Het voormalig mottekasteel van Stuivekenskerke bevindt zich op het grondgebied van Diksmuide aan de rand van de historische dorpskern van Oud-Stuivekenskerke, een dorp dat in de 19de eeuw werd verplaatst naar Nieuw-Stuivekenskerke en sinds dan verder doorleefde als een ruraal gehucht. Het mottekasteel situeert zich net ten zuiden van de weg Oud Stuivekens en is vandaag terug zichtbaar na uitdieping van de grachten beginjaren 2000. De site wordt aan de linkerzijde omringd door de Handzamevaart. Deze vaart leverde de toevoer van water voor de grachten. Zo is er in het zuidwesten een geul zichtbaar. De site heeft geleden door het oorlogsgeweld tijdens Wereldoorlog I. Stuivekens situeerde zich in de frontlinie met zelfs een loopgraaf die over de motteheuvel en het neerhof loopt.
Het gebied van de motte Oud Stuivekenskerke bevindt zich in de Vlaamse kustvlakte, een context met een relatief vlakke topografie. De reliëfs aan de oostelijke rand van het onderzoeksgebied worden gevormd door dekzand. Deze zijn ingesneden door een reeks alluviale valleien, waarvan de grootste de Handzamevaart is. In het oostelijke deel van het onderzoeksgebied zijn de terreinen licht verhoogd (ongeveer 4 m TAW) en gemarkeerd door kleine lineaire depressies. Dit gebied wordt geïnterpreteerd als een oude kreekrug die opnieuw is ingesneden door kleine getijdengeulen. In het westelijke deel vertegenwoordigen de terreinen op tussenliggende hoogtes (ongeveer 3 m TAW) gebieden van kleiige sedimentatie tussen de grote getijdengeulen. De lagere gebieden worden geïnterpreteerd als uitgravingen voor de exploitatie van het onderliggende veen onder de klei. Hun goede zichtbaarheid in de microtopografie geeft aan dat er na hun ontginning weinig sedimentatie heeft plaatsgevonden, wat suggereert dat de exploitatie eerder in de middeleeuwen tot de moderne tijd heeft plaatsgevonden. Op de bodemkaart staat het opperhof geclassificeerd als verdwenen bewoningen (OC). Het neerhof is omgeven in de geulgronden van de Oudlandpolders (m.G2). De archeologische zone situeert zich in een gebied van uitgeveende gronden met een zwaar profiel (OU2) en dekkleigronden van de Middellandpolders (m.E1).
De morfologie kan gedetermineerd worden aan de hand van het microreliëf en de bestaande toestand. Een luchtfoto uit 1917 biedt bijkomende informatie gezien de grachten van de site begin jaren 2000 gedeeltelijk werden gereconstrueerd. Dit laat toe de dimensies van de motteheuvel in te schatten. Die heeft vandaag nog een diameter van ca. 35 m maar is nauwelijks in hoogte bewaard. Het neerhof kan worden gelokaliseerd op basis van de historische luchtfoto uit 1917. Het neerhof situeert zich ten noordoosten van het opperhof en was circulair van vorm. De diameter binnen de grachten meet ca. 45 m. De maximale doorsnede van de grachten rondom opper- en neerhof is ca. 10 m.
Over de ontstaansgeschiedenis van het dorp is bijzonder weinig geweten. Het toponiem verwijst naar een zekere Stuvin als vermoedelijke stichter van het dorp. Vermoedelijk moeten we de opwerping in de 2de helft van de 12de eeuw situeren. De Eerste vermelding in de teksten dateert uit 1218. Dorpen met -kerke-namen kunnen in de kuststreek terug klimmen tot de eerste helft van de 11de eeuw. We weten dat het ijzerestuarium nog tijdens de eerste helft van de 11de eeuw regelmatig werd geteisterd door stormvloeden gevolgd door nieuwe schorrenvorming. In de regio rondom Pervijze ontstonden zo opnieuw schorren waarop op grote schaal aan schapenteelt werd gedaan. Het gebied was een belangrijke leverancier voor de opkomende textielnijverheid in Ieper. Pas tweede helft 11de-eerste helft 12de eeuw werd dit schorrengebied gaandeweg ingedijkt waarbij ook de IJzer een nieuw verloop kreeg. Mogelijk heeft het mottekasteel iets te maken met de geleidelijke inname en ontginning van de kustvlakte onder de graven van Vlaanderen tijdens de 10-12de eeuw. Daarbij werden gronden in leen en in cijns gegeven aan abdijen, edelen maar ook vrije herenboeren. Als opbrengst van het land gold akkerbouw en voornamelijk schapenteelt. In de directe omgeving van het mottekasteel zien we ook sporen van veenontginning.
