erfgoedobject

Castelbergh

archeologisch geheel
ID
307856
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/307856

Beschrijving

Algemene situering

De imposante motte Castelbergh te Zoutleeuw (basisdiameter: ca. 80 m., hoogte: 10 m) ligt ongeveer op twee km ten noordoosten van het stadscentrum, op de zuidoosthoek van een uitloper van een plateau dat aan alle zijden is omringd door beekvalleien (Kleine en Grote Gete, Graasbeek, Melsterbeek). Men kan deze uitloper (op een hoogte van 30-40 m TAW) in feite verder doortrekken tot aan de rand van Zoutleeuw: de verlenging, toponymisch gekend als Leeuwerveld, is echter van de Castelbergh gescheiden door de Sint-Odulphusbeek/Vinnebeek, die het plateau dwars doorkruist. De Kabinetskaart van Ferraris geeft een mooie indruk van dit plateau dat boven de natte gronden uitsteekt als een omgekeerde driehoek met de punt naar Zoutleeuw. De bodemseries worden gekenmerkt als Lca en Pdc, dit zijn matig tot onvoldoende gedraineerde zandleemgronden met klei-aanrijkingshorizont.

De motte ligt op de noordwestrand van het Vinne, dat tot in het midden van de 19de eeuw het enige natuurlijke meer in Vlaanderen was. De depressie waarin dit meer van 100+ ha zich kon vormen, ontstond in de Würmijstijd (Laat-Pleistoceen), waarna zich tijdens de geleidelijke klimaatsverbetering bij het begin van het Holoceen (Bølling tot Boreaal) een moerasbodem en turf begon te vormen. Uit geschreven bronnen blijkt dat de ontginning van dit turf zeker teruggaat tot de 13de eeuw. Vanaf 1841 startte de kunstmatige drooglegging van het ven en de omvorming ervan tot grasland. Vanaf 1930 plantte de Union Allumettière er populieren als grondstof voor de productie van lucifers. In 2005 tenslotte werd het Vinne terug ingericht als een (weliswaar kleiner) meer en heeft nu een bestemming als natuurgebied. De Castelbergh is op het gewestplan mee opgenomen in een zone van landschappelijk waardevolle agrarische gebieden.

Archeologische nota

De oorsprong van de Castelbergh lag volgens historicus Bets, wiens 19de eeuwse onderzoek naar de geschiedenis van Zoutleeuw nog steeds als een basiswerk geldt, bij een zekere Hubertus, die in de 7de eeuw het gebied van de prinsbisschop van Luik in leen kreeg. Archiefonderzoek door Kempeneers (2003) wijst uit dat de oudste vermelding van de wijk Castel uit de 13de eeuw dateert (Ceunen 1993 kwam niet verder dan de 14de eeuw) en in de 14de eeuw was er nog steeds bewoning, getuige domus et curtis … apud castel. Hetzelfde gaat op voor de vroege 15de eeuw, als een huis wordt omschreven als gelegen in suburbie dicto castel, en de kaart van Jacob van Deventer bevestigt dit voor de eerste helft van de 16de eeuw. Pas op het einde van die eeuw of het begin van de volgende eindigt de bewoning van Castel/Kastel. In het 18de eeuwse Kaartboek van de bezittingen van de Dalscholieren is de Castelbergh enkel als heuvel gemarkeerd en is er geen spoor van bewoning, maar wij mogen niet uit het oog verliezen dat dit een kaart is met aanduiding van ‘grond’eigendom.

De benaming Castelbergh als verwijzing naar de motte duikt op vanaf de 14de eeuw: castel supra montem. Deze vroegste verwijzing naar de motte valt dan vreemd genoeg samen met het einde van de bewoning ervan in diezelfde eeuw (zie lager): volgens Verbeeck wordt in de late 14de eeuw Castelberg enkel nog als toponiem gebruikt, motte en neerhof waren niet meer bewoond. Zijn interpretatie en datering van de jongste bewoningsfase van de motte-stratigrafie ondersteunt deze hypothese.

