Te Lommel Nieuwe Koop werden in de jaren 1950 door J. Verheyleweghen twee concentraties lithische artefacten van de Federmessercultuur ingezameld en opgegraven uit een eroderende Usselobodem. De vondstlocatie was gelegen aan een wand van een zandwinningsput. Verdere zandontginning vernielde deze locatie en veranderde het landschap, maar de vindplaats is door georeferering van de locatiekaart nog relatief nauwkeurig te localiseren.
De site was ongetwijfeld niet gericht op de recente zandwinningskuilen, maar wel op de vallei van de Klachtloop die zich ongeveer 200m ten oosten hiervan bevindt. Deze vallei ontspringt op het noordwestelijke uiteinde van het Kempens Plateau en watert noordwaarts af naar de Maas. Op het DHM is zichtbaar dat de vallei een assymetrisch verloop kent: de westrand vertoont een relatief steile overgang naar het plateau erlangs, terwijl in het oosten de topografie maar geleidelijk opklimt.
In de hogere delen ten westen van de vallei is op het DHM een geaccidenteerde topografie zichtbaar. Deze zone is op de bodemkaart aangeduid als duingrond (bodemserie X). De publicatie van Verheyleweghen toont echter een complexer profiel: onder grijsachtige eolische zanden die duinen vormen en niet steeds aanwezig zijn, bevindt zich een podzolbodem. Deze podzol bevindt zich vaak aan het oppervlak, maar mist soms de E-horizont, waarschijnlijk door winderosie. Hieronder bevindt zich een witte horizont met houtskoolfragmentjes, geïdentificeerd als een laatglaciale Usselobodem. De artefactconcentraties bevonden zich in deze paleobodem.
Deze bodemopbouw werd bevestigd door een beperkt booronderzoek, op 6 en 28 mei 2013 door M. Van Gils en F. Geerts in het noorden van de archeologische zone uitgevoerd. Hierbij bleek duidelijk een begraven laatglaciaal landschap aanwezig te zijn. Een Usselobodem werd ten westen van de vondstlocatie in de boringen herkend, zo dicht erbij als de huidige uitbreiding van de zandwinningsputten toelaat. De paleobodem kon over geruime afstand naar het noorden vervolgd worden, en gaat naar het oosten over in een 20cm dik veenpakket. Dit veen is over ongeveer 75m aanwezig voor de aanzet van de huidige vallei. In het noorden van de archeologische zone is dus een begraven laatglaciaal landschap over een ruime oppervlakte aanwezig, met zowel droge als natte zones. De kans is reëel dat dit laatglaciaal landschap langs grote delen van de westelijk rand van de vallei van de Klachtloop, en dus over grote delen van de zone, bewaard is.
De strook ten zuiden van het kanaal is op de bodemkaart aangeduid als opgevoerde gronden (bodemserie ON). In profielen in het talud langs het kanaal werden echter op 9 juli 2004 door M. De Bie een Usselobodem en hiermee geassocieerd veen waargenomen, wat aantoont dat het laatglaciaal niveau ook onder de opgevoerde gronden aanwezig is.
De verstorende impact van de zandwinningswerkzaamheden bleek bij het booronderzoek in 2013 langs de noordoostelijke zandwinningsputten echter gevoelig. Een podzolbodem werd enkel op de hogere delen van het gebied aangetroffen en was nergens volledig bewaard. Meestal werd meteen de C-horizont aangetroffen. Hierboven liggende sedimenten waren meestal eerder bruin van kleur zonder duidelijke gelaagdheid, met onderaan soms lichtgrijze tot zwarte vlekken. In plaats van stuifzanden lijkt het hier eerder om opgevoerde grond te gaan. Het is niet duidelijk wat de impact van historische zandverstuivingen is geweest op de vroegholocene topografie, maar de zandwinning lijken een belangrijke impact te hebben gehad op het huidige landschap. Verder weg van de zandwinningsputten, in het zuiden van de zone kan het vroegholocene landschap misschien beter bewaard zijn.
