is aangeduid als beschermd monument Kasteel Maisin met park
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteel Maisin met park
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Kasteel Maisin met park
Deze bescherming was geldig van tot
Het charmante neoclassicistische Kasteel Maisin, vroeger gekend als villa Tops-Van Cutsem, ligt aan de voet van de Predikherenberg in de Leuvense stadsrand. Het dateert in kern van 1921-1922 en werd in 1950 uitgebreid door architect Lucien Spéder. Landschapsarchitect Léon Rosseels stond in voor de parkaanleg en integreerde de vroegere grensscheiding en het door zandontginningen gevormde grillige heuvellandschap in zijn ontwerp.
Het 20ste-eeuwse Kasteel Maisin met omringend park, situeert zich ten oosten van de stadskern van Leuven aan de drukke uitvalsweg naar Tienen. De site ligt aan de begingrens van de groene residentiële zone met villabouw en omringende tuinzones.
Het kasteeldomein bevindt zich in het gehucht ‘De Mol’ dat sinds 1975 tot het grondgebied van Leuven behoort. Tevens omvat het de historische grens tussen de gemeente Korbeek-Lo (zuiden) en Kessel-Lo (noorden), waarvan de kronkelende gemeentegrens met holle voetweg dwars doorheen het huidige park loopt. Deze grensscheiding maakte deel uit van de ‘Oude baan van Leuven naar Pellenberg’ en staat op tal van cartografische bronnen afgebeeld.
Het kasteeldomein ligt op de heuvelflank van de Predikherenberg en wordt door drie straten begrensd: de Tiensesteenweg, de Grensstraat (de vroegere Tiggelweg of Looweg) en de Predikherenberg. Het landhuis staat centraal in het park, en is door de groen- en landschappelijke aanleg en dichte natuurlijke haag visueel van het openbaar domein afgesloten. Het huidige voorkomen van de kasteelsite en de bijhorende bebouwing dateert merendeels uit het begin van de 20ste eeuw. De landschappelijke en historische ontwikkeling van de site klimt veel verder op in de tijd.
Het huidige domein ligt aan de voet van de Predikherenberg, waarvan de glooiende heuvelrug mee in het park verwerkt is.
De Predikherenberg met een hoogte van circa 95m, hoort tot de Lobergen die gevormd worden door de Trolieberg, de Heideberg, Predikherenberg, en de Sint-Martinusberg. Ze vormen een kam aan de oostzijde van de stad, behoren geografisch tot de Hagelandse heuvelrij en waren een inspiratiebron voor tal van kunstenaars. De Lobergen worden in de gespecialiseerde literatuur gedefinieerd als ‘getuigenheuvels’. Dit heeft te maken met hun ontstaan, als afzetting tijdens de laatste overspoeling door de zee over het land ongeveer zes miljoen jaar geleden op het einde van het Mioceen. Deze ‘zandbanken’, rijk aan ijzerzandsteen werden reeds vroeg ontgonnen. Sporen ervan zijn teruggevonden in 12de- en 13de-eeuwse Leuvense gebouwen. De onderliggende (Tongeriaan-)zandlagen op de Lobergen werden ontgonnen voor het gebruik als mortelspecie. De aanwezige kleihoudende leemlagen op de heuvelflanken werden zeker vanaf de 14de eeuw gebruikt voor de productie van bakstenen en daktegels. De oude straatnaam Tiggelweg (latere Grensstraat), wat platte baksteen of dakpan betekent, refereert aan deze vroegere activiteit. Langsheen de wegel stonden openlucht steenovens en de weg fungeerde wellicht ook als transportweg voor ontgonnen leem.
De zand- en leemputten lagen verspreid over het grondgebied van Korbeek-Lo. Een aantal situeerden zich langsheen de Predikherenberg, het Tiggelpad en de Tiensesteenweg waar weinig bebouwing was zoals te zien op de Villaretkaart van 1745-1748. Ter hoogte van het latere kasteel Maisin was er minstens vanaf de 18de eeuw tot het begin van de 19de eeuw ontginningsactiviteit (zie verder). De Vandermaelenkaart van circa 1845 duidt de zogenaamde ‘Briqueteries’ en ‘Fabriques de pannes et carreaux’ in de omgeving aan. Sporen van de vrij ambachtelijke ontginning met steile randen zijn op de topografische kaarten duidelijk zichtbaar. Omstreeks de jaren 1930 verdwenen de steenbakkerijen, zand- en leemontginning in dit buitengebied van Leuven aan een snel tempo. De reliëfverschillen gecreëerd door de vroegere ontginning, ook in het kasteeldomein, zijn nog steeds als litteken in het landschap waarneembaar.
De gronden van het latere kasteel Maisin waren tot en met de late middeleeuwen een onderdeel van de uitgestrekte ‘Lo(o)bossen’ die zich ten zuidoosten van Leuven situeerden. Het latere kasteelterrein hoorde wellicht, als onderdeel van de schenking van de graaf van Leuven en eerste hertog van Brabant Godfried met de Baard, reeds vanaf de 12de eeuw toe aan de door hem opgerichte Abdij van Park. In het ‘Kaartboek van de Abdij van Park 1665’ staan de latere kasteelgronden ingetekend als onbebouwd akker- en grasland, alvast aangeduid als bezit van de abdij.
De eerste voorstelling van kleinschalige bebouwing op het latere kasteeldomein nabij de grens met Korbeek-Lo dateert uit het begin van de 18de eeuw.
De huidige Tiensesteenweg werd tussen 1710 en 1717 aangelegd als een snelle rechte verbinding tussen Leuven en Tienen. Ze verving de meer zuidelijk gelegen kronkelende in oorsprong Romeinse heirbaan tussen Leuven en Tienen (de ‘Oude Tiense Baan’ en thans de ‘Oude Baan’). Op de aanlegkaart van deze nieuwe steenweg worden twee huizen parallel aan de straat op de gronden van het latere kasteel Maisin opgetekend. Minstens vanaf de 18de eeuw kunnen deze gebouwen dankzij cartografische bronnen in verband worden gebracht met de klei- of zandontginning.
