erfgoedobject

Blaasberg

landschappelijk element
ID
308860
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/308860

Juridische gevolgen

  • is aangeduid als beschermd cultuurhistorisch landschap Blaasberg
    Deze bescherming is geldig sinds

Beschrijving

De Blaasberg is een oude, laatglaciale meander van de Dijle die belangrijk is op botanisch en geomorfologisch vlak, onder andere omwille van het ontbreken van een duidelijke, donkachtige meanderkern.

Fysische geografie

Langs de benedenloop van de Dijle, Demer en Laak (een oude Demerbedding) en langs de Leibeek tussen Wijgmaal en Hever, eveneens een oude Dijlebedding, komen op regelmatige afstanden bochtige stroken vochtig en/of venig alluvium voor, die mogelijk kunnen geïnterpreteerd worden als relicten van grote, ingesneden meanders. Ze zijn qua afmetingen en straal duidelijk te onderscheiden van de hoefijzervormige meanders. Dit zijn vrije meanders die in een relatief recent verleden van de Dijle en Demer werden afgesneden. In deze regio komen twee gordels van ingesneden meanders voor: een noordelijke gordel lans de Laak en Dijle tussen Tremelo en Rijmenam en een zuidelijke gordel langs de Leibeek tussen Wakkerzeel en Boortmeerbeek. Op het grondgebied van de gemeente Tremelo komen twee van deze meanders voor, namelijk de ‘Putten van Fonteyn’ langs de Laak en de ‘Blaasberg’ ten noorden van de Dijle. Deze meanders werden door F. Gullentops (1957) beschouwd als getijdenmeanders die tijdens het atlanticum gevormd werden, toen - gezien het hoge zeepeil - ook dat deel van de Vlaamse Vallei de getijdenwerking onderging. Later onderzoek toonde echter aan dat deze meanders van laatglaciale ouderdom zijn.

De benedenloop van de Dijle, tussen Werchter en Mechelen, maakt samen met de Rupel en de Demer deel uit van de oostelijke arm van de Vlaamse Vallei. De huidige Dijleloop tussen Werchter (vanaf de samenvloeiing met de Demer) en Mechelen werd in feite gevormd door de (toenmalige) Demer. Op het einde van de laatste ijstijd (het weichselien, ongeveer 12000 jaar geleden) liep de Demer meer naar het noorden en volgde onder meer de bedding van de huidige Laak. De Dijle daarentegen boog af naar het westen ter hoogte van Wakkerzeel en volgde een eigen bedding ten zuiden van Haacht, waar nu de Leibeek loopt. Beide rivieren vloeiden uiteindelijk samen in de omgeving van Boortmeerbeek.

Zowel in de Dijlevallei stroomafwaarts van Werchter als in de vallei van de Leibeek ten zuiden van Haacht (in feite de vroegere Dijleloop) zijn duidelijke sporen van grote ingesneden meanders aanwezig. Deze paleo-meanders, gevormd tijdens de laatste fase van het laatglaciaal (14500 tot 11560 jaar geleden), werden door de rivieren verlaten tijdens de daaropvolgende periode, het preboreaal, en met zand en venige leem of klei opgevuld. Sommige van deze meanders zijn nog herkenbaar als brede stroken moerassige grond, die weidse bochten beschrijven en vrij grote oppervlakten innemen. De meesten omsluiten een droge, zandige verhevenheid (donk), opgebouwd uit zand opgewaaid uit de droge rivierbedding.

Bij het begin van het subatlanticum, ongeveer 2600 geleden, verliet de Dijle de vallei van de Leibeek en nam haar huidige bedding in ten noorden van Haacht. Deze verandering hield vermoedelijk verband met het vochtiger worden van het klimaat en de grootschalige ontbossingen. Daardoor verhoogden de rivierdebieten, werd ook het regime van de rivieren onregelmatiger en nam hun suspensielading toe. Langs de Dijle leidde dit tot de vorming van lemige, soms zandlemige oeverwallen, die zich duidelijk aftekenen in het reliëf en op de bodemkaart als vrij droge tot matig vochtige leemgronden weergegeven worden, dit in contrast met de natte kleigronden verder van de rivier af of in de geulen van de laatglaciale meanders.