In het noorden van de huidige beekvallei toont de bodemkaart profielklasse g (duidelijke ijzer en/of humus B horizont), maar profielklasse m (dikke antropogene humus A horizont) in het zuiden. Het gaat echter steeds om matig droge tot natte (drainageklasse c tot e) zand of lemig zandbodems (textuurklasse Z en S). In het noorden zijn op geringe tot matige diepte terrassedimenten aanwezig (substraat t-). Het gaat hier ongetwijfeld om grind, afkomstig van de Maasafzettingen van het Kempens Plateau. Deze werden in de jaren 1950 ook aangetroffen onder de opgegraven concentraties en in 2013 in de boor.
In het noorden is in de vallei op het DHM een kunstmatige verlaging zichtbaar die overeenkomt met historische weiers (visvijvers). De laatglaciale vallei is echter mogelijk (gedeeltelijk) ook onder de huidige vallei bewaard.
Het gewestplan duidt de oude zandwinningsputten en hun onmiddellijke omgeving aan als ontginningsgebied en gebied voor dagrecreatie. In het noordwesten en zuidoosten sluiten hier uitbreidingen van ontginningsgebieden aan, die ook als gebied voor dagrecreatie zijn aangeduid. Dit reflecteert het huidige gebruik van deze zone die druk bezocht wordt door wandelaars en andere recreanten. De zone is bebost maar wordt langs de zandwinningsputten doorsneden door vele paden. De rest van de zone, inclusief de beekvallei die grotendeels in landbouwgebruik is, is aangeduid als natuurgebied. De hogere delen in het westen zijn bebost.
In de jaren 1950 trof J. Verheyleweghen finaalpaleolithische artefacten aan op de helling van de wand van een zandwinningsput (Verheyleweghen 1956). Deze bleken uit een Usselobodem te eroderen, waarin nog artefacten in situ bewaard waren. Hij verzamelde het oppervlaktemateriaal en groef de in-situ bewaarde artefacten op. Het bleek om twee concentraties te gaan met beiden een diameter van ongeveer 1,5m. De meest noordwestelijke concentraties omvatte 279 artefacten waarvan de meeste ex-situ, de andere 314 waarvan de meeste in-situ. Op dezelfde locatie trof hij eveneens mesolithisch materiaal aan. Dit bevond zich aan de oppervlakte, op een gedeflateerde B-horizont van de podzolbodem. Hij doopte de vindplaats Lommel 3, in opeenvolging van de door Hamal-Nandrin beschreven Lommel 1 (Lommel Maatheide) en Lommel 2 (Lommel Molse Nete).
In de archeologische collectie Caris, bewaard in Museum De Kolonie (Erfgoed Lommel vzw), bevinden zich een 75 artefacten die door Theo Caris zeer vermoedelijk op dezelfde locatie werden ingezameld.
Ten noordenoosten van deze vindplaats trof M. De Bie op 9 juli 2004 een Usselobodem en hiermee geassocieerd veen aan in profielen in het talud langs het kanaal.
Op 6 en 28 mei 2013 voerden M. Van Gils en F. Geerts een reeks boringen uit, die een transect van de laatglaciale topografie opleverden (Van Gils & Geerts 2013). Net ten westen van de vindplaats werd een Usselobodem aangetroffen, die naar de huidige vallei in het oosten toe overgaat in een veenpakket (fig. 9) terwijl het oppervlak afloopt.
Deze situatie lijkt sterk op Arendonk Korhaan en Lommel Maatheide, waar delen van het laatglaciaal landschap beschreven konden worden. Aangezien deze steeds parallel met de huidige topografie lijken te verlopen, lijkt de kans dan ook groot dat ook te Lommel Nieuwe Koop de laatglaciale topografie over grotere afstand langs de huidige valleirand bewaard is. Dit kan echter enkel door verder (boor)onderzoek bevestigd worden.
De vindplaats van Verheyleweghen bevond zich op ongeveer 200m van de veenafzettingen, dus van de toenmalige permanent natte depressie. Uitgebreid onderzoek naar de inplanting van finaalpaleolithische en mesolithische sites, o.a. door intensieve prospectie te Lommel Maatheide (De Bie et al. 2009) en Lommel Molse Nete (Van Neste et al. 2009), toonde echter aan dat de grootste vondstaantallen zich meestal veel dichter bij de natte depressie bevinden (De Bie & Van Gils 2009; Van Gils & De Bie 2008). Op een afstand van 200m komt daarentegen eerder een bredere spreiding van kleine geïsoleerde concentraties voor. De twee concentraties van Lommel 3 zouden daarmee slechts het spreekwoordelijke topje van de ijsberg kunnen vormen: enkele kleine concentraties in de periferie van een rijk en uitgestrekt finaalpaleolithicum en mesolithicum sitecomplex langs de Klachtloop.
