostijl werd in 1932 ontworpen door architect Maurice Mornie, zoals ook aangegeven staat op de gevelplint. De opdrachtgever was Achiel Vandeputte, die toen in Martelaarslaan 301 woonde.
Mornie liet zijn gevelontwerp perfect inpassen in het straatbeeld dat wordt gekenmerkt door een volledig aaneengesloten bakstenen bebouwing waarbij gelijke bouwhoogtes, uitkragende gevelelementen, strakke art deco en modernistische stijl, en cementbepleistering dominante gevelkenmerken zijn.
De rijwoning is twee traveeën breed en drie bouwlagen hoog onder een pannen zadeldak met de nok parallel aan de straat. De lijstgevel met hardstenen plint is opgebouwd uit een bruin baksteenparement en wordt bovenaan afgelijnd door een houten geprofileerde kroonlijst op klossen. De gevel is opengewerkt met rechthoekige gevelopeningen die voorzien zijn van het originele houten schrijnwerk. De onderste twee bouwlagen zijn ingedeeld in een smalle deurtravee aan de rechterzijde en een brede venstertravee links daarvan. De inkompartij is gevat binnen getrapte, bepleisterde dagkanten. Deur toegankelijk via drie hardstenen treden. De houten deur is voorzien van een fraai smeedijzeren deurrooster met geometrische motieven, van het verdeelde bovenlicht gescheiden door een uitkragende bepleisterde latei. Zowel het deurlicht als bovenlicht zijn voorzien van opmerkelijk figuurglas. Ter hoogte van de linkertravee zijn in de plint twee keldervensters uitgewerkt achter smeedijzeren diefijzers. Daarboven verlicht een venster met driedelig raam en onder een bepleisterde latei met tandlijst de benedenverdieping. Het raam volgt de driezijdige vorm van de onderliggende hardstenen lekdrempel die de aanzet vormt van een erker die tot de eerste verdieping doorgetrokken wordt, waar een identiek raam voorkomt. Hierbij verbindt een bepleisterde band zowel de lekdrempel als de latei van het guillotineraam in de rechtertravee dat op dezelfde manier is vormgegeven en volledig is ingevuld met hetzelfde structuurglas als de voordeur, wat de aanwezigheid van een badkamer verraadt. De tweede verdieping heeft een andere vormgeving meegekregen, waarbij het gevelvlak in siermetselwerk is opgebouwd, bovenaan begrensd door een bepleisterde band. Centraal zijn twee gekoppelde driedelige ramen schuin tegenover elkaar geplaatst als een pseudo-erker, waarbij bijzonder reliëfmetselwerk in de borstwering voor een dynamiek in het gevelvlak zorgt. Zowel de stijlen naast de ramen, als de overkragende latei zijn verlevendigd met bepleistering.
Volgens de bouwplannen heeft de woning een conventionele enkelhuisindeling meegekregen. Via de voordeur betreedt men de inkomhal met trap. Aan de linkerzijde staat een salon langs de straatzijde in verbinding met een eetplaats die uitgeeft op een veranda. Achter de traphal is naast de koer een smallere lage aanbouw aanwezig waarin een keuken, bijkeuken, toilet en wasruimte ingericht zijn. Boven de keuken is een studeerkamer via het trapbordes toegankelijk. Op de eerste verdieping geeft de traphal uit op een slaapkamer en badkamer langs de straatzijde, en een slaapkamer langs de tuinzijde. Op de tweede verdieping mondt de traphal uit op een centrale gang die parallel loopt met de straat en uitgeeft op twee gelijke kamers langs de straatzijde en kamer langs de tuinzijde. Verder bestaat de zolder uit één grote open ruimte en is de woning deels onderkelderd.
- Stadsarchief Gent, Bouwaanvragen van particuliere woningen, G12, 1931/P/45.