Geulen ontstaan als gevolg van een dijkdoorbraak langs de Schelde in 1715.
Op 2-3 maart 1715 sloeg een stevige noordwesterstorm toe in het Scheldebekken, met zware gevolgen voor de polder van Kruibeke-Bazel-Rupelmonde. Op verschillende plaatsen kwam het water hoger dan de kruin van de Scheldedijk of brak de dijk gewoon door. De zijdijken langsheen de Barbierbeek braken op minstens drie locaties. Maar een nog groter impact had de dijkbreuk in Rupelmonde, waar de kracht van het opstuwende water een gat van ongeveer 150 meter in de dijk sloeg. Na de ramp lag de Scheldedijk er bedroevend bij: met gaten en welen en bovendien waren er over de hele lengte van de Scheldedijk scheuren in de dijk ontstaan. Het Scheldewater drong tot diep in de polder door en schuurde in totaal drie geulen uit: de Bazelse en de Kruibeekse kreek langs de Barbierbeek en de Rupelmondse kreek in de polder van Rupelmonde.
De overstromingsramp woog zwaar op de financiële toestand van het polderbestuur. In het eerste jaar na de overstroming probeerde elke polder apart de noodzakelijke werken aan te pakken, maar zonder veel succes, want door de hoge waterstanden in 1716-17 spoelden verschillende tijdelijke constructies opnieuw weg. Nieuwe investeringen waren nodig, maar het geld voor de noodzakelijke werken ontbrak, omdat dit de financiële draagkracht van de eigenaars van de polder te boven ging. De schade was zo groot, dat zij de kosten niet langer alleen konden dragen. Een oplossing lag niet meteen in het verschiet. Daardoor bleef de polder gedurende enkele jaren onbeschermd liggen en kreeg de Schelde vrij spel in het gebied. Door de getijdewerking schuurde het water bij elke eb- en vloedstroom de geulen ter hoogte van de doorgebroken dijken verder uit, zodat er zich diepe kreken vormden.
Een gezamenlijke aanpak van het probleem drong zich op en kwam er pas onder impuls van de centrale overheid. Onder haar invloed werd een gemeenschappelijk polderbestuur voor heel Kruibeke-Bazel-Rupelmonde gevormd, met een dijkgraaf aan het hoofd. Dankzij fiscale vrijstellingen vond het nieuwe polderbestuur voldoende middelen om de grote werkzaamheden aan te vatten. De indijking van de Rupelmondse kreek bleek moeilijk, omdat men de nieuwe dijk dwars door de geul moest aanleggen en de werken tot op grote diepte onder de waterlijn moest uitvoeren. Door de dijkdoorbraak was de bodem grotendeels weggespoeld. In 1718 en 1719 waren de grootste dijkwerken eindelijk klaar: de gaten waren gedicht en de dijk was over de hele lengte van de noordelijke punt in Kruibeke tot het kasteel van Rupelmonde verhoogd. Maar de diepe geulen bleven als littekens van de dijkdoorbraken in het landschap liggen.
Auteurs: Verboven, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)