is aangeduid als beschermd monument Ondergrondse mergelgroeve Grote Berg
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Ondergrondse mergelgroeve Grote Berg
Deze bescherming was geldig van tot
De groeve is ontstaan door ontginningen van mergelstenen vanaf de 14de eeuw. In de Grote Berg in Zussen is het ontginningslandschap bijzonder goed bewaard gebleven. Op de ondergrondse muren en plafonds bevinden zich talloze teksten en afbeeldingen van de ontginningsperiode en later, die een bijzondere inkijk bieden in het leven van de mensen in Riemst door de eeuwen heen. Er zijn veel sporen van het latere gebruik van de groeve zoals voederbakken, vuurplaatsen, ... Deze groeve is bovendien bijzonder omdat het een geheel is van verschillende stelsels die via verschillende toegangen en door verschillende eigenaren ontgonnen is.
Mergelgroeven komen voor op plaatsen waar de mergellagen relatief dicht tegen de oppervlakte liggen en soms zelfs dagzomen. In onze regio komen er mergelgroeven voor in het gebied tussen Tongeren (BE) en Valkenburg (NL). Er bevinden zich concentraties mergelgroeven langs de Geul, Maas en Jeker. In België bevinden de meeste mergelgroeven zich in de gemeente Riemst: Kanne, Zichen, Zussen en Val-Meer. De meest westelijke mergelgroeve ligt in Vechmaal.
In de mergellagen werden in het verleden twee grondstoffen gewonnen: vuursteen en kalksteen. De Vlaamse groeven zijn voornamelijk ontstaan door de winning van kalksteen. Het vroegste gebruik van kalksteen in gebouwen in de regio is gevonden in Romeinse bouwwerken die bij archeologische opgravingen werden onderzocht (villa, badhuis, waterput). Over de bijbehorende groeven is echter weinig bekend, vermoedelijk waren dit nabijgelegen groeven in valleiranden.
Hoewel het moeilijk is om aan de ontginningen exacte dateringen te koppelen, waren de mergelgroeven vermoedelijk vanaf de 14de eeuw in volle productie met een hoogtepunt in de 16de eeuw. Dit hangt samen met de opkomst van de steden zoals Maastricht en Luik en de vraag naar duurzame bouwmaterialen die hout moesten vervangen. De stenen werden gewonnen voor de constructie van gebouwen zoals hoeven, verdedigingswerken, woningen, kerken, etc., maar werden ook gebruikt voor ornamentiek.
Vanaf de 19de eeuw lijkt er opnieuw een toename in de ontginningen, dit zijn vooral uitbreidingen van groeven zoals de Roosburg in Riemst en verschillende groeven in het Nederlandse grondgebied. In de Grote Berg bleven deze latere ontginningen beperkt. De mergelexploitatie in dagbouwgroeven in de 20ste eeuw beperkt zich tot enkele grote sites zoals de Sint-Pietersberg bij Maastricht en enkele grote groeven in de provincie Luik, onder andere Romont op de grens met de gemeente Riemst.
De geologische eigenschappen van het gebied bepaalden voor een groot deel waar stenen ontgonnen konden worden en de manier waarop dit gebeurde. Het bepaalt nog steeds voor een groot stuk het uitzicht van de groeve.
Mergelgroeven vormen een bijzonder kijkvenster op de geologische lagen. De stenen die in de groeven van Riemst (en omgeving) werden gewonnen zijn een kalkareniet, ofwel een kalkzandsteen, ook wel Maastrichtersteen genoemd. Hoewel dit volgens de sedimentologie strikt genomen geen mergel is, is de term in deze streek ingeburgerd en ook gebruikelijk in de literatuur.
Maastrichtersteen heeft een lichtgele kleur, is relatief licht door de hoge porositeit en vrij zacht voor een bouwsteen. Het gesteente bestaat voornamelijk uit (restanten van) fossielen en kalk en behoort tot de Formatie van Maastricht uit het Maastrichtiaan (66 miljoen jaar geleden) en werd afgezet in verschillende lagen. Deze lagen zijn van elkaar gescheiden door hardere lagen, lokaal ’tauw’ genoemd. De ontginners hielden rekening met deze lagen, ze vormen dan ook vaak het plafond van een ontginning.
De verschillende groeven hebben verschillende kwaliteiten van stenen. De stenen uit de groeven in Zichen-Zussen waren van een vrij goede kwaliteit en zeer geschikt voor ornamenten, terwijl die van Kanne bijvoorbeeld minder sterk waren.