De nieuwe verbindingsweg is duidelijk zichtbaar op de Villaretkaart van 1745-1748. Deze militaire kaart vernoemd naar ingenieur-geograaf en cartograaf aan het Franse hof Jean Villaret, illustreert daarbij heel goed de hoogteverschillen en steilranden van de Predikherenberg en duidt zelfs de ‘Redoutes’ (militaire posten of veldschansen) en ‘Briqueteries’ (ontginningssites van klei of baksteenveldovens) in de nabije omgeving van het latere kasteeldomein aan.
De midden 18de-eeuwse ‘Figuratieve kaart van de domaniale gronden van Plattelo, het Lobos en het Mannekens Haegenland bij Leuven’ geeft de bebouwing nog gedetailleerder weer, evenals de ambachtelijke ontginningsnijverheid met de ontstane reliëfwijzigingen, verschillende droogloodsen en zelfs brandende veldovens.
Het westelijk gebouw op het latere kasteeldomein was, gezien de grootte en de bijhorende omhaagde tuin, een huis van standing. Ten zuiden van de kruisvormig aangelegde tuin stond een vrij grote rokende steen- of veldoven bestaande uit een naar boven toe versmallende constructie op een brede onderbouw met stookgaten. Deze zeer figuratieve voorstelling linkt de locatie van het latere domein Maisin in de eerste helft van de 18de eeuw duidelijk aan de kleiontginning ter hoogte van de Predikherenberg. Herberg De Mol, verderop aan de Tiensesteenweg, was in de 18de eeuw onder meer een pleisterplaats voor de verkoop van baksteen.
De woningen en gronden behoorden in de 18de eeuw nog steeds toe aan de Abdij van Park. De Parkabdij werd na de Franse overwinning in 1794 definitief opgeheven en als aangeslagen goed verkocht. In 1797 werden de heren van Park verdreven uit de abdij. Het merendeel van de percelen van het latere domein Maisin, werden bij de heroprichting van de huidige Abdij van Park niet meer terug verworven.
De meeste percelen van het latere kasteeldomein behoorden volgens het kadasterarchief circa 1834 toe aan de belangrijke herenboerenfamilie Coetermans, die aan de overzijde van de straat op de hoek met de Koningin Elisabethlaan aan de grens van Leuven en Korbeek-Lo een grote 18de-eeuwse hoeveuitbating bezat. Deze belangrijke familie leverde onder meer de burgemeester van Korbeek-Lo, Désiré Coetermans van 1837-1843.
Op de gronden van het latere domein Maisin stonden in 1834 nog steeds de twee 18de-eeuwse woningen. De rookovens werden kadastraal niet meer opgetekend noch vermeld. De ontginningsactiviteit was daar dus naar alle waarschijnlijkheid stopgezet.
De beide woningen en bijhorende gronden ondergingen in de loop van de 19de eeuw verschillende verbouwingen, uitbreidingen en perceelwijzigingen. Het oostelijke 18de-eeuwse gebouw, dat als hoeve fungeerde, werd in 1851 volledig herbouwd en vervangen door een kleiner volume. Vermeldenswaard bij deze bouwfase is de oprichting in 1851 van een tuinpaviljoen dat nog steeds bestaat en tot de actuele kasteelsite behoort.
In 1862 werd in functie van de boerderij parallel aan de Tiensesteenweg een remise opgetrokken die in sterk gewijzigde toestand (na her- of verbouwing in 1922) ook nog aanwezig is. De westelijke grotere 18de-eeuwse woning werd in 1861 en nogmaals in 1887 verbouwd.
Volgens akte van 10 april 1894 werden de twee woningen gelegen aan de Tiensesteenweg en de bijhorende gronden door weduwe en rentenierster Minten-Coetermans verkocht aan de Leuvense rechter Mathieu Edmond Marie Tops en zijn echtgenote Irma Marie Thérèse Van Cutsem. De familie Tops-Van Cutsem wijzigde daarna op verschillende tijdstippen de gebouwen aan de straat, waarbij de westelijke woning door hen werd betrokken en de oostelijke verder als hoeve fungeerde. De nieuwe eigenaars trokken daarnaast in 1905 de nog bestaande broeikas of serre op, en legden in 1912 een groot lusthof aan dat later in het huidige kasteelpark werd geïncorporeerd.
De Tiensesteenweg werd door de oprukkende Duitsers en de onverwachte tegenstand bij het begin van de Eerste Wereldoorlog in 1914 sterk beschadigd. Niet alleen de Leuvense binnenstad werd in brand gestoken. De randgemeente Korbeek-Lo leed eveneens zwaar onder de vergeldingsraid van de Duitse troepen. Ook de grootste westelijk gelegen woning, soms als woning Tops geïdentificeerd, en de oostelijke hoeve, werden vernield. In het kadasterarchief waren ze in 1920 nog steeds als 'puinen' geregistreerd.
Blijkbaar bleef de weduwe Tops-Van Cutsem niet bij de pakken zitten en startte na de Eerste Wereldoorlog in 1920 een volledig renovatie- en herinrichtingsproject. Ze begon daarbij met de heropbouw van de oostelijke hoeve van 1851, de aanleg van een afgescheiden boomgaardzone en de aanleg van het huidige parkdomein. Het tuinpaviljoen van 1851 en de serre van 1905 waren gespaard gebleven. De actuele tegen de verhoogde straatmuur aangebouwde remise draagt in de kopgevel een gevelinscriptie ‘1922’. Dit doet vermoeden dat het gebouw ingrijpend hersteld of herbouwd werd. De straatmuur die deels opklimt tot de 19de eeuw en het tuinhek bleven eveneens deels behouden.
