In de polder van Kruibeke-Bazel-Rupelmonde hebben de meeste dijken een middeleeuwse oorsprong. Ze hangen samen met de 12de-13de-eeuwse inpoldering van dit gebied op de linkeroever van de Schelde. De historische dijkstructuur bestaat uit de:
Ook vooraleer de polder werd ingedijkt, was er al menselijke activiteit in dit gebied. Getuige daarvan de sporen die diep in de ondergrond werden teruggevonden bij de bouw van de sluis in de Scheldedijk van Bazelpolder. Archeologisch onderzoek legde resten van aardewerk, botmateriaal, geweien, pootafdrukken, klingen bloot die op menselijke activiteit wees in een periode tussen grofweg 8000 en 5800 jaar geleden. Dieren konden er grazen in de Scheldevallei, ook al overstroomde die geregeld. Pas wanneer de mens het gebied permanent voor de landbouw en meer bepaald de akkerbouw in gebruik wou nemen, liet de noodzaak tot bescherming tegen het overstromingsgevaar zich voelen. Hij nam immers alluviale gronden in gebruik die tot het stroomgebied van de Schelde behoorde. Zeker in de winter was het gevaar groot, omdat het hemelwater dan moeilijker in de al natte bodem doordrong en sneller naar de rivieren werd afgeleid. Alleen door dijken aan te leggen, verzekerde hij zich van de mogelijkheid om de gronden het hele jaar door voor de teelt van gewassen, hooi of begrazing te gebruiken. Zeker is dat hier in het laatste kwart van de 13de eeuw dijken lagen, waarschijnlijk iets vroeger. De oudste schriftelijke vermelding uit 1299 heeft het over het herstel aan een oude dijk in Bazelpolder. Een eind voor 1299 moet er dus al een dijk hebben gelegen.
In de Scheldedijk herkennen we het type winterdijk., een waterkering die bij zeer hoge waterstanden belet dat het rivierwater in de polder binnenstroomt. Daarbuiten bestonden er ook zomerdijken. Die lagen buitendijks, aan de kant van de rivier dus, op de rand van de schorren. Tot in de 19de eeuw gebruikten landbouwers de schorren als hooilanden of voor kleiwinning. Zomerdijken beletten overstromingen van de schorren tijdens de zomer. Omdat de waterstanden dan lager zijn, werden deze dijken ook lichter en minder hoog aangelegd. Vaak werden ze ook doorgestoken, om bevloeiing weer mogelijk te maken. In de loop van de 20ste eeuw zijn alle zomerdijken van de polder Kruibeke-Bazel-Rupelmonde verdwenen, omdat het landgebruik dat ermee gepaard ging door de veranderingen in het landbouwsysteem in onbruik geraakte.
Soms werden zomerdijken in een latere fase tot winterdijk omgevormd. Dan spreken we van voortschrijdende inpoldering, omdat de mens een stukje van het vroegere rivierbed aan de polder toevoegde en de rivier in een steeds smallere ruimte terugdrong. In de polder van Kruibeke-Bazel-Rupelmonde kwam dat maar op één plaats voor, met name in het Fasseit. Dat was een vroeger buitenschor dat in 1718 werd ingedijkt. De Verkortingsdijk, ook uit 1718, gaf vanuit Bazel-dorp toegang tot het nieuwe ingedijkte terrein. Fasseitdijk en Verkortingsdijk behoren dus niet tot het middeleeuwse dijktracé.
Dijken sloten de polder hermetisch af tegen binnenstromend water. Maar er was ook de kwestie van overtollig water, meestal regenwater of kwel, dat uit de laaggelegen polder moest worden afgevoerd. Een netwerk van ontwateringsgrachten (twissels) zorgde voor de drainage. De dijksloot parallel aan de Scheldedijk verzamelde het water en loosde het via een sluis bij eb in de Schelde. Op vier plaatsen in de Scheldedijk bevonden zich vroeger de historische sluizen: ter hoogte van de Kapelbeek, de Barbierbeek en de kleine en grote sluis aan het Kallebeekveer in Bazel.