De kalkstenen werden uit de groeve gewonnen waardoor er gangen ontstonden. Men probeerde er steeds voor te zorgen dat de stabiliteit in de groeve behouden bleef zodat er geen instortingen gebeurden. In de Grote Berg was dit echter wel op verschillende plaatsen een probleem. Instortingen kwamen vermoedelijk al in de 16de eeuw voor, maar ook in de 20ste eeuw en de laatste tientallen jaren gebeurden nog enkele instortingen en verzakkingen. De instortingen en stabiliteitsproblemen hadden geologische oorzaken maar ook menselijke factoren (manier van ontginnen) droegen ertoe bij. Ook bovengrondse activiteiten kunnen instortingen veroorzaken zoals waterinsijpeling (onder andere hemelwater).
De dikte van het mergelplafond varieert in de Grote Berg van enkele tientallen centimeters tot 3,5 m. Dit is relatief dun in vergelijking met andere groeven (bijvoorbeeld in Kanne of Maastricht). De druksterkte van de mergel is hier wel bovengemiddeld, waardoor de gangenstelsels relatief groot konden worden. De dikte van de deklagen boven de kalksteen varieert in het gebied van 3 tot 25 meter. Aan de Visésteenweg bevindt de groeve zich vlak onder het maaiveld. Op het plateau daarentegen neemt de dikte van de deklaag toe omdat de ‘mergellaag’ is afgezet in een bijna-horizontaal vlak en hier minder erosie heeft gekend.
In de hele Grote Berg komen aardpijpen (karstpijpen/orgelpijpen) voor. Dit zijn zwakke plekken in het mergelplafond, waar ook instortingen kunnen voorkomen. Vooral bij het insijpelen van water vormt de aardpijp een zwakke plek en kan deze plots snel leeglopen in de groeve, waardoor ook bovengronds instortingen plaatsvinden.
Er is in het gebied een wisselwerking tussen het aanwezige reliëf en de groeve. Dit is het meest uitgesproken bij de steilrand, gelegen tussen de Burchtstraat, Visésteenweg en Zwart Kruisstraat. De waterloop de Zouw heeft zich hier in de laatste ijstijden ingesneden in het landschap en daarmee de steilrand gevormd. Aan de steilrand dagzoomt de mergellaag en op deze plek zijn ingangen gemaakt in de mergel. Deze ingangen, die soms gedeeltelijk ingestort zijn, zijn op enkele plaatsen duidelijk herkenbaar in het reliëf. De holle wegen naar de Lacroix-ingang en de instorting van de Wachelkoul zijn markant.
Verder zijn er in het gebied enkele instortingen zichtbaar als lichte kuilen in het reliëf.
De ontginningsgeschiedenis van een mergelgroeve kan worden beschreven aan de hand van verschillende aspecten. Voor de Grote Berg zijn de volgende aspecten van belang:
Qua omvang is de Grote Berg vergeleken met andere groeven vrij groot. Een opvallend kenmerk is dat deze groeve bestaat uit zeer veel verschillende stelsels, ontgonnen vanuit verschillende toegangen. Andere groeven zijn meestal vanuit één toegang ontgonnen en kennen daardoor meestal minder variatie in eigendom, ontginningsmethodiek, ondergronds landschap, etc. In de Grote Berg is deze variatie juist wel aanwezig, wat er ook voor zorgt dat deze ene groeve een goed overzicht geeft van de verschillende aspecten en mogelijke kenmerken van een mergelgroeve.
Toegangen
Een ondergrondse groeve heeft altijd ergens een toegang waar de ontginning is gestart. Langs deze toegang konden personen, werktuigen, stenen en dergelijke in en uit de groeve. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen oorspronkelijke toegangen, waar de ontginning is gestart en latere toegangen, die tijdens een latere periode zijn gemaakt. Weten waar de oorspronkelijke toegang ligt is van groot belang, omdat dit de oudste gangen van het stelsel markeert.
Er zijn verschillende soorten toegangen. De ‘(dalwand)ingangen’ zijn ‘gewone’ open toegangen waar je horizontaal (of diagonaal) toegang kunt krijgen tot de groeve. Dit zijn bijvoorbeeld ingangen die langs de steilrand waar de mergel dagzoomde werden ingegraven. Vergelijkbaar met de ingangen zijn de toegangstunnels, die ook horizontaal of diagonaal de groeve inlopen, maar zich kenmerken door een bekleding (van wand en plafond) met mergelblokken, baksteen of beton, om zo beschermd te zijn tegen instortingen. Een tunnel kan door mergel en/of deklagen lopen. Er zijn ook verticale toegangen (schachten) die vanaf het plateau recht naar beneden naar de mergellagen gaan.