Verschillende percelen bouwland en boomgaard, die zich zowel op het grondgebied van Korbeek-Lo als boven de gemeentegrens van Kessel-Lo bevonden, werden in 1920 met de in 1912 kadastraal geregistreerde kleinere lusttuin samengevoegd en omgevormd tot het huidige parkdomein. De historische gemeentegrens en gedeeltelijke holle weg die het stijgende reliëf van de Predikherenberg volgde, werd in het park geïntegreerd. De publieke weg werd verlegd naar het noorden en een nieuwe straat, thans met straatnaam Predikherenberg, werd getrokken. Het parkdomein werd opgesplitst in diverse zones onder meer bestemd als lusttuin, boomgaard(en), hoogstambos, hof en bouwland. Een aantal op het domein gelegen oudere nutsgebouwen bleven behouden en werden geïntegreerd in het park, zoals onder meer het tuinpaviljoen opgericht van 1851 en de serre of broeikas van 1905 die tevens vergroot werd.
De nieuwe villa Tops-Van Cutsem, ook gekend als villa Tops of villa Van Cutsem, en later omgedoopt tot ‘kasteel Maisin’, werd volgens het kadasterarchief in de periode 1921-1922 als kasteel met lusthof opgetrokken en reeds op 15 augustus 1922 in gebruik genomen. Dit vrijstaand gebouw met meerhoekige vierkante plattegrond werd niet meer aan de straatkant maar dieper op het onbebouwde lusthofperceel ingeplant. De bouwmeester-architect van deze villa Tops-Van Cutsem is vooralsnog niet gekend.
Tuinarchitect Léon Rosseels (1887-1967) en vierde generatie van de Leuvense landschapsontwerpersfamilie Rosseels, vormde voor mevrouw Tops-Van Cutsem het domein om tot een park in landschappelijke stijl met pittoresk karakter.
Dit door hem uitgevoerde ontwerp, met een gevarieerde beplanting van naald- en loofbomen en struikenlaag met veel aandacht voor bruin- en bontbladige soorten, afgewisseld met glooiende gazons opgesmukt met eenjarigen en beplantte bloembedden, gebruikte hij als reclame om na de oorlog terug een gegoed cliënteel aan te trekken. Zijn reclamefolder met foto van de villa Tops-Van Cutsem, omschreven als ‘Parc du Loo, à Corbeek-Loo’ met daaronder het opschrift ‘création & restauration de parcs & jardins Léon Rosseels architecte-paysagiste Avenue de Alliés 47 Louvain’, is één van de uitzonderlijk gepubliceerde iconografische documenten uit het begin van de 20ste eeuw van het kasteel.
De juiste aanleg van het kasteelpark is niet in detail gekend. Het familiearchief van de tuinarchitectenfamilie Rosseels werd volledig vernield door V2-bommen bij een inslag op het ouderlijke huis in de Bondgenotenlaan tijdens de Tweede Wereldoorlog. De kadastermutaties van 1920 duiden wel zones met onder meer boomgaard, bos, lusthof en hof aan, wat een sterke indicatie is dat het ontwerp van het park met het landhuis als een totaalproject werd uitgewerkt. De militair topografische kaarten van 1938 en van 1969 vervolledigen het beeld van Rosseels’ aanleg.
Op basis van de reclamefolder van tuinarchitect Léon Rosseels en de in het stadsarchief van Leuven bewaarde plannen voor de familie Maisin, zag het kasteeltje van de jaren 1920 er als volgt uit: het charmante landhuis was opgebouwd in een verzorgde voor de wederopbouwarchitectuur kenmerkende neoclassicistische stijl. De villa met verspringende plattegrond, telde drie tot vier traveeën en twee bouwlagen onder een mansardedak met typische dakvensters en oculi. Het was opgebouwd in baksteenmetselwerk, op een hoge sokkel, met hoekkettingen in gepleisterde imitatienatuursteen ter accentuering van de geveleindes. De strakke gevelopbouw werd geritmeerd door de verticaliserende vensterpartijen met licht getoogde vensters gevat in gestucte vlakke omlijstingen met oren en siersluitsteen. De brede vensterpartij in de naar de Tiensesteenweg georiënteerde zuidgevel, was voorzien van een elegante zuilengalerij met terras, geïnspireerd op de Italiaanse Palladiaanse architectuur wat het landhuisallure van het gebouw vergrootte.
Binnenin vertoonde de villa Tops-Van Cutsem de kenmerkende villa-indeling met verwarmings- en technische installaties in de kelder, de leefruimtes op de begane grond en slaapkamers op de boven- en zolderverdieping. De bewuste wisselwerking tussen het villa-ontwerp en het park komt in het grondplan goed tot uiting. De eetkamer, een ‘office’, de keuken, de kleine eetkamer, de inkom en andere kleinere ruimtes (oostzijde) waren geschikt rond een centrale open trap in de grote inkomhal annex salon/ontvangstruimte en keken uit op het omringende park. De afgesloten diensttrap nabij de keuken situeerde zich achteraan (noordzijde). De bovenverdieping had eenzelfde indeling met kamers rondom de ruime traphal. De zolderverdieping was enkel bereikbaar via de diensttrap wat doet vermoeden dat dit niveau voor het dienstpersoneel bestemd was.
De villa Tops-Van Cutsem werd vanaf 1938 bewoond door de gerenommeerde professor Henri Ferdinand Joseph Maisin (1893-1971), gespecialiseerd in de bacteriologie, anatomo-pathologie en cancerologie en verbonden aan het door hem opgerichte Kankerinstituut. Het gezin Maisin bewoonde eerder een grote woning aan de Bondgenotenlaan 111 te Leuven, vooraleer ze zich vestigden in het later naar hen vernoemde kasteel Maisin in de Leuvense stadsrand.