Van juni tot november 1992 werd de motte onder leiding van Marc Verbeeck onderworpen aan een archeologisch onderzoek. Twee sleuven van respectievelijk 16,5 x 6 m (sleuf 1, NNW-ZZO) en 26x6 m (sleuf 2, NOO-ZWW) werden vanuit het centrum van de motte loodrecht op elkaar uitgezet en vlaksgewijs opgegraven. Uit een fotografische opname is af te leiden dat sleuf 2 minstens in 6 archeologische werkvlakken werd opgegraven. Verbeeck behandelt in zijn verslag (Verbeeck 1993) drie opeenvolgende bewoningsniveaus gescheiden door zandige opvullingslagen. In een korte nota een jaar later (Verbeeck 1994) voegt hij zeer summier nog wat gegevens uit een tweede opgravingscampagne toe. Een combinatie van die informatie laat ons toe de volgende verticale stratigrafie te reconstrueren:

  • jongste occupatieniveau = grotendeels verstoord of vervangen door de bouwvoor. Dit niveau dateert van na de motte-bewoning;
  • opeenvolging van zandige en lemige opvullingslagen;
  • “voorlaatste” bewoningsniveau: op circa -130 cm onder loopvlak; deze woonhorizont, die niet de gehele oppervlakte van de motte inneemt, is gekenmerkt door een aantal paalgaten (waarin geen plattegrond herkenbaar) en een ondiepe greppel. Datering in de 12de-13de eeuw op basis van Andenne- en Pingsdorf ceramiek;
  • een pakket zandige opvullingslagen;
  • een woonhorizont, op ca. 100-110 cm onder 3), waarschijnlijk over de totale oppervlakte van de motte; Verbeeck vermeldt sporen van constructies in de oosthoek van sleuf 1.

Dit is het onderste niveau in het gepubliceerde sleufprofiel van 1993, maar niet het onderste niveau van de motte. In de eerste campagne werd de lange sleuf opgegraven tot een diepte van -3 m onder de top van de motte, de korte sleuf werd slechts 80 cm diep. Verbeeck vermeldt in 1994 dat bij de tweede campagne beide sleuven naar elkaar toe werden verbreed en dat op die manier een volledige kwadrant van de motte werd opgegraven, en dit tot op de moederbodem. Plannen of volledige profielen van dit noordelijke mottekwadrant zijn nooit gepubliceerd. Hij kon nog twee oudere motte-niveaus onderscheiden:

  • een ‘tweede’ woonvlak;
  • de ‘oudste’ fase, ca. 2-2,50 opgehoogd boven het terrein; dit woonniveau was minstens gedeeltelijk afgebakend met een houten palissade van vierkante palen van 30 x 30cm, op één meter van elkaar geplaatst. Gebouwsporen ontbreken. Dit niveau is gedeeltelijk verstoord door een (waarschijnlijk middeleeuwse) afgraving.
  • Onder het mottelichaam waren geen grondsporen aanwezig.

Archeologische vondsten worden meestal niet vermeld voor de diverse niveaus en een datering wordt niet gegeven. Het enige aanknopingspunt is voorlopig het ‘voorlaatste’ woonniveau uit de 12de-13de eeuw, dat als chronologisch scharnier functioneert (terminus ante en post quem voor de andere niveaus).

Heel algemeen zijn mottes in Vlaanderen te dateren tussen de tweede helft van de 11de eeuw en de 13de eeuw. In het middeleeuwse hertogdom Brabant begint men mottes aan te leggen vanaf de eerste helft van de 12de eeuw tot begin 13de eeuw (De Meulemeester 1983; id. 2003; Claes 2002; Berkers et al. 2008; Meganck & Claes 2010). De gedateerde horizont van de motte te Zoutleeuw ligt dus zeker binnen de gekende range, maar de onderliggende oudere horizonten kunnen de ontstaansfase nog behoorlijk naar achteren doen schuiven. Een herstudie van het vondstmateriaal uit de gedateerde horizont is zeker ook aan de orde. De context waarin de oprichting gebeurde is nog onduidelijk, maar een verband met uitbating van het Vinne (het ven) als turfkuil is zeker te overwegen. Meer nog dan een economisch motief was ongetwijfeld een strategische overweging door-slaggevend: de motte ligt in het grensgebied tussen het hertogdom Brabant en het graafschap Loon/ prinsbisdom Luik. Of de Castelbergh de eerste (en kortstondige) kern van Zoutleeuw vormde staat nog ter discussie.