In de Grote Berg zijn veel verschillende typen toegangen aanwezig. Sommige zijn ingestort en zijn daardoor niet meer toegankelijk. Degene die wel toegankelijk zijn, zijn allemaal afgesloten met vleermuisvriendelijke hekken. In de groeve lopen karrensporen richting de ingangen. Karrensporen of karrenwegen zijn de (verzamel)gangen in de groeve waar veel karren doorheen kwamen om de stenen uit de groeve af te voeren. De wielen van de karren lieten sporen achter op de wanden. Door antropogene sedimentatie, bijvoorbeeld met mergelpuin, is het vloeroppervlak soms opgehoogd waardoor de hoogte van deze sporen vandaag de dag anders is dan vroeger.
De vermoedelijk oudste toegang naar de groeve is de Wachelkoul. Deze toegang is volledig ingestort. Het is onbekend om welk type toegang het gaat en het is zelfs niet helemaal zeker of dit volledig een ondergrondse toegang was, of (deels) een open groeve. Deze toegang was gelegen tussen de groeve en de Burchtstraat. De ingang zelf is niet meer zichtbaar maar de sporen van een toegang zijn er wel.
Ook bovengronds is de ingang naar de Wachelkoul herkenbaar. Er is een verdiept perceel aanwezig dat naar de instorting loopt met aan de noordzijde een houtkant met onder andere meidoorn. Vermoedelijk is dit vergelijkbaar met een holle weg, een insnijding waarlangs de karren van en naar de groeve konden rijden. De instorting is op het terrein herkenbaar aan de verdiepte ligging en begroeiing met bomen en struiken, onder andere essen, populieren en andere loofbomen en struiken.
De toegang die op dit moment het meest wordt gebruikt staat bekend als de ingang van de Lacroixberg. Deze ingang ligt ten westen van de instorting van de Wachelkoul aan de Visésteenweg. Deze toegang was oorspronkelijk een tunnel-toegang, maar stortte op een gegeven moment in waardoor de oorspronkelijke toegang enkel nog in de groeve zelf zichtbaar is. Aan de karrenwegen in de groeve te oordelen, is deze toegang veelvuldig en lang gebruikt geweest. Na de instorting van deze tunnel moest men een nieuwe toegang maken, dit werd gerealiseerd door het open graven van een gang ten westen van de oorspronkelijke toegang. Dit soort opengegraven toegangen is vrij zeldzaam. De toegang van de Lacroixberg is lange tijd één van de belangrijkste toegangen van de groeve geweest.
In de groeve zijn in de omgeving van deze toegang veel sporen van secundair gebruik aanwezig. Een holle weg verbindt de toegang met de Visésteenweg en wordt gekenmerkt door specifieke en zeer waardevolle flora en fauna. Plantensoorten die in de holle weg voorkomen zijn kornoelje, kardinaalsmuts en veldesdoorn. Hoger op de ingang staan verschillende opgaande bomen (gewone es en gewone esdoorn). Deze zijn soms groot uitgegroeid en moeten regelmatig gesnoeid worden zodat ze geen bedreiging vormen voor de stabiliteit van de toegang. Beide gangen zijn nu afgesloten door een hekwerk waarlangs vleermuizen nog een vlotte toegang hebben tot de groeve. Aan de buitenzijde zijn de toegangen versterkt met betonstenen muren, die de aanwezige blootgestelde mergelmuren en het landschap van de holle toegangsweg hebben aangetast.
De toegang tot de Maresberg/Collasberg is een oorspronkelijke toegang. Deze ingang is in de steilrand gemaakt en was de aanzet tot deze ontginning. Het ingangsgebied heeft veel sporen van secundair gebruik. Aan de buitenzijde is deze toegang afgesloten met een hekwerk.
De tunnel van Stadtberg I ligt niet langs de steilrand maar op het plateau ten noorden ervan. Het is daarmee een vrij uitzonderlijk type toegang. De tunnel werd rond 1526 aangelegd om het ontginnen van de mergel onder de eigendommen van de Armentafel van de stad Maastricht mogelijk te maken. De inwoners van Heukelom vluchtten tijdens onrusten in de Grote Berg, zij maakten gebruik van deze toegangstunnel. Deze tunnel is in het midden gedeelte ingestort en het deel op het plateau werd in de 20ste eeuw opgevuld. In het landschap is de locatie van deze toegang echter nog steeds herkenbaar: er ligt een hoogstamboomgaard op. In de mergelgroeve zelf zijn in de omgeving van de toegangstunnel veel sporen van secundair gebruik.
Er zijn ook twee belangrijke toegangen verdwenen. De toegang van de Vijl, van waaruit een groot deel van de Grote Berg is ontgonnen en de toegang tot de Gilkesberg. Beide zijn verdwenen en bovengronds genivelleerd. Ondergronds kan aan de ontginningsrichtingen worden nagegaan waar deze toegangen gelegen waren.