Naar aanleiding van de overname door de familie Maisin werd het domein in 1938 kadastraal opgetekend. Op de mutatieschetsen wordt de in de jaren 1920 aangelegde lusttuin rondom de villa aangeduid als een zone beplant met bomen en struikgewas en met een boomgaard. Een aantal oostelijk gelegen percelen bouwland en zones aan de Tiensesteenweg, behoorden bij de verkoop niet meer tot het domein. Deze waren in het begin van de jaren 1930 reeds afgescheiden en omgevormd tot bouwpercelen met diepe tuinen. Ook de vroegere oostelijke hoevesite aan de Tiensesteenweg werd afgesplitst. Enkel de muur met hekwerk en vroegere remise bleven bij het kasteeldomein. De overige gebouwen waren afzonderlijk verkocht en uiteindelijk in 1948 afgebroken.
In opdracht van de familie Maisin breidde architect Lucien Spéder (1887 - ?) het landhuis circa 1950 uit. Spéder realiseerde een groot aantal wederopbouwprojecten in samenwerking met de minder bekende architect L. Vanderveken. Zijn oeuvre getuigt van een grote kennis van de historische architectuurstijlen die hij wist te combineren tot een eigen stijl. Lucien Spéder was voor de familie Maisin geen onbekende, aangezien hij in 1928 hun privéwoning in de Bondgenotenlaan 111 ontwierp.
Het stadsarchief van Leuven bewaart het goedgekeurde bouwdossier, dat wordt omschreven als ‘Chateau du Loo à Corbeek-Loo propriété de monsieur le professeur Maisin. Project d’agrandissement’ en gedateerd 23 juni 1950. De verbouwing werd reeds een jaar later in 1951, kadastraal opgetekend.
De op dat moment in Brussel residerende architect Spéder liet zich bij de verbouwing van het kasteel Maisin duidelijk inspireren door de neoclassicistische vormentaal van het bestaande gebouw. Hij stemde zowel de exterieur- als de interieuruitbreidingen volledig af op het villaontwerp van 1921-1922. Spéder opteerde ervoor om de uitbreidingen te concentreren aan de vanaf de steenweg minder zichtbare noord- en oostzijde van de villa, aansluitend aan de keuken en dienstvertrekken. De begane grond werd achteraan uitgebouwd met een eenlaagse uitbouw voor een bijkomende keldertrap, toilet en vestiaire (noordzijde) en zijwaarts met een volume voor een grotere inkomhal en een extra living of leefruimte (oostzijde). Allebei met afdekkend terras met balustrade. Deze aanbouwen waren toegankelijk via grote deuren in siersmeedwerk gevat in hardstenen geprofileerde omlijstingen in neoclassicistische stijl. De nieuw toegevoegde vertrekken werden door Spéder binnenin aangekleed met fraaie schouwmantels en binnendeuren in neorenaissancestijl, die volgens mondelinge bron deels afkomstig waren van andere familie-eigendommen, zoals onder meer een eind 19de-eeuws herenwoning aan de Brusselse Gulden-Vlieslaan van Henri Maguet.
De overige kamers behielden hun oudere indeling en aankleding. Op de eerste verdieping werd er een aansluiting gemaakt tussen de kamers en de nieuwe terrassen bovenop de uitbouwen. De dak- en kapconstructie werd bij de verbouwing in 1950 aangepast en de zolderverdieping werd daarbij als volwaardig slaapvertrek ingericht. De centraal ingeplante huistrap werd daartoe tot de zolder doorgetrokken. Om natuurlijk licht in de zolderverdieping te krijgen werden de hoger opgaande deur- en vensterrisalieten in de west- en oostgevel verhoogd en voorzien van een nieuw dakvenster met bekronend motief en sierhekwerk.
De parkaanleg bleef tijdens deze verbouwing ongewijzigd.
Het domein is tot op heden in bezit van dezelfde familie en onderging geen ingrijpende aanpassingen meer.
De toegang tot het kasteel Maisin situeert zich in de hoek van de Tiensesteenweg met de Grensstraat (zuidwesthoek). Een schuingeplaatst inrijhek in ijzerwerk, met twee draaiende delen tussen ijzeren palen, markeert de gekasseide oprit en de afbuigende deels verharde inrijlaan die leidt naar het landhuis. Volgens stijlkenmerken en de gestileerde vormgeving dateert het inrijhek uit het interbellum.
Een tweede smaller ijzeren hek, versierd met typische fleur-de-lis-motieven en rolwerk, bevindt zich aan de Tiensesteenweg aan het einde van het domein (zuidoosthoek). Het hekwerk is vastgehecht aan een verhoogde blinde bakstenen muur, een rest van de vroegere hoevegebouwen, die ter hoogte van de hekpijlers sporen van natuursteen vertoont. In de straatmuur zijn aan weerskanten van het hek twee rondbogige blinde gevelnissen ingewerkt. Achter de straatmuur en niet zichtbaar van de openbare weg is een eenlaags fragmentair bewaard rood geschilderd bakstenen gebouw aangebouwd, de vroegere remise die volgens inscriptie in 1922 grondig ver- of herbouwd werd. Daarbij lag ook de moestuin waarvan een in de grond ingewerkte betonnen groentekelder rest. Het hekwerk, de muur en remise hoorden bij de thans verdwenen 19de-eeuwse hoeve. Later deed het hek dienst als tuiniersingang voor het kasteel Maisin.
Een derde hek bevindt zich aan de secundaire toegang op de kruising van de Grensstraat en de Predikherenstraat in de noordwestelijke hoek van het landgoed. Dit eenvoudige ijzeren spijlenhek is gevat tussen sobere bakstenen hekpijlers met overkragende top afgeboord met een tandfries en onder hardstenen dekplaat. Dit hek geeft toegang tot het pad dat parallel met de Grensstraat aan de voet van de heuvelrug naar het landhuis loopt en vermoedelijk dateert van de aanleg van Rosseels. Dit pad is deels toegankelijk.