Het dorp en mogelijk ook het neerhof zitten op een kreekrug die een eiland lijkt te vormen tussen de IJzer, de Reigersvliet en de Zwarteloop. Het mottekasteel lijkt geënt op de Reigersvliet, al kan er op basis van de landschappelijke bureaustudie niet aangetoond worden dat deze kreek er al was bij de aanleg. Mogelijk wel en speelde ze al een rol bij de afwatering van de vroegste akkers in het schorrengebied dat bij de opwerping vermoedelijk al deels droog lag en misschien zelfs al was ingepolderd.
Het lijkt erop dat het mottekasteel in de loop van de late middeleeuwen verder evolueerde tot site met walgracht. De kern bestaat uit een drieledig site met het opperhof en neerhof van het mottekasteel, en een bijkomende ophoging ten zuiden van de heuvel. Gaandeweg, bij uitbreiding van de dorpskern werden ook hier terreinen opgehoogd. De kerk vinden we ten zuidoosten van het mottekasteel. Tussen de kerk en mottekasteel/site met walgracht werd vermoedelijk in de 18de eeuw een omwalde pastorie aangelegd.
Op de Ferrariskaart (1777) is het dorp en de kerk op de kreekrug aanwezig. Ook het perceel waarop de motte gesitueerd is wordt met een rechthoekig grondplan afgebeeld. De motteheuvel wordt met een vierkant gemarkeerd ten westen van het neerhof. Op recentere kaarten uit de 19de eeuw, waaronder de Atlas der Buurtwegen (1840), is de motteheuvel niet langer afgebeeld. De voormalige perceelgrenzen kunnen wel vastgesteld worden.
Aan de hand van recente orthofotografische beelden is de archeologische zone duidelijk zichtbaar in het landschap. Zowel het opperhof als het neerhof zijn niet bebouwd, maar bestaan uit weidelandschap. De verhevenheid van de motteheuvel kan waar genomen worden. Dit is ook het geval bij het Digitaal Hoogtmodel. Zelfs na de nivellering kunnen de grachten die het opper- en neerhof vastgesteld worden.
In 2002 werd er een erg beperkt vooronderzoek uitgevoerd in kader van de geplande herinrichting van de site waarbij de grachten opnieuw werden uitgehaald om beter zichtbaar te zijn voor de bezoeker. De mottegracht werd aangesneden en er werd een houten brug vastgesteld tussen opper- en neerhof. Ook werd er een fundering van een bakstenen gebouw aangetroffen dat vermoedelijk in relatie staat tot de laatmiddeleeuwse omvorming tot site met walgracht. Het materiaal lijkt te wijzen op een opwerping in de 12de-13de eeuw.
Bij de opruimingswerken na de oorlog werden de grachten gedempt en de site vermoedelijk ook verder genivelleerd. Zowel de impact van de oorlogsinfrastructuur als deze opruimingswerken zal geleid hebben tot de beschadiging van het bodemmateriaal. Toch leverden het onderzoek uit 2002 positief resultaat op. Het onderzoek dat in deze periode werd uitgevoerd had echter maar een beperkte informatiewaarde. Verder onderzoek op deze archeologische zone met meer aandacht voor de inplanting en relatie met het landschap zou positief zijn voor het beter doorgronden van deze site.
Auteurs: Lommelen, Lies
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Oud-Stuivekenskerke [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/308845 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.