Naast deze belangrijke toegangen in de Grote Berg zijn er nog verschillende andere soorten toegangen. Zo kon men ook de ontginning starten via een schacht, de zogenaamde schachtontginningen. Men groef dan vanaf het maaiveld vanuit een kuil een schacht recht naar beneden waardoor men op de ‘mergellaag’ uitkwam die geschikt was voor bouwsteenwinning en waar men nagenoeg horizontale gangen kon beginnen te graven. Het bovenste gedeelte van een schacht gaat door de deklagen en is al dan niet bekleed met blokken lokale kalksteen, betonringen of baksteen. In de Grote Berg zijn nog verschillende van deze oorspronkelijke schachten aanwezig, voornamelijk langs de buitenste randen. Ze zijn vaak van zeer oude oorsprong (16de eeuw) en vormen het begin van een ontginning. Materiaal en mensen werden via deze schachten naar beneden gelaten en omhoog getakeld, net zoals de vele stenen die eruit naar boven werden gehaald. Aan de bovenkant stond een katrol. Touwsporen op de randen van de schacht illustreren het herhaaldelijk gebruik van de schacht. De combinatie van een schacht met een waterput komt ook regelmatig voor.
Een ‘latere schacht’ is eenvoudigweg een schacht die op een later moment, tijdens of na de ontginning, is aangelegd. Een latere schacht kan bijvoorbeeld aangelegd zijn voor transport of het beïnvloeden van de luchtcirculatie. In het kader van de champignonteelt werden er verschillende nieuwe schachten aangelegd, variërend van 10 cm (voor een waterleiding of stroomkabel) tot ongeveer 1 meter diameter voor materiaal en luchtcirculatie.
Tegenwoordig is er nog maar een fractie van de oorspronkelijke en latere schachten open. In functie van de vleermuizen werden er recent wel enkele opnieuw geopend. Veel schachten zijn van in de groeve tot aan het maaiveld nog open, maar voor de veiligheid afgedicht.
Graeten werden aangelegd om mensen toegang tot de groeve te geven. Een graet is een smalle en steile toegang, vaak voorzien van traptreden. Meestal volgt de toegang een onregelmatig verloop met bochten en steile en minder steile delen. Een graet loopt bovenaan door de deklagen en is daar soms bekleed met mergelblokken, bakstenen of iets dergelijks. Een graet loopt meestal omlaag vanuit een (voormalige) woning, (voormalige) bebouwing of uit een tuin of hof. Ze komen daarom vooral voor in de omgeving van de bebouwing. In de Grote Berg zijn er verschillende graeten aanwezig, slechts enkele zijn nog volledig verbonden met bijvoorbeeld een kelder van een woning.
Een knelpunt van de schachten (en graeten) is dat deze ‘gaten’ soms werden gebruikt om vuilnis in te storten.
Stelsels
De toegangen geven een indicatie van het aantal stelsels dat in de groeve aanwezig is. Elk stelsel had bij aanvang van de ontginning immers zijn eigen toegang. Op basis van onderzoek van de toegangen en ontginningsrichtingen zijn er in de Grote Berg bij het onderzoek in eerste instantie ongeveer 15 stelsels onderscheiden. Dit is echter een onderschatting van het totaal aantal stelsels, sommige gebieden die tot één stelsel gerekend werden, bijvoorbeeld de ontginningen van de Waterstraat, blijken in werkelijkheid uit een meervoud aan schachtontginningen te bestaan.
Het oudste bewijs in de archieven van de verkoop van mergelstenen in Zichen dateert van 1256. Het is dus bekend dat er in die periode in de directe omgeving van de Grote Berg al mergelstenen gewonnen werden. Zichen en Zussen ontwikkelden zich in de 12de eeuw tot twee dorpsgemeenschappen. Aanvankelijk bestonden ze uit twee aparte parochies maar op wereldlijk of gerechtelijk-bestuurlijk vlak vormden de twee dorpen samen één heerlijkheid. De vroegste vermelding van een daadwerkelijke steengroeve in Zichen(-Zussen) dateert van 1450-1453. In deze jaren kocht het kruisherenklooster te Maastricht mergelblokken in Kanne, Caestert, Gronsveld en Zichen. Ze hadden stenen nodig voor de bouw van hun klooster en kerk. De stenen die het klooster in Zichen kocht, waren afkomstig uit de groeve van de heer van Zichen, die “tegenover de burcht” van Zichen lag. Er wordt gesproken over een ‘spelunca’, wat doet vermoeden dat deze groeve zeker deels onder het maaiveld was gelegen.