Kenmerkend voor de Scheldedijk is zijn bochtige parcours, dat van vele dijkdoorbraken in het verleden getuigt. Als een dijk doorbrak ontstond door het krachtig binnenstromende Scheldewater een weel of uitkolkingsgat. Om te vermijden dat de getijdenwerking de bres vergrootte of verder uitschuurde, werd het gat in de dijk zo snel mogelijk gedicht. Dat gebeurde door gespecialiseerde aannemers. Van grote openbare bedijkingswerken door een centrale overheid was toen nog geen sprake. Het beheer, maar ook de financiering van de dijken kwam volledig voor rekening van het lokale polderbestuur. Als de aannemer een weel binnendijkte werd een nieuwe dijk in een bocht om de bres aangelegd. Het met water gevulde uitkolkingsgat bleef als litteken van de dijkdoorbraak in de polder achter. Het resultaat van een buitengedijkt weel was ook een bocht in de dijk, maar één die meer landinwaarts lag. Door de snelle sedimentatie vanuit de Schelde was van het uitgedijkte weel spoedig niet veel meer te zien. De aanwezigheid van welen, maar ook het bochtige traject van een dijk, zijn indicatoren voor de breukgevoeligheid van een historische dijk. Uit vergelijkend kaartonderzoek bleek dat de 13km dijken in Kruibeke-Bazel en Rupelmonde op 48 plaatsen waren doorgebroken tussen de 17de-21ste eeuw. Twaalf overstromingen konden we met zekerheid dateren: 1298-99, 1530, 1532, 1551-52, 1682, 1702-1704, 1715-18, 1794-95, 1880, 1906, 1953, 1993. De zwaarste dijkdoorbraak was die in 1715. Een stormvloed perforeerde de Scheldedijk en de zijdijken langs de Barbierbeek op verschillende plaatsen. Achter de grootste bressen vormden zich kreken, waaronder de Rupelmondse kreek die zich één kilometer in het polderlandschap uitstrekt.
In 2006 gingen de werken voor de uitvoering van het Sigmaplan van start. Die vormden de polder van Kruibeke-Bazel-Rupelmonde om tot een gecontroleerd overstromingsgebied om overstromingsrisico’s vanuit de Schelde te verminderen. De werken beïnvloedden het historische dijktracé: de Scheldedijk werd op sommige plaatsen verlaagd om gemakkelijker water te laten binnen stromen, nieuwe sluizen vernieuwden het in- en uitwateringssysteem en er kwam een nieuwe, hoge ringdijk aan de rand van de dorpen.
Ook al zijn de dijken in de polder van Kruibeke-Bazel-Rupelmonde in de loop van de eeuwen voortdurend aangepast, hersteld, opgehoogd en deels verhard, toch zijn ze interessant, omdat ze nog altijd getuigen van de cultuurhistorie van de polder, teruggaand tot de eerste inpoldering van dit gebied langs de Schelde in de 12de-13de eeuw. Vooral voor het dijktracé zijn ze relevant. Het dijktraject heeft dus erfgoedwaarde, niet het uitzicht, de hoogte, de materialen, het profiel. Opschaling gebeurde onder invloed van dijkversterkingen om overstromingsriciso’s tegen te gaan, en ook voor de wegenaanleg. Hoe hoog de middeleeuwse dijken er precies uitzagen, weten we dus niet. Het traject werd soms licht gewijzigd en de dijkhoogte aangepast aan het toenemende waterpeil. Dit is eigen aan de dynamiek van dit type van landschapselement. Afwijkingen aan het historische dijktraject zijn niet mee opgenomen in de afbakening:
- heraanleg van de Scheldedijk ter hoogte van de Scheldelei in Kruibeke (jaren 1960)
- de nieuw aangelegde sluizen: daar is de dijk binnenwaarts in de polder verlegd (2010, Sigmaplan)
Auteurs: Verboven, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Bazel
Is deel van
Kruibeke
Is deel van
Polder van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde
Is deel van
Rupelmonde
Is gerelateerd aan
Kreken van Rupelmonde, Kruibeke en Bazel
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Historische dijken van de polder Kruibeke-Bazel-Rupelmonde [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/307524 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.