De droge delen van de zone zijn gelegen in een grote gordel X-gronden ten westen van Lommel. In deze voormalige woeste gronden heeft waarschijnlijk eeuwenlang eolische activiteit voor erosie en duinvorming gezorgd. In de 20ste eeuw hernieuwde de zandverstuiving zich door het afsterven van de vegetatie door zinknijverheid. In het noorden van de zone werden tevens verscheidene grote kuilen gegraven voor zandwinning. De vindplaats Lommel 3 werd ontdekt dankzij deze zandwinning, maar de onmiddellijke omgeving van de vindplaats werd er nadien ook door vernield. Booronderzoek in 2013 toonde tevens dat ook naast de kuilen verstorende effecten van de zandwinning in de bodem zichtbaar zijn. De droge delen van de AZ zijn echter grotendeels nooit in landbouw genomen en tegenwoordig bebost. Daardoor kunnen bodems ook nabij de huidige oppervlakte nog zeer goed bewaard zijn.
Dit alles zorgde voor een grote variatie van de bewaring van het vroegholocene landschap. Nabij de zandwinningsputten in het noorden van de AZ bleek de podzolbodem slechts lokaal bewaard, wat nefast is voor de bewaring van steentijdsites (mesolithicum) in deze bodem. Verder naar het zuiden, op grotere afstand van de zandwinningsputten, zijn de podzolbodem en eventuele sites erin mogelijk beter bewaard. Indien stuifzanden zich bovenop onverstoorde podzolen hebben afgezet, kunnen deze lokaal zelfs uitstekend bewaard zijn.
Het booronderzoek van 2013 heeft echter vooral aangetoond dat er grote delen van het laatglaciaal landschap in begraven positie bewaard zijn. De aangetroffen Usselobodem bevond zich relatief diep onder de podzolbodem, was zeer goed bewaard en daardoor goed herkenbaar in de boor. Lithische artefacten in een begraven Usselobodem zijn doorgaans uitzonderlijk goed bewaard, maar niet-verbrande organische artefacten blijven er niet inbewaard, net zoals in alle zandgrond. In het aangetroffen veen is dan weer wel bewaring van organische artefacten mogelijk, naast ecofacten voor paleoecologische studie. Het veen bleek eerder veraard (geoxideerd) en dus slecht bewaard, wat mogelijk te wijten is aan een verlaging van de grondwatertafel door de zandwinning en/of drainage van de vallei. Verder naar het zuiden en/of in de huidige vallei kan de bewaring van veen echter potentieel beter zijn.
De vondsten tonen de aanwezigheid van een goed bewaarde steentijdsite, die zich waarschijnlijk verder uitstrekt langs de westrand van de vallei van de Klachtloop. De site bevindt zich in een Usselobodem, wat zeer zeldzaam is en een uitzonderlijk goede bewaringstoestand biedt. Veen, geassocieerd met de Usselobodem, biedt tevens mogelijkheden voor natuurwetenschappelijk onderzoek en eventueel de bewaring van organische artefacten.
De droge delen onder bos ten westen van de Klachtloop werden daarom in de zone opgenomen, alsook de vallei tot aan de huidige loop van de beek. De zone wordt in het noorden door het kanaal begrensd. Dezelfde landschappelijke situatie bevindt zich mogelijk ook verder naar het noorden, maar dit is op basis van de huidige gegevens moeilijker te bepalen.
De afbakening werd bepaald op basis van de boorgegevens, de locatie van de vindplaats Lommel 3, het digitaal hoogtemodel, de bodemkaart, luchtfoto’s en de topografische kaart. .
Bron: AZ dossiers
Auteurs: Van Gils, Marijn; Geerts, Ferdinand
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Lommel
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Nieuwe Koop [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/307804 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.