Vanaf het subatlanticum vormde zich langs de benedenloop van de Dijle een tweede type van meanders, namelijk vrije meanders. Deze zijn, in vergelijking tot de paleo-meanders, veel kleiner. De rivier was soms zeer beweeglijk en brak soms haar eigen meanders door, zodat een afgesneden meander ontstond. Het merendeel van de meanderafsnijdingen was echter het gevolg van het rechttrekken van de rivierlopen, sinds de late middeleeuwen uitgevoerd om de scheepvaart te vergemakkelijken.

De meander van Blaasberg is, in vergelijking tot de andere fossiele meanders, bijzonder belangwekkend, niet alleen omdat hij grotendeels van bebouwing gespaard bleef, maar ook omdat er één element ontbreekt dat wel aanwezig is in het Cassenbroek, de Broekelei, de meander van Haacht en de ‘Putten van Fonteyn’ etc., namelijk een centrale, zandige verhevenheid of donk. Het centrale gedeelte van de Blaasberg is volgens de bodemkaart opgebouwd uit kleiige sedimenten met een zandsubstraat op geringe diepte (bodemtype (s)Eep, sterk gleyige kleibodem zonder profiel). Naar de periferie toe wordt dit zandleem of lemig zand (bodemtypes SGp en Lcp, respectievelijk natte tot uiterst natte lemige zandbodem zonder profiel) en matig droge zandleembodems zonder profiel). Dit omgekeerd patroon kan echter niet verklaard worden. In het noorden en oosten van het beschermde landschap komen enkele stukken veenbodem voor.

Vegetatie

In een excursie naar de “Campine brabançonne” in 1924 doet de Société royale de botanique de Blaasberg aan. In het verslag van deze uitstap komt de naam Blaasberg niet voor, maar uit de context - onder meer dankzij de verwijzing naar het geboortehuis van pater Damiaan in het gehucht Ninde - blijkt dat de “ancien méandre de la Dyle, qui au cours des siècles se convertit en marais, fangeux à souhait” wel degelijk de Blaasberg is. In het verslag worden een aantal plantensoorten opgesomd die in de recente inventarissen niet meer voorkomen, met name blauwe zegge (Carex panicea), gele zegge (Carex flava), sterzegge (Carex echinata), paddenrus (Juncus subnodulosus), veenpluis (Eriphorum angustifolium) en ronde zonnedauw (Drosera rotundifolia). De toenmalige aanwezigheid van deze soorten kan er op wijzen dat de toen nog onbemeste graslanden op natte, zeer voedselarme, zure, humeuze gronden voorkwamen, ongetwijfeld in het noordwestelijk gedeelte, waar nog een veenmosrijk broekbos voorkomt. Het verdwijnen van deze soorten houdt waarschijnlijk verband met de verbossing van het gebied en vermoedelijk ook met de toegenomen verbossing van het gebied en vermoedelijk ook met de groter wordende residentiële druk aan de rand van de Blaasberg en de eutrofiëring als gevolg daarvan.

Sinds 1982 werden in totaal 290 soorten van vaatplanten opgetekend, wat vrij veel is voor een gebied met een oppervlakte van circa 51 hectare, maar niet uitzonderlijk. De floralijst (1982, 1988, 1989) omvat een vrij groot aantal soorten en variëteiten die hoogstwaarschijnlijk via aangrenzende tuinen zijn ingeweken, onder meer schermscheefbloem (Iberus umbellata), akelei (Aquilegia vulgaris), slaapmutsje (Eschscholzia californica), pronkerwt (Lathyrus odoratus) en vermoedelijk ook waterlelie (Nymphaea alba). Ook de gele dovenetel (Lamium galeobdolon) is zonder twijfel de witbonte siervariëteit. Een groot deel van de opgetekende bomen en struiken werd aangeplant of is adventief, in de eerste plaats Canadapopulier (Populus canadensis (x)), Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina), Amerikaans krentenboompje (Amelanchier lamarckii), moeras- en Amerikaanse eik (Quercus palustris, Quercus rubra) en fijnspar (Picea abies).