Het archeologisch onderzoek leverde trouwens geen enkel bewijs voor het bestaan van stenen kelders, die in de 18de eeuw zouden zijn opgevuld. Waarschijnlijk zijn deze substructies foutief aan de motte gekoppeld en moeten zij eerder elders op de Castelbergh (in ruime zin) worden gezocht.

Verspreid doorheen alle lagen van het mottelichaam kwamen prehistorische, protohistorische en Romeinse vondsten aan het licht. De prehistorische vondsten, die voornamelijk in de zandige opvullingslagen voorkwamen, dateren al vanaf het Laat-/Epipaleolithicum maar de meerderheid zou thuishoren in het Midden-Neolithicum. De protohistorische artefacten konden niet scherper worden gedateerd dan ‘IJzertijd’. Het Romeinse aardewerk en de bronzen munt van keizer Hadrianus zijn te dateren in de 2de eeuw – eerste helft 3de eeuw na Chr. Verbeeck concludeert terecht dat dit verplaatste materiaal afkomstig moet zijn van de onmiddellijke omgeving. Romeinse oppervlaktevondsten op enkele percelen vlakbij de motte zijn in dit opzicht waarschijnlijk indicatief. Kempeneers, die in zijn recente toponymisch studie (2003) van Zoutleeuw geen ogenblik twijfelt aan de aanwezigheid van een Romeins castellum, situeert deze versterking net ten westen van de motte (aan de overzijde van de Pijpstraat) en gebruikt hiervoor de vondstenconcentratie ter ondersteuning.

  • ANONIEM 2004: Archeologische controle Natuurinrichting Het Vinne, ongepubl. rapport
  • BERKERS M., CLAES B., DE DECKER S., DE MEULEMEESTER J. 2008: Châteaux à motte des ancien Pays-Bas méridionaux: un état de question après quinze ans de silence. In: Château Gaillard. Etudes de Castellologie médiévale, 21-32.
  • BETS V. 1888: Zoutleeuw. Beschrijving, geschiedenis, instellingen, Zoutleeuw.
  • CEUNEN M. 1993: Zoutleeuw en zijn archivalische bronnen, in Verbeeck M. (red.), Zoutleeuws verleden aan het woord. Eerste resultaten van het archeologisch en archivalisch onderzoek, 61-75.
  • CLAES B. 2002: Castrale mottes in Vlaams-Brabant. Inventaris en vergelijking, onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent.
  • DE LOË A. 1892: Sondages effectués au "Castelbergh" de Léau, Annuaire de la société d'Archéologie de Bruxelles 3, 89-91.
  • DE MEULEMEESTER J. 1983: Castrale Motten in België, Miscellanea Archaeologica in honorem H. Roosens, Archaeologia Belgica 255, 119-225.
  • DE MEULEMEESTER J. 2003: Les châteaux à motte en Wallonie, Les Cahiers de l’Urbanisme 45-46, 18-27.
  • GOOSENS E. s.d.: Toelichting bij de quartairgeologische kaart. Kaartblad Sint-Truiden 33, Leuven.
  • KEMPENEERS P. 2003: Zoutleeuw: een toponymisch-geschiedkundige studie, Nomina Geographica Flandrica Monographieën 19, Leuven.
  • MEGANCK M., CLAES B. 2010: Castrale mottes rond Brussel, Historische Woonsteden & Tuinen 167, 10-14.
  • VANDENBERGHE S. 1980: Archeologische vondsten in Zoutleeuw, De Brabantse Folklore 227-228, 405-422.
  • VERBEECK M. 1993: De Castelbergh-motte te Zoutleeuw (Brab.), Archaeologia Mediaevalis 16.1, 34-35.
  • VERBEECK M. 1993: Archeologie in de regio Zoutleeuw In: Verbeeck, M. (ed.), Zoutleeuws verleden aan het woord. Eerste resultaten van het archeologisch en archivalisch onderzoek, 39-60.
  • VERBEECK M. 1994: De castrale motte de Castelberg te Zoutleeuw (Brab.), Archaeologia Mediaevalis 17, 26-27.

Bron: AZ-dossier
Auteurs: Pauwels, Dirk
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Is gerelateerd aan
    Het Vinne

  • Is deel van
    Zoutleeuw


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Castelbergh [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/307856 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.