De geschiedenis van de mergelgroeve(n) in Zichen-Zussen hangt dus ook nauw samen met deze burcht, waarvan de bouwdatum niet gekend is. Aangezien voor de bouw van een burcht veel stenen nodig waren, is het zeer waarschijnlijk dat de stenen voor de burcht lokaal gewonnen werden uit een mergelgroeve. In 1715 werden de laatste bovengrondse resten van de burcht afgebroken. Over de ligging van de burcht en daarmee samenhangend de ligging van de groeve bestaat daarom veel onzekerheid. Men neemt echter met steeds meer zekerheid aan dat de burcht gelegen was in de hoek van de Burchtstraat, Walenweg en Visésteenweg. De steengroeve die hier “tegenover” lag is naar alle waarschijnlijkheid ‘de Oude Koul’ of ‘Wachelkoul’. Deze is in het landschap herkenbaar als instorting onder het huidige Lacroixbos. In een opmeting uit 1651 wordt de omgeving van de Wachelkoul beschreven. Hierin wordt gesproken van “hebbende eenen sleutel uuijtschietende op de selve borchstraet”. Deze ‘sleutel’, of ook ‘sleutel stert’ of ‘stert’ genoemd, duidt vermoedelijk op de vorm van het perceel dat toegang geeft tot de Wachelkoul en gelegen is tussen deze groeve en de Burchtstraat.
In 1509 komen de burcht en de groeve door aankoop in eigendom van het kapittel van Sint Servaas in Maastricht. Het eigendom van het kapittel in de Grote Berg houdt stand tot het einde van het Ancien Régime in 1796. In deze periode werd in opdracht van het kapittel mergel ontgonnen of hiervoor rechten verleend aan derden. Het eigendom lag verspreid over de groeve met het belangrijkste deel centraal in de groeve.
Een tweede belangrijke eigenaar in Zichen-Zussen was de stedelijke gemeenschap Maastricht (ofwel ‘stad Maastricht’). De Armentafel van de Grote Heilige Geest had verschillende bezittingen in Zussen. Onder deze eigendommen (landbouwpercelen) kon de stad stenen winnen. De stad had een grote behoefte aan stenen en de mergelvoorraad van Zichen en Zussen droeg hier voor een deel toe bij. Door de diepe ligging van de eigendommen van de stad in de groeve vroeg ze eerst het recht van ‘overpad’ aan het kapittel om de gronden te kunnen ontsluiten, zij hadden immers deze toegang in bezit. Na een conflict over de locatie van gewonnen stenen trok het kapittel dit recht weer in en op 24 september 1526 besloot de stad noodgedwongen om een groeve te openen met een toegang op het grondgebied van de armentafel. Later (voor 1553) werd deze ruzie bijgelegd en mocht de stad weer stenen uitvoeren via de ingang van het kapittel. Deze toegangstunnel gaf toegang tot het stelsel Stadtberg I.
In 1553 stelde de stad opnieuw de vraag aan het kapittel om recht van overpad over haar gronden, dit om een ander gebied te kunnen bereiken centraal gelegen in de groeve. Hiertoe werd toestemming gegeven wat aanleiding gaf tot de ontginning van de Stadtberg II. Deze geschiedenis toont goed aan dat ook de geschillen en overeenkomsten tussen de verschillende grondeigenaars mee de groeve vormgaven.
Het kapittel van Sint Servaas en de stad Maastricht waren (vermoedelijk) de belangrijkste en grootste spelers in de Grote Berg. Eigendomsmarkeringen van zowel de stad als het kapittel worden dan ook frequent aangetroffen, met name daar waar de twee eigendommen aan elkaar grenzen.
Van (Alden of Nieuwen) Biesen is uit archiefstukken bekend dat zij “vier royen lants...””... onder der Stadt landt tot sichen liggen die de Stadt hun wael soude oeverlaten...””...om daer onder steyn te houwen” (1566). Het is onduidelijk wat hun bezit of rol in de Grote Berg precies was. In de groeve staan ook wel enkele teksten die verwijzen naar Biesen.
De eigendommen van het kapittel, de stad Maastricht en Biesen zijn in archieven terug te vinden. Van veel andere, vermoedelijk kleinere eigenaars, zoals bijvoorbeeld de Orde der Predikheren uit Maastricht, ontbreekt deze informatie en kan alleen worden afgegaan op teksten op de wanden van de groeve.
In het bijzonder voor de schachtontginningen geldt dat het eigendom verspreid was en dat dit soms over zeer kleine ontginningen ging, zeker onder de historische bebouwing van Zussen. Een deel van deze schachtontginningen zijn verbonden met de Grote Berg, andere vormen individuele kuilen.
Ook het primair en secundair gebruik van de groeve bepaalden mee het uitzicht ervan.
Het primair gebruik van een groeve verwijst naar het eerste gebruik, dus de ontginning zelf. Van dit primair gebruik zijn er meestal veel sporen bewaard gebleven. Zo zijn er zaag- en kapsporen van de ontginningsactiviteiten en verwijzen opschriften en inscripties soms direct naar de ontginning zelf en zijn ze in deze periode achtergelaten.