Een vierde hek in de noordoostelijke hoek van het domein langsheen de Predikherenberg werd ontvreemd.
Het landhuis met kasteelallure is verdiept ingeplant in de zuidwestelijke hoek van het domein te midden van het omgevende aangelegde parkdeel. Het kasteel is uitgewerkt als een groot landhuis met verspringende plattegrond en opgetrokken in een zeer verzorgde neoclassicistische stijl die stilistisch aansluit bij de gangbare wederopbouwarchitectuur uit het interbellum. Niettegenstaande het gebouw in twee fasen werd gerealiseerd, het hoofdvolume in 1921-1922 en twee lagere vergrotingen in 1950 naar ontwerp van architect Lucien Spéder, vertoont het ontwerp een grote uniformiteit en visuele eenheid.
Het volledig onderkelderde landhuis van twee bouwlagen en afwisselend drie en vier traveeën wordt afgedekt door snijdende leien mansardedaken met dakvensters en oculi. Traditioneel voor de neoclassicistische wederopbouwarchitectuur is de keuze voor het contrasterend kleurgebruik van een roodbakstenen parament verrijkt met natuursteen en bezetwerk in zandsteenkleur voor hoekkettingen ter accentuering van de geveleindes, voor doorlopende banden en voor venster- en deuromlijstingen met siermotieven. De hoge sokkel is samengesteld uit blauwe hardsteen en een blauwgrijze getinte cementering, die in het oudste gedeelte van 1921-1922 op regelmatige afstand doorbroken wordt door rechthoekige getraliede keldervensters.
De strakke gevelopbouw wordt in de vier zichtgevels verticaal geritmeerd door gekoppelde venstertraveeën die afwisselend hogerop gaan in dakvensters met sierhekken en driehoekig fronton met topbekroning die tevens de omlopende overstekende houten kooflijstvormige dakgoten onderbreken.
De licht getoogde vensters zijn gevat in vlakke omlijstingen in simili-pierre of natuursteenimitatie. Op de begane grond betreft dit een omlijsting onder gebogen druiplijstje op oren, op de bovenverdieping een omlijsting onder rechte kroonlijst met centrale imitatiesluitsteen. Tussen de meeste boven- en benedenvensters is er ter hoogte van de borstwering een paneel in bezetwerk met rocailles aangebracht. Het houtwerk van de vensters van het hoofdvolume is grotendeels origineel en omvat zowel guillotinevensters (op de begane grond veelal met rolluiken) als T-vormige vensters (op de bovenverdieping).
De vier zichtgevels zijn elk een op verschillende manier uitgewerkt.
De naar de Tiensesteenweg georiënteerde zuidgevel is als eigenlijke voorgevel het prominentst. Deze zijde vertoont een markerende opbouw van een vooruitspringende vensterrisaliet en een zuilengalerij van drie traveeën van 1921-1922, plus ten oosten een verdiepte eenlaagse uitbouw van 1950 met deur- en venstertravee. De elegante zuilengalerij, samengesteld uit vier zuilen in hardsteen op sokkel en met eenvoudig kapiteel, is geïnspireerd op de Italiaanse Palladiaanse architectuur. Drie verdiept geplaatste vensters, waarvan één centraal deurvenster, achter de zuilen verlenen toegang tot de traphal annex salon op de begane grond. De zuilengalerij schraagt een terras met afzomende balusterbalustrade op de eerste verdieping dat eveneens via drie deurvensters met de bel-etage in verbinding staat.
Rond en voor de zuilengalerij is er een verhoogd terras aan een omlopend bordes van drie hardstenen treden aangelegd. De terrasvloer is samengesteld uit kleine overwegend vierkante cementtegels met florale motieven en boorden in bruine en beige tinten die volgens de stijlkenmerken teruggaan tot het villaontwerp van de jaren 1920.
De lagere uitbouw tegen de zuid- en oostgevel, naar ontwerp van Spéder, bevat de nieuwe inkomhal met vestiaire en een extra living of leefruimte. Deze lagere uitbouw is aan de zuidzijde toegankelijk via een eveneens door Spéder ontworpen beglaasde spiegelboogvormige deur met siersmeedwerk met onder meer rocaillemotief, gevat in een fraai geprofileerde en geblokte hardstenen omlijsting onder dito druiplijst, aan een meerhoekig bordes van drie treden in blauwe hardsteen.
De licht vooruitspringende westgevel is georiënteerd naar de Grensstraat. Deze gevel wordt in haar oorspronkelijke staat afgebeeld op de reclamefolder van de tuinarchitect Rosseels. De westgevel telt heden drie traveeën plus één verdiepte venstertravee, horende bij het oorspronkelijke volume van 1921-1922, met ten noordwesten de in 1950 toegevoegde eenlaagse uitbouw met bijkomende keldertoegang en afdekkend terras met balustrade.
De noordgevel, gericht naar de Predikherenberg en het bosdeel van het domein, was vanouds de meest eenvoudige en minst zichtbare gevel. Door de vergroting in 1950 vertoont deze gevel in verhouding tot de andere dan ook de meeste wijzigingen.
De verspringende noordgevel telt meerdere traveeën met zowel ten oosten als ten westen een eenlaagse uitbouw.
Het westelijk gelegen lager volume met drie bolkozijnen op de begane grond werd in 1950 tegen de aanvankelijk blinde keukenmuur aangebouwd. Dit volume herbergt thans de keldertoegang.
Bij de vergroting in 1950 werd op de begane grond de huidige achterdeur toegevoegd. De met siersmeedwerk verfraaide beglaasde deur aan een hardstenen bordes van drie treden, is gevat in een spiegelboogvormige geprofileerde hardstenen omlijsting, en is quasi identiek aan de eveneens in 1950 geplaatste voordeur.
