is aangeduid als beschermd cultuurhistorisch landschap Groot Buitenschoor - Galgeschoor
Deze bescherming is geldig sinds
Het Groot Buitenschoor en Galgeschoor, gelegen op de rechteroever van de Schelde in Zandvliet en Lillo, vormen een uniek complex van brakwaterschorren en -slikken.
Het Groot Buitenschoor is een buitendijks gelegen terrein dat zich uitstrekt langs de rechteroever van de Schelde over een lengte van circa 1,4 kilometer. De maximale breedte bedraagt ongeveer 120 meter. Schelde-inwaarts bevindt zich een slikke die aansluit bij een zandbank (plaat van Doel). De buitenschoor wordt in het noorden begrensd door de Nederlandse grens, ten oosten en ten zuiden door industriegebieden en ten westen door de Schelde. De breedte van de schorre en slikke verschilt van plaats tot plaats. Meer zuidwaarts bevindt zich het Galgeschoor, in het oosten begrensd door de Scheldelaan, in het zuiden door het fort van Lillo met omgeving. De Schelde vormt de westelijke grens, de containerterminal de noordelijke grens. De totale oppervlakte van het Groot Buitenschoor en het Galgeschoor bedraagt samen ongeveer 273 hectare.
De schorren en slikken van het Groot Buitenschoor en Galgeschoor zijn een relict van een oorspronkelijk zeer uitgebreid en ingewikkeld stelsel van buitengronden. De slikken en schorren langs de Schelde zijn een onvervangbaar landschaps- en vegetatietype omwille van hun zeer specifieke milieuomstandigheden en trage ontwikkelingsproces. Deze gebieden staan onder invloed van het getijdenregime van de Schelde met regelmatige overstromingen en van het nagenoeg natuurlijke sedimentatie- en erosieproces. Bijgevolg vertonen de buitendijkse gebieden vaak nog een hoge graad van natuurlijkheid. Aangezien de hoeveelheid zoet water dat de Schelde zeewaarts voert ver beneden het volume zout water ligt, gaat het hier om brakwaterschorren, gekenmerkt door een zeer typische vegetatie. De overgang van de rivier naar de slikken en verder naar de hogere schorren en dijken heeft een zeer gradiëntenrijk landschap met een gevarieerde flora die op nationaal niveau zeldzaam is doen ontstaan.
De tertiair-geologische kaart vermeldt voor het beschermde gebied de aanwezigheid van groen tot grijsbruin, weinig glauconiethoudend, fijn zand met schelpen aan de basis, behorend tot de Formatie van Lillo (plioceen, 5,3 tot 