Wederopbouwhoeve uit de jaren 1920, kadastraal ingetekend in 1928 maar wellicht al gebouwd in de eerste helft van het decennium. Bakstenen hoevegebouwen met regionalistische kenmerken, waarvan de westvleugel gedeeltelijk in houtbouw volgens vooroorlogse bouwwijze.
Historiek
De vooroorlogse hoeve is op de Atlas der Buurtwegen (1841) weergegeven als een langgestrekte hoeve met haakse vleugel en een vrijstaand gebouwtje aan de westzijde van het erf. Voor de Eerste Wereldoorlog was de hoeve uitgebreid tot een boerderij met vier gebouwen rond een rechthoekige binnenkoer. Na de Eerste Wereldoorlog werd de hoeve heropgebouwd voor eigenaar M. de Laugre. De opstelling van de gebouwen bleef dezelfde als voor de oorlog, maar de hoeve werd verschoven naar het westen. Het oostelijke deel van de wederopbouw werd wel nog opgetrokken op de resten van de vooroorlogse hoeve.
Beschrijving
De dieper gelegen hoeve is bereikbaar langs een dreef met knotwilgen. De hoeve omvat een woonhuis aan de noordzijde, een L-vleugel met stallen en wagenhuis aan de zuid- en oostzijde en een schuur aan de westzijde. Langs de erfzijde van de gebouwen loopt een bakstenen verharding. Ten zuidoosten van het erf staat het vrijstaande gebouw van de vroegere ast. De regionalistische architectuurvormen van de hoevegebouwen omvatten dakranden op modillons en decoratief baksteenmetselwerk.
De voorgevel van het woonhuis wordt verlevendigd door een geverfde natuurstenen plint en banden in witte baksteen rond de venster- en deuropeningen en onder de modillons van de dakrand. Asymmetrisch in de voorgevel van het woonhuis prijkt een dakkapel met wolfsdak en een centrale laadopening met rondboog. De venster- en deuropeningen van het woonhuis worden overspannen door getoogde strekkenlagen. De oostvleugel van het woonhuis bevat de kelder en de vroegere paardenstal. Op het zadeldak (platte pannen) van het woonhuis staat een dakruiter met tentdakje.
De schuur aan de westzijde van het erf heeft een voorgevel en zijgevels in baksteen maar een achtergevel in houtbouw op bakstenen onderbouw. De achtergevel is een beplankte stijlenconstructie met schoren, een traditionele regionale bouwwijze die hier nog in de jaren 1920 is toegepast. De binnenruimte van de schuur wordt geritmeerd door de stijlen van de driehoeksspanten van de gordingenkap.
De zijgevels van de schuur zijn uitgewerkt als puntgevels, in de noordgevel met centrale steunbeer en baksteenfries langs de dakhelling, in de zuidgevel met twee openingen in oculusvorm en een laadopening.
De zuidelijke puntgevel van de oostvleugel heeft dezelfde versiering met het baksteenfries langs de dakhelling. Boven de centrale laadopening bevindt zich een door witte bakstenen afgeboord gevelniskapelletje. Bij de top van de puntgevel prijkt een windwijzer.
Het volume tussen woonhuis en schuur is van recente datum.
- Kadasterarchief West-Vlaanderen, Mutatieschetsen en bijhorende mutatiestaten Heuvelland, afdeling III (Nieuwkerke), 1928/16.