De ontginningsmethode is de manier waarop de stenen uit de groeve ontgonnen werden. Bij het onderzoek naar ontginningsmethoden wordt onder andere gekeken naar gereedschapssporen die op de wanden en plafonds zijn achtergelaten. Globaal kunnen vier ontginningsmethoden worden onderscheiden aan de hand van de gereedschapssporen en de staat van de technologische ontwikkeling hierin. De vier verschillende methoden worden in de Grote Berg aangetroffen:
Ontginningen met de slagbeitel zijn relatief het oudste en kunnen globaal gezien gedateerd worden tussen circa 1150 tot 1400. Deze ontginningen komen slechts in een beperkt aantal gekende groeven voor. In de Grote Berg werden ze op enkele plaatsen aangetroffen, onder andere bij aansnijdingen van de instortingen van de Wachelkoul wat doet vermoeden dat hier de oudste ontginningen van de Grote Berg liggen.
Vanaf circa 1300 werden slagbeitel en zaag gecombineerd. Deze ontginningsmethode komt algemeen voor, ook in de Grote Berg. De methode bleef in gebruik tot circa 1850.
Vanaf circa 1600 werd de slagbeitel aangevuld met de stootbeitel en zaag. Een ‘harde’ datering van deze ontginningsmethode is niet mogelijk omdat er een geleidelijke overgang was van slag- naar stootbeitel en ook beide instrumenten samen werden gebruikt. Globaal gezien kan worden gezegd dat de groep ‘zaag en stootbeitel’ ongeveer de periode van 1600 tot 1980 beslaat en ook in de Grote Berg algemeen voorkomt. In de Grote Berg werden echter vanaf het laatste kwart van de 19de eeuw nog nauwelijks stenen gewonnen.
Het laatste type ontginningsmethode maakt gebruik van mechanisch gereedschap. Dit wordt voor de eerste keer vermeld in 1921 maar werd vooral gebruikt voor de periode vanaf 1945.
Aan de hand van de ontginningssporen op de wanden en het plafond kun je ook een beter inzicht krijgen in de ontginningsrichting(en) in de groeve. Omdat de Grote Berg uit zoveel verschillende stelsels bestaat zijn er veel ontginningsrichtingen aanwezig. Waar twee ontginningen elkaar raken heb je een zogenoemde ‘doorbraak’. Door de vele stelsels komen er in de Grote Berg ook veel doorbraken voor.
In de Grote Berg is een grote variatie aan ondergrondse landschappen aanwezig. Zo zijn er plaatsen waar het landschap vrij regelmatig is met rechte, parallelle gangen, en een vaste ganghoogte. Op andere plaatsen is het ontginningspatroon onregelmatiger. Soms geeft dit een indicatie over de ouderdom van een ontginning of het eigendom. Maar andere factoren zijn vaak meer van invloed, zoals de geologische verstoringen of de vaardigheid van de blokbreker. In de Grote Berg heeft de geologie zeker een grote impact gehad op het uitzicht, de blokbrekers moesten immers steeds rekening houden met de aanwezigheid van aardpijpen en andere verstoringen.
De Grote Berg kampte dus ook in het verleden al met stabiliteitsproblemen. In de groeve zijn specifieke technieken zichtbaar die men gebruikte om de instabiele plaatsen te versterken. Desondanks kwamen er in de Grote Berg veel instortingen voor. Deze zijn verspreid in de groeve zichtbaar en dateren uit diverse periodes. Ze illustreren de moeilijkheden waarmee de ontginners moesten werken.
Het secundair gebruik verwijst naar de periode waarin de groeve of het stelsel voor het grootste deel ontgonnen was en het gebruikt kon worden als ‘ondergrondse ruimte’. Deze ruimtes boden tal van mogelijkheden waarvan nog verschillende sporen bewaard zijn. Het secundair gebruik kan worden opgesplitst in courant gebruik en incidenteel gebruik. De sporen van dergelijk gebruik bevinden zich veelal in de buurt van een toegang, dit kan zowel bij een ingang, schacht, tunnel of graet zijn.
Courant werden de groeven gebruikt door landbouwers. Zij sloegen hier hun oogst op en stalden er hun vee. Sporen die hieraan herinneren zijn opschriften over hoeveelheden granen en dergelijke die verplaatst of opgeslagen werden. Ook vee werd regelmatig in de groeven ondergebracht. Halstergaten werden op hoeken van pilaren geboord om de dieren aan vast te binden. Op sommige plaatsen werden eenvoudige stallingen gemaakt door een hekje te plaatsen, paalgaten zijn hier soms van bewaard. Voederbakken werden in de muren uitgehouwen om de dieren te kunnen voederen. Dergelijke ingrepen doen vermoeden dat het hier niet om incidenteel gebruik ging, maar dat de dieren toch regelmatig gedurende bepaalde delen van het jaar in de groeve konden worden ondergebracht. Het kan worden aangenomen dat de dieren die hier gestald werden gebruikt werden voor het landgebruik bovengronds, bijvoorbeeld voor het begrazen van de (helling)graslanden in de omgeving van de groeve.