De eerder sober uitgewerkte oostgevel, had in 1921-1922 centraal een uitspringende deurtravee. In 1950 werd deze deurtravee rondom uitgebouwd met de eenlaagse uitbouw, bestemd als bijkomende inkom met vestiaire en living, en afgedekt met een terras met dito balusterbalustrade. Vier vensters, stilistisch gelijkend op de neoclassicistische vensters van het hoofdvolume van 1921-1922, en waarvan één lagere met siersmeedbalustrade, werden in de lage uitbouw voorzien. De toegevoegde living had zodoende uitkijk op het noordoost- en zuidoostelijk deel van het parkdomein.
De bewuste wisselwerking tussen villa en park en de binnenindeling van 1921-1922 bleef grotendeels behouden.
De leefruimtes op de verhoogde begane grond zijn rondom een centrale opengewerkte ontvangst- en traphal annex salon, die teruggaat op de oorspronkelijke plattegrond van 1921-1922, geschikt. Van hieruit wordt alle circulatie georganiseerd. Dit vertrek is toegankelijk via het hoge deurvenster aan de zuilengalerij, en via de zuidelijke monumentale voordeur in de oostelijke uitbouw van 1950 met kleine hal, vestiaire en toilet.
De eclectisch aangeklede ruimte wordt gedomineerd door een monumentale kwartslagtrap tegen de noordelijke binnenmuur die leidt naar de privévertrekken op de bovenverdieping.
De houten trap met afgeronde bloktrede heeft twee verzorgde smalle ijzeren trappalen van waaruit de sierlijke ijzeren balustrade vertrekt met uitwaaierende vleugels ter hoogte van de bredere aanloop. Dit salon wordt verder gekenmerkt door een fraaie parketvloer, egaal bepleisterde wanden én een gestuct cassettenplafond met geometrisch patroon. Dit patroon wordt hernomen in de hoge massieve eiken binnendeuren gevat in een omlopende houten geprofileerde omlijsting met donkerbruin kleurenpalet in neorenaissancestijl die naar verluidt afkomstig zijn van een andere eind 19de-eeuws eigendom van de familie aan de Brusselse Gulden-Vlieslaan. De brede vleugeldeur in de noordoosthoek heeft binnen de houten omlijsting nog een merkwaardige, soort ingewerkte kast met beeldnissen. Een kleine insprong, ten westen van de trap, met schouwmantel in imitatienatuursteen, fungeerde als een soort cosy-corner of zithoek.
Vanuit de open traphal heeft men zicht op het gestucte plafond van de bovenverdieping, dat in tegenstelling tot het cassettenplafond van de gelijkvloerse verdieping versierd is met typische begin 20ste-eeuwse vaas- en florale motieven in de hoeken en met omlopend geprofileerd gestuct lijstwerk. Ook de binnendeuren, met lichtere kleurstelling, op de overloop zijn minder massief dan deze op de begane grond.
De vroegere ruime eetplaats, situeert zich ten westen van de centrale ontvangst- en traphal en heeft zicht op het zuidelijk, westelijk en noordelijk deel van het park. Daarachter ligt een kleine ruimte die vanouds bestemd was als ‘office’, een traditionele term voor ‘dienkeuken’ waar het serviesgoed werd gestockeerd en bereide maaltijden konden worden klaargezet en gedresseerd.
Ten noorden en noordoosten is er nog een vroegere kleine eetplaats die uitkijkt op het kasteelpark en één van de monumentale beuken. Deze ruimte staat in verbinding met de grote living die ondergebracht is in de reeds vermelde oostelijke éénlaagse aanbouw naar ontwerp van architect Spéder. De decoratieve aankleding van de living is eclectisch, maar leunt door het gebruik van donker houtwerk sterk aan bij neorenaissance stijlelementen. Het donkerbruine kleurenpalet is toegepast in de fraaie parketvloer, het zware houtkleurige cassettenplafond en de hoge houten omlopende lambrisering (met paneelversiering en wortelelement). Een rood geaderde marmeren schouw rust tegen de westelijke binnenmuur. De verzorgde decoratieve afwerking met wortelmotief, leeuwenhoofd en rolwerk, zijn eveneens kenmerkend voor neorenaissance stijlelementen. Zowel de hoge eiken deuren met houten omlijsting als de schouw en lambrisering zijn afkomstig van een ander eind 19de-eeuws eigendom van de familie. Dit geldt ook voor de hoge donkerbruine houten lambrisering met paneelversiering, engelenhoofdjes en kroonlijst, in neo-renaissancestijl in de oostelijke inkomhal.
De indeling op de bovenverdieping is gelijkend aan de begane grond, waarbij de ruimtes geschikt zijn rondom de centrale ruime traphal.
In 1921-1922 was de zolderverdieping bestemd voor het dienstpersoneel en enkel bereikbaar via de tot de zolder doorlopende diensttrap (N-zijde). Architect Spéder behield in 1950 de begin 20ste-eeuwse indeling van de zolderverdieping, maar trok wel de hoofdtrap door tot op de zolder zodat alle kamers ook op dit niveau geschikt zijn rond de centrale traphal.
De parkaanleg naar ontwerp van Isidore Léon Rosseels vertoont nog steeds de kenmerkende begin 20ste-eeuwse landschappelijke tuinaanleg, met integratie van in de jaren 1920 aanwezige tuinelementen en beplanting.