Verder bestaat de floralijst voor een groot deel uit pioniersoorten, soorten die thuishoren in storingsvegetaties, onder meer akkeronkruiden. Dit belet niet dat het soms om vrij zeldzame soorten gaat, min of meer kenmerkend voor dat deel van de Vlaamse Vallei of voor de zuidrand van de Kempen, onder meer rankende helmbloem (Corydalis claviculata) en heksenmelk (Euphorbia esula subsp. tommasiniana). Er werden ook diverse soorten van verlandingsvegetaties opgetekend, zoals zwanenbloem (Butomus umbellatus), moerasbeemdgras (Poa palustris), gele lis (Iris pseudoacorus), blauw glidkruid (Scutellaria galericulata); soorten van niet of matig bemeste vochtige graslanden onder meer veldrus (Juncus actiflorus), biezenknoppen (Juncus conglomeratus) en kruipganzerik (Potentilla anglica).

Vanuit botanisch wetenschappelijk standpunt is echter vooral de vegetatie van zuur, kalk- en voedselarm laagveenmoeras van belang, in het beschermde landschap vertegenwoordigd door melkeppe (Peucedanum palustre), wateraardbei (Comarum palustre), moerasviooltje (Viola palustris), waternavel (Hydrocotyle vulgaris), pijpenstrootje (Molinia caerulea) en egelboterbloem (Ranunculus flammula). In 1924 was deze groep van vegetaties veel nadrukkelijker aanwezig, namelijk met heischraal grasland dat zich vermoedelijk bevond aan de noordwestelijke rand, waar zich later een elzenbroek met moerasviooltje, waternavel, elzenzegge en veenmos ontwikkeld heeft.

Cultuurhistorisch landschap

Over de historische eigendomstoestand, ontginnginsgeschiedenis en toponymie van de Blaasberg is weinig geweten. Rond 1775 wordt het gebied in zijn geheel als “prairie marécageuse” (moerassig weiland) afgebeeld op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778). De Leibeek volgde toen ongeveer hetzelfde tracé als nu. Omstreeks 1850 - de kaart van Vandermaelen (1846-1854) vermeldt het gebied onder de naam “Leg Broek” - wordt het meest noordelijke gedeelte (ongeveer 1/10 van het gebied) als bos aangeduid. Een halve eeuw later heeft die beboste oppervlakte zich enigszins uitgebreid. Ten tijde van de bescherming (1994) was ongeveer 60%, voornamelijk het natste deel van het beschermde landschap, bebost. De drogere zandleemgronden in het zuidwesten van het gebied maken deel uit van de natuurlijke oeverwal van de Dijle en werden steeds als akkerland gebruikt.

  • BOON M.F. 1925: Herborisation de la Société Royale Botanique de Belgique le dimanche 6 juillet 1924, en Campine brabançconne, Bull. Soc. Roy. Bot. Belg. 57 (nouvelle série 7), 196-198.
  • DE SMEDT P. 1973: Paleografie en kwartair-geologie van het confluentiegebied Dijle-Demer, Acta geografica Lovaniensia 11.
  • DENEEF R. & CLAES W. (1982, 1988, 1989): Vaatplanten in de Blaasberg te Tremelo - Floristische streeplijsten voor de I.F.B.L. kilometerhokken D.33.31, D5.33.33, D5.33.34, Archief Bestuur Monumenten en Landschappen.
  • GULLENTOPS F. 1957: Quelques phénomènes géomorphologiques depuis le Pléni-Würm, Belg. Géologie 66, 86-95.
  • Landschapsatlas - Ankerplaats Samenvloeiingsgebied van Dijle en Demer (A20013).
  • Archief Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant DB000061 De Blaasberg: beschermingsdossier (Deneef R., 1994).
  • Archief Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant DB000061 De Blaasberg: verslag KCML 24 februari 1993.
  • De Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden van Jozef Jean François de Ferraris, opgesteld tussen 1770-1778, schaal 1:11.520.
  • Topografische kaart van België, Philippe Vandermaelen, uitgegeven tussen 1846-1854, schaal 1:20 000.

Auteurs: Cox, Lise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Is deel van
    Dijlevallei tussen Wijgmaal en Haacht


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Blaasberg [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/308860 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.