De ligging van Zussen in de nabijheid van grenzen en de steden Maastricht en Luik zorgde ervoor dat Zussen regelmatig te lijden had onder oorlogstroepen die hier hun onderkomen zochten en ook eigendommen van de bewoners plunderden. Dit was in het bijzonder het geval in de 17de en 18de eeuw. Tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog was de ligging nabij de Duits-Nederlandse grens de reden dat de groeve opnieuw gebruikt werd als schuilplaats. Incidenteel werd de groeve dus voor korte of langere tijd gebruikt als toevluchtsoord. Op verschillende plaatsen worden vuurplaatsen en stallingen aangetroffen.
De laatste periode van intensief gebruik van de mergelgroeven dateert uit de 20ste eeuw wanneer veel groeven gebruikt werden voor de champignonteelt. Sporen van de champignonkweek worden door de hele groeve aangetroffen, dit zijn bijvoorbeeld restanten van kweekbedden, waterleidingen en waterputten, elektriciteitsdraden en lampen, afscheidingsmuren en poorten. Verder worden er soms losse materialen aangetroffen zoals plukmandjes, handkarren, kweekbedden, etc.
Ook vandaag de dag wordt de groeve ‘gebruikt’, hoewel veel minder intensief dan vroeger. Er is een erfgoedgemeenschap aanwezig die zich inzet voor het onderzoek en behoud van de groeve. Zij bezoeken de groeve hiervoor regelmatig. Dit zijn vooral de vrijwilligers van de Hulpdienst Groeven. Zij houden ook een oogje in het zeil wat stabiliteitsproblemen betreft.
Opslag of iets dergelijks komt in de groeve niet meer voor, deels omdat de veiligheid dit niet meer toeliet. De functie van de groeve is tegenwoordig, naast de belangrijke erfgoedwaarde, toegespitst op de natuurwaarde, als een belangrijk habitat voor vleermuizen. In functie van deze natuurwaarde is er specifiek beheer gericht op het toegankelijk maken en houden van de groeve voor de vleermuizen.
De Grote Berg heeft een groot aantal teksten en afbeeldingen op de muren en plafonds staan. De teksten en afbeeldingen in de groeve zijn soms de enige bron van informatie over een groeve of stelsel, wanneer archiefbronnen en dergelijke ontbreken. De opschriften kunnen opgedeeld worden in twee categoriën: die van het primair en die van het secundair gebruik. Verder kan het onderscheid gemaakt worden tussen een ‘ingekraste’ tekst of afbeelding en een ‘opschrift’ op de mergelwand. Een ingekraste tekst of afbeelding wordt, zoals de term het al zegt, met een scherp voorwerp in de zachte mergel gekrast. ‘Opschriften’ worden gemaakt met iets dat kleurstof achterlaat, bijvoorbeeld roet van olielampen (op het plafond), houtskool, krijtstiften en leem. Al deze types komen in de Grote Berg voor.
De teksten en afbeeldingen in de groeve geven een uniek inzicht in de ‘gewone bevolking’, waarover meestal geen informatie bewaard is in literatuur of archieven. Ze leveren informatie over de gebruiken en tradities in verschillende periodes en over verschillende bevolkingsgroepen. In de mergelgroeven waren het vooral de ongeschoolde blokbrekers en inwoners van de dorpen die tekeningen en eventueel teksten achterlieten. Dit is te zien in de soms eenvoudige manier waarop getekend werden. Dergelijke tekeningen zijn op andere plaatsen zeer zeldzaam en dit geeft een unieke kijk op het ‘dagelijks leven’ vanaf circa 1500.
Teksten en tekeningen van primair gebruik zijn direct gelinkt aan de ontginning. Meestal waren dit dan ook functionele opschriften, ze hadden een specifiek doel in de groeve. Met betrekking tot de ontginning kunnen dit opschriften zijn van eigendommen, inspecties, tellingen en dergelijke. Veel van deze opschriften zijn tegenwoordig moeilijk te begrijpen, voorbeelden van de tellingen zijn dit bijvoorbeeld: streepjes, cirkeltjes, plusjes, etc. Dit gaf ongetwijfeld bepaalde hoeveelheden aan, maar of het ging over het aantal stenen, karren, of andere hoeveelheden is meestal niet bekend.