De afbuigende verharde inrijlaan, die halverwege overgaat in een aarden pad, volgt een kenmerkend halfconcentrisch tracé. Het vertrekt van de inrijpoort in de zuidwestelijke domeinhoek, omcirkelt het kasteel volledig en loopt vervolgens afbuigend verder langsheen het tuinpaviljoen naar het kleinere dienst- of tuiniershek aan de Tiensesteenweg. Langs beide zijden van het inrijhek staan zuilvormige taxussen (Taxus baccata ‘Fastigiata’) en rechts op een beplantingsheuveltjes een massief van rhododendron (Rhododendron ponticum) als beeldbepalend groenelement aangeplant. Ter hoogte van het kasteel begeleiden nog een paar smalle rozenperken de inrit. Langs het pad vanaf het kasteel langsheen het paviljoen zijn tamme kastanjes (Castanea sativa) aangeplant.
Het landhuis wordt omgeven door monumentale solitaire of in kleine groepjes aangeplante bomen, soms op een duidelijk beplantingsheuveltje. De zorgvuldige plaatsing in specifieke zichtassen of vista’s vanuit het landhuis verraden een doordacht ontwerp.
Deze ongeveer 100 jaar en mogelijk 140 jaar oude monumentale bomen zorgen afhankelijk van de seizoenen voor een mooi kleurenpalet. Het groot aandeel bruinbladige beuken dat in de nabijheid van het kasteel en als begeleiding van de paden is aangeplant en de beperkte aanplanting van bontbladige soorten past in dit verhaal. Een aantal van deze bomen zouden nog dateren van voor de oprichting van de nieuwe woning Tops-Van Cutsem in 1920 en teruggaan op een 19de-eeuwse tuinaanleg. Zo bevinden zich in de onmiddellijke omgeving van het kasteel drie beeldbepalende bruine beuken (Fagus sylvatica ‘Atropunicea’). Een eerste ten zuiden van de woning met een holte in de stam (stamomtrek van 484 cm, standaard gemeten op 150 cm hoogte) en een tweede fraai exemplaar, eveneens als solitair aangeplant, centraal in het noordelijke gazon (stamomtrek 540 cm). Ten westen van de woning staat strategisch op het kruispunt van de inrit en het pad parallel met de Grensstraat een laag vertakte, meerstammige bruine beuk. In de randen van het noordelijke gazon staan eveneens een atlasceder (Cedrus Atlantica) en drie wierookceders (Calocedrus decurrens) aangeplant. Langs het oostelijk pad naar de remise staat een suikeresdoorn (Acer Saccharum) met 345 cm stamomtrek. Langs het zuidelijke naar de Tiensesteenweg aflopende gazon bevindt zich in de bomengordel tussen gazon en inrit nog een relict van een linde, waarbij uit het restant van de resterende stam een nieuwe linde opgroeit. Latere aanplantingen en jonge opslag zorgen heden voor een visuele barrière tussen de straat, de inrijlaan en het kasteel.
Op het grasperk aan de noordkant van het kasteel is een fraai groot tuinornament geplaatst, dat vanouds bij het domein hoorde. Het betreft een siervaas met bladmotief op hoge hardstenen sokkel met paneelversiering in romantiserende stijl aansluitend bij een landschappelijke tuinaanleg, geplaatst in de noordelijke zichtas. Dit sierelement kan begin 20ste-eeuws zijn maar kan evengoed teruggaan tot de eerste aanleg door Tops-Van Cutsem op het einde van de 19de eeuw.
De gazons bestaan uit schrale soortenrijke graslanden met onder meer gewone brunel, muizenoortje, gewoon biggekruid en gewoon reukgras.
Ten zuiden van het landhuis, naast het naar beneden glooiende grasveld richting de Tiensesteenweg, staat de broeikas of serre van 1905. De parallel aan de steenweg ingeplante constructie is geplaatst tegen een bakstenen muur of constructie met houten deur en getralied venstertje waarboven een talud is aangelegd met, inmiddels uitgeschoten, beplanting. De dichte beplanting en muur of constructie bufferen de iets lager gelegen serre en zorgen ervoor dat ze niet zichtbaar is vanuit het kasteel. De serre betreft een tweeledige halfgebogen constructie van ijzeren roeden met grote rechthoekige glaspartijen op een gecementeerde bakstenen en betonnen voet. Het glaswerk is beschadigd en de ijzeren constructie verroest. De functie van de naastgelegen bakstenen constructie met deur en getralied venstertje is niet bekend. Een gelijkaardig bouwwerk bij een serre op het domein van het kasteel van Poeke van omstreeks 1907 fungeerde als acethyleenfabriekje voor de productie van gas voor de gasverlichting van het kasteel dat via een buizensysteem met elkaar verbonden was. Mogelijk had dit gebouw oorspronkelijk een gelijkaardige functie.
Ten zuidoosten van het landhuis aan het met tamme kastanjes beplante afbuigende pad (het verlengde van de inrijlaan), staat het tuinpaviljoentje in een cottage getinte stijl van 1851. Het werd in de jaren 1920 in de parkaanleg en de zichtassen geïntegreerd. Volgens het kadasterarchief onderging het een kleine wijziging circa 1939. Het paviljoen fungeerde naar verluidt ook als vogel- of duivenhuisje en later als tuinierswoning.
Het betreft een pittoresk tweeledig eenlaags verankerd gebouw in roodgeschilderd metselwerk onder verspringende overstekende pannen zadeldaken. Het gebouw met T-vormig grondplan, bestaat uit een lager volume van één venster- en twee deurtraveeën dat vooraan (ten zuiden) begrensd wordt door een iets smaller en hogeropgaand volume met een getoogd venster en aanvlieggat voor vogels in de kopse puntgeveltop.
Binnenin bleef een cementtegelvloer behouden in neogotische stijl met florale motieven en bandwerk onder meer in bruine, blauwe en beige tinten.
