Tordino, binnenschip, oorspronkelijk sleepschip type Friese maatkast zonder zeilen of motor, gebouwd in 1922 in Hardinxveld. Het schip werd omgebouwd tot museumschip.
De naam van het scheepstype bestaat uit drie delen. Over de naam “kast" zegt de maritieme encyclopedie dat het om een gesleept binnenschip gaat. De hoekige balkvormige vorm en het gebruikte materiaal (stalen/ijzeren kist) van het binnenschip gaven wellicht inspiratie voor de naam. Het komt voor in samenstelling met bijvoorbeeld een vaargebied: zoals bijvoorbeeld in "Rijnkast". Het adjectief "maat" duidt op de beperkingen die het vaargebied aan het schip stelt, in dit geval een schip met de "Friese" afmetingen van de waterwegeninfrastructuur in de Nederlandse provincie Friesland. Het woord werd voornamelijk mondeling gebruikt in scheepvaartkringen en kreeg gaandeweg uiteenlopende betekenissen. Voor wat betreft de Friese maatkast lijkt het erop dat enkele provinciale reglementen uit 1900 en 1904 bepalend waren voor het ontstaan van de naam en het type. In een artikel voor het jaarboek van het Fries scheepvaartmuseum in 1977 stelt L. Kamminga dat het scheepstype eigenlijk niet typisch Fries is maar een afgeleide van de Rijnkast of Kempenaar, met kleinere afmetingen. Het werd ook in andere delen van Nederland gebouwd en gebruikt.
Dezelfde auteur meent dat er van het type een zestigtal gemaakt zijn. Men kan stellen dat een Friese maatkast in oorsprong een gezeild of gesleept ijzeren/stalen vrachtschip was, gebouwd werd tussen 1910 en 1930 en vanaf de Friese waterlopen opereerde. De vaarwaters, bruggen en andere kunstwerken in Friesland noopten de overheid tot het opstellen van specifieke bepalingen voor schepen die er mochten varen. Aanvankelijk bepaalde het provinciale reglement dat schepen een maximale lengte van 31,5 meter en een breedte van 5,4 meter mochten hebben voor gemotoriseerde schepen en een breedte van zo’n 6 meter voor gezeilde op gesleepte schepen. De diepgang beperkte men meestal tot 190 centimeter. Voor bepaalde kleinere waterwegen waren er andere restricties. Voor de gezeilde exemplaren werden eisen gesteld aan het gevoerde zeil en bepaalde het reglement om op bepaalde plaatsen met een "Drentse fok" te varen om de snelheid te temperen.
Voor de vele soorten binnenschepen uit die tijd ging de evolutie in de sector zo snel dat de bouw van bepaalde types in tijd en aantallen beperkt bleef. De bestaande schepen werden na een korte tijd al aangepast aan de grotere diepgang van kanalen en rivieren, aan nieuwe en grotere sluizen en aan recent rechtgetrokken waterlopen. Gezeilde schepen werden sleepschepen, andere werden gemotoriseerd. Ook de Tordino onderging in een eeuw tijd heel wat wijzigingen. De unieke evolutie van zo'n schip gedurende de voorbije eeuw bepaalt evenzeer de historische erfgoedwaarde.
Tordino is een vrachtschip dat in 1922 gebouwd werd als sleepschip, en beantwoordde aan de "definitie" van een Friese Maatkast. Vermoedelijk werd het schip gebouwd door de werf "Aken en Blokland" of "De Hoop", beide gelegen in Hardinxveld. Het schip kreeg toen de naam Charlotte. Op 13 november 1922 vond de eerste meting te Neder-Hardinxveld plaats, wat resulteerde in meetbrief D3360N. Op 12 november 1942 volgde een meting te Rotterdam – R13669N. In 1968 werd de Charlotte verkocht door makelaar en bevrachter G.P.E. Vos uit Rotterdam aan Thomas Bultje uit Schiedam die het herdoopte in Riatho. De scheepsindeling werd gewijzigd naar een schip met stuurhut. Schipper Bultje gebruikte het schip anderhalf jaar in hoofdzaak voor vletwerk in en rond de Rotterdamse haven. De schipper trouwde intussen en schakelde over naar het sleepschip Nomade van zijn schoonvader, wat de Riatho overbodig maakte.
De Riatho werd verkocht in 1970 aan Harm Drenth uit Hoogeveen die het herdoopte in Quo Vadis. Deze schipper voer voordien op een tjalk met gelijkaardige naam, doch dit schip werd te klein voor de jonge schippersfamilie. Op 2 november 1970 werd de Quo Vadis gemeten te Groningen – G12488N. Het schip werd toen gemotoriseerd met een 8 cilinder Kromhout, komende uit zijn vorige schip. De werken gebeurden op de scheepswerf Boterman te Zwolle. Daarbij werd de roef verhoogd zodat de motor in het schip paste. De laadcapaciteit verminderde van 439 ton naar 419 ton. In 1975 kreeg het schip een Scania Vabis-motor van 285pk. Drie jaar later, in 1978 werd de Quo Vadis verkocht aan Adrie J. Janssen uit Almelo en herdoopt in Bianca, de naam van zijn dochter. Voorheen voer schipper Janssen met een kleinere maatkast. Op 13 juni 1978 werd de Bianca gemeten te Rotterdam – R41180.
Op 14 maart 1984 volgde een nieuwe meting te Rotterdam – RN3613. In 1992 werd aan boord van de Bianca een nieuwe motor geplaatst, ditmaal een Volvo Penta TAMD-122 van 320pk. Deze motor is nog steeds aanwezig in het schip. Korte tijd later volgde een boegschroef met een MAN motor.
In 2010 werd de Bianca verkocht aan Rubicon uit Capelle a/d IJssel en herdoopt in Tordino. In 2013 werd de Tordino verkocht aan J. Balvert uit Woerden die de naam behield. Drie jaar later, met het pensioen van schipper Balvert werd op 30 september 2016 het schip uit de beroepsvaart genomen en opgelegd in Nieuwegein. Het werd verkocht aan F. Logghe uit Brugge, die de naam Tordino behield. Frederic Logghe startte in 2017 met het ombouwen van het vrachtschip tot museumschip. Korte tijd later werd het vrachtruim omgebouwd tot een volwaardig museum.
In 2019 wordt het schip opgenomen in de lijst van Varend Erfgoed Nederland (FVEN).
Het schip heeft sinds mei 2021 een vaste ligplaats in Plassendale (Oudenburg), waar het nog steeds ligt.
Auteurs: Lenaerts, Tom
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Tordino [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/308497 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.