Ook (ondergrondse) eigendommen werden gemarkeerd, dit om ze duidelijk te begrenzen en ervoor te zorgen dat er niet illegaal of onder andermans eigendom werd ontgonnen. In de Grote Berg zijn enkele mooie voorbeelden van de grens tussen de eigendommen van het kapittel van Sint Servaas en de stad Maastricht, die met een sleutelsymbool en een ster werden gemarkeerd. Ook zijn er opschriften van inspecties en opmetingen die in de groeve werden verricht.
In de Grote Berg zijn enkele tekeningen gemaakt van werktuigen die bij de ontginning gebruikt werden, dit is zeer uniek en komt vrijwel niet voor in andere groeven. Om zich te kunnen oriënteren in de groeve zijn veel pijlen en tekens achtergelaten op de muren, die zijn gerelateerd aan de verschillende periodes van gebruik van de groeve. Verder zijn er tekeningen van diverse onderwerpen op de muren van de groeve gemaakt. Voorstellingen die relatief veel voorkomen zijn personen en dieren. Bij de mensfiguren valt op dat ze vaak historische kledij hebben die meer kan zeggen over de periode waaruit ze dateren. Verder zijn er ook afbeeldingen van speelborden, een bijzonder voorbeeld is een tekening van het burchtspel in Maastricht.
In de groeven staan veel jaartallen ingekrast of opgeschreven, soms vergezeld van een tekst of naam. Deze jaartallen kunnen zowel dateren uit en verwijzen naar de periode van ontginning, of hier helemaal los van staan. Een jaartal alleen volstaat niet voor een datering van een gang of stelsel, de samenhang met andere elementen zoals de ontginningssporen en dergelijke is van belang. Jaartallen kunnen wel een indicatie zijn van wanneer de groeve er zeker al was. Zo werd er in 2021 door de vrijwilligers van de vzw Hulpdienst Groeven het opschrift “anno 1440” ontdekt. Dit is het oudste jaartal ooit gevonden in de mergelgroeven in deze regio van Nederland en België. Aan de hand van verschillende argumenten is het vrij zeker dat deze inkerving authentiek is: het is geschreven in een oud schrift, de aanwezigheid van “anno” geeft aan dat het over een jaartal gaat, de vindplaats is vermoedelijk een oude schachtontginning en over de inkerving is ten tijden van de champignonteelt een ander opschrift aangebracht, wat uitsluit dat de inkerving zeer recent werd aangebracht.
Een veel voorkomend gebruik in de groeve, tot op de dag van vandaag, is het achterlaten van namen op de muren. Namen zijn interessant voor het onderzoek van de mensen en families die (meestal) in de buurt woonden en soms ook in de groeve werkten of eigenaar waren van een deel ervan.
Op dit vlak is hoeve Pauly/Liessens vermeldenswaardig omdat er in het ondergrondse stelsel bij de hoeve diverse opschriften aanwezig zijn die gerelateerd zijn aan de eigenaars van de hoeve, de oudste gedateerde is van 1617. Enkele opmerkelijke zijn “IANNES IAN 1726 LISENS”, de tweede eigenaar van de hoeve. Het tweede gedateerde opschrift van een Liesens is “Dit weerck hoordt toe aen den eersaemen Jan Liesens van Sussen anno 1763”.
Namen uit de Tweede Wereldoorlog, zowel van burgers als van militairen, zijn ook redelijk goed vertegenwoordigd in de groeven, zo ook in de Grote Berg.
Buiten de namen en de jaartallen werden er ook in latere periodes diverse teksten achtergelaten in de groeve. Thema’s als god en het geloof soms in relatie met het gevaar van de groeve komen daarbij terug. Het monogram IHS, verwijzend naar het Katholieke geloof, komen ook regelmatig voor. Verder zijn er teksten over de manier waarop men met elkaar omging, zoals straffen, liefdesrelaties en dergelijke.
De stijl en schrijfwijze van de tekst kunnen een indicatie geven van de ouderdom.
Pas in het laatste kwart van de 20ste eeuw kwamen veel ‘berglopers’ in de Grote Berg, die de groeve gebruiken als onderzoeks- en recreatiegebied. De namen van deze mensen komen (veelvuldig) voor in de groeve, jammer genoeg soms ook over historische opschriften heen.
Hetzelfde geldt voor de functionele opschriften in het kader van de champignonteelt, bijvoorbeeld om een zone te markeren. Deze opschriften hielden vaak geen rekening met de oudere opschriften die aanwezig waren.
Bron: Beschermingsdossier, 4.001/73066/111.1, Mergelgroeve Grote Berg (De Haan A., 2023, digitaal dossier).
Auteurs: de Haan, Aukje
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Ondergrondse mergelgroeve Grote Berg [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/308564 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.