Ten zuiden van de stad Ronse ligt het gebied de 'Pyreneeën', een zuidelijke uitloper van de west-oostelijke heuvelkam Kluisbos-Brakelbos. Het landschap kenmerkt zich als een compartimentenlandschap, bestaande uit een mozaïek van bossen, graslanden al dan niet met perceelsrandbeplanting van knotbomen of oude, opgaande populieren (enkele oude variëteiten) en akkers. Aan de rand van het gebied bevinden zich verspreid kleine gehuchten en hoeves. Enkele trage wegen doorkruisen het gebied.
Ten zuiden van de stad Ronse ligt het gebied de 'Pyreneeën'. Dit heuvelachtige landschap is een zuidelijke uitloper van de west-oostelijke heuvelkam Kluisbos-Brakelbos. Deze heuvels strekken zich nog verder uit in Wallonië richting Bois d’Hubermont.
De waterlopen zijn opvallend diep ingesneden in het landschap. Deze sterke hellingen zijn veelal als bosgebied bewaard gebleven. Op de hoger gelegen percelen, bevinden zich de meeste akkerpercelen. De bronlocaties bevinden zich op de zuidoostelijke grens van het gebied, bovenaan de heuvelflanken. Op het hoogste punt in het gebied, net op de grens met Wallonië, ontspringt een bron onder bosvegetatie, die noordwaarts afwatert als de Vloedbeek richting de Molenbeek in Ronse. Meer naar het oosten ontspringt de bron van de Lievensbeek ook op de taalgrens ter hoogte van een hoeve te Cinquant (Ellezelles).
Typerend voor de Vlaamse Ardennen is ook dit gebied gevoelig voor grondverschuivingen. Dit mede door de actieve bronwerking op locaties waar waterhoudende zandlagen en ondoordringbare kleilagen elkaar snijden. Zo zijn er in op de hellingen in het gebied drie verschuivingsvlakken gekarteerd (Databank Ondergrond Vlaanderen): twee verschuivingsvlakken op de bronnenlijn in bosbestand (in het zuiden van het gebied en centraal in gebied ten zuiden van de spoorwegbedding) en één in grasland (in noorden ter hoogte van Schoonbeke). Deze locaties zijn niet enkel geologisch interessant maar zorgen ook voor een bijzonder microreliëf waar vaak ook specifieke flora is aan verbonden.
Hellingen in het gebied zijn voornamelijk noordwaarts gericht met uitzondering van de micro-valleien langs de Vloedbeek en de Lievensbeek, die zich in de hellingen hebben uitgeschuurd.
De oude boskernen herbergen onder andere enkele gave bronlocaties en waardevolle oudbosvegetaties.
Het landschap ter hoogte van de Pyreneeën kenmerkt zich als een compartimentenlandschap, bestaande uit een mozaïek van bossen, (soms historische permanente) graslanden al dan niet met perceelsrandbeplanting van knotbomen of oude, opgaande populieren (enkele oude variëteiten) en kleinere akkers. Aan de rand van het gebied bevinden zich verspreid kleine gehuchten en hoeves. Enkele trage wegen doorkruisen het gebied.
Op de Ferrariskaart (1774-1778) strekt een kronkelende, centrale boskern zich uit, langs de Vloedbeek en de Lievensbeek, op de sterke hellingen ten zuiden van Wayenberghe (huidig toponiem, deze werd nog niet vermeld op de Ferrariskaart) en op de hellingen ten noorden van Hoogheyde. De percelen die wellicht minst interessant waren om in landbouwgebruik te nemen. De landbouw rondom was eerder kleinschalig, met vooral rond Waeyenberghe heel kleine percelen met rondom perceelsrandbeplanting.
Op de Vandermaelenkaart (1846-1854) zijn in het gebied in het zuiden, ‘Ter Guchten’ genaamd, meer percelen in landbouwgebruik genomen, waardoor de boskern versnipperd raakte. Deze werden hoofdzakelijk in akkers omgezet. Stroomafwaarts langs de Vloedbeek zijn een aantal bospercelen omgezet naar weiland. De verspreide bebouwing rond Waeyenberghe, die nog op de Ferrariskaart te zien was, is sterk afgenomen. Aan de bosrand resteert enkel nog het pachthof van Waeyenberghe, reeds in de 17de eeuw vermeld en toebehorend aan leden van het Sint-Hermeskapittel. Een toponiem die nog verwijst naar het Sint-Hermeskapittel is het ‘Patersbos’ tussen de spoorlijn en de Elzeelsesteenweg.
Het bosareaal nam nog verder af in de tweede helft van de negentiende eeuw. Op de topografische kaart van 1873 zien we dat de centrale boskern ten zuiden van Waeyenberghe sterk in areaal ingekrompen is, vooral op de hogere flanken tegen de taalgrens.
Op de topografische kaart van 1904 tekent dan voor het eerst de spoorweg zich af. In deze periode is het bosareaal het kleinst, dit is ook nog te zien op de topografische kaart van 1934. Ten opzichte van de situatie in 1904 zien we dat er in 1934 terug meer akkers zijn omgezet in grasland, vooral op de plaatsen die eerder ontbost zijn.
De grote bocht die de spoorweg neemt in het zuiden is ter hoogte van één van de bronhoofden van de Vloedbeek. Op de topografische kaart van 1969 en kaarten van latere datum, zien we dat dit gebied zich nadien verder ontwikkelt als een zeer nat, moerassig grasland. De meeste wegen in het gebied zijn bij de inrichting van de spoorweg vrijwel behouden gebleven, enkel ter hoogte van het seinhuisje is de oversteek gewijzigd.
Op de kaarten zie je ook goed hoeveel insnijdingen en ophogingen er in het landschap nodig waren om de spoorweg te kunnen aanleggen, hoewel zoveel mogelijk gebruik werd gemaakt van de natuurlijke topografie. De voormalige spoorweg Ronse-Lessen baant zich wijd slingerend een weg in dit landschap. Telkens waar de bedding de smalle, maar steile bronvalleien doorkruist, heeft men de spoorlijn op hoge bermen moeten aanleggen, waardoor deze een structureel element in het landschap vormt. Ook het spoorwachtershuis en seinhuisje met slagbomen herinneren aan dit verleden. De spoorlijn was een onderdeel van lijn 87 Zullik-Ronse-Doornik, die in gebruik was van 1883 tot 1964. Het baanvak is nadien opgebroken en het tracé is nu in gebruik als fietsweg.
Auteurs: Schepens, Annelies
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Ronse
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Pyreneeën [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/308392 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.