Het tuinpaviljoen is deels in de voet van de smalle talud ingebouwd en bevindt zich op de splitsing van drie paden: een halfconcentrisch pad lopend vanaf het kasteel naar het vroegere dienst- of tuiniershek aan de Tiensesteenweg, een tweede smal pad dat noordwaarts de talud opgaat naar het parkbos (en aansluit op de holle weg) én een derde pad ten noordoosten dat leidt naar de vroegere boomgaard.
Op deze parkzone komen verder ook ondermeer gewone esdoorn, purperbladige esdoorn, robinia, Amerikaanse eik, witte paardenkastanje, gewone es, zomereik en fijnspar voor. In de struikenlaag ondermeer scherpe hulst, bontbladige hulst, taxus, vlier en sering.
Vanaf het tuinpaviljoen vertrekt een aarden pad, dat langsheen de oostelijke perceelsgrens loopt. Het pad leidt naar een deel van de vroegere grote boomgaardzone waarvan het vlakke terrein ten zuidwesten abrupt begrensd wordt door een steile heuvelflank. Dit talud is het resultaat van de vroegere zand- en leemontginningen. In functie van de vroegere boomgaard werd deze flank in terrassen aangelegd, zodat de aanplant optimaal zuidoostelijk zonlicht kreeg.
Aan de voet van deze heuvelflank met terrassen staan twee monumentale mammoetbomen (Sequoiadendron giganteum) op een afbuigende lijn aangeplant, waarvan de dikste met een stamomtrek van 510 cm. Naast het pad op de oostgrens van het domein staan eveneens op een rij een monumentale Douglasspar (Pseudotsuga menziesii) en Kaukasische spar (Picea orientalis) met een stamomtrek van 213 cm.
Aan de voet van de heuvelwand treft men een kleine eenlaagse houtbouw samengesteld uit ruw gezaagde planken aan, dat volgens mondelinge bron vroeger een kippenhok was.
Ten noorden en oosten van het kasteel, achter de vroegere gemeentegrens tussen Korbeek-Lo en Kessel-Lo strekt zich een dicht met naald- en loofbomen beboste zone uit, ingericht als parkbos. Deze zone bevindt zich op de helling van de Predikherenberg en volgens de hoogtelijnen op topografische kaarten stijgt het terrein zelfs naar een hoogte van 80 meter. De aflijnende steilranden en grote hoogteverschillen, zijn het gevolg van de 18de- en 19de-eeuwse kleiontginningen en werden in de 20ste-eeuwse parkaanleg geïntegreerd. Verschillende paden, waarvan een aantal met aangeplante monumentale bomenrijen, doorkruisen het parkbos.
De vroegere gemeentegrens en holle weg lopend van de Grensstraat naar de Predikherenberg (de straat) doorheen het domein en ten noorden en noordoosten van het kasteel, volgt duidelijk de glooiende curve van de berg. In de heuvelwand aan deze oude gemeentegrens zou volgens mondelinge bron een Onze-Lieve-Vrouw van Lourdesgrotje zijn, dat zou opklimmen tot het laatste kwart van de 19de of het begin van de 20ste eeuw. Door de overmatige begroeiing kan het niet gelokaliseerd worden.
Het laatste deel (noordoostelijke) van het tracé van de vroegere gemeentegrens sluit aan op het aarden pad op de heuvelrug, dat vertrekt van het lager zuidoostelijk gelegen tuinpaviljoen en begrensd wordt door een diepe vallei met tegen de oostelijke heuvelflank de resten van de terrassen voor de vroegere boomgaard. Dit laatste deel van het tracé heeft de allure van een holle weg en heeft vooral langs de zuidzijde een steil talud. Het pad wordt afgezoomd door minstens 100 jaar oude, tamme kastanjes en gewone beuken met opvallend rechte stammen. Een monumentale Castanea sativa (tamme kastanje) heeft een stamomtrek van 3,15m. Als onderbeplanting tussen de bomen is veelvuldig taxus (Taxus baccata) en scherpe hulst (Ilex aquifolium) aangeplant.
Langsheen dit pad verschuilt zich een pittoresk houten huisje. Volgens mondelinge bron was dit eenlaags gebouw onder een geknikt zadeldak het vroegere werkhuis van professor Maisin waar hij op een veilige afstand scheikundige proeven kon uitvoeren. De gevels zijn samengesteld uit ruw gezaagde houten planken. De gevelhoek van de tegen de zijgevel aangebouwde lagere houtopslagplaats is versierd met smalle ruwe boomstammen, die het geheel een rustiek effect geven. In de zuidoostelijk georiënteerde voorgevel is één venster en één deur. De andere gevels zijn blind. Het vroegere werkhuisje bestaat uit slechts één ruimte waarvan de verharde vloer afgewerkt is met een decoratieve cementtegelvloer met floraal motief en bladrankenversiering.
Op het einde van het pad in de noordoostelijke domeinhoek, vertrekt er een ander pad richting de Grensstraat dat parallel aan de straat (Predikherenberg) loopt. Dit tracé op het hoogste punt van het kasteeldomein is eveneens afgezoomd met twee rijen van afwisselend gewone en bruine beuk die op een gelijkmatige afstand van elkaar zijn aangeplant. Ze vertonen een slank recht silhouet. Voortgaande op de omvang van de beuken dateren ze vermoedelijk uit de aanlegperiode van het park.
Een laatste aangelegd aarden pad in het parkbos loopt van de noordwestelijke domeinhoek (Grensstraat/Predikherenberg), parallel aan de Grensstraat naar de noordwestzijde van het kasteel en is eveneens met beuken afgezoomd. Dit tracé volgt eveneens een steilrand die naar alle waarschijnlijkheid het resultaat van de vroegere kleiontginningen is.
Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier 4.001/24062/125.1, Kasteel Maisin met park (DUCHENE H., MICHIELS M. & HIMPE K. 2019).
Auteurs: Himpe, Koen; Duchêne, Helena; Michiels, Marijke
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Kessel-Lo
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteel Maisin met park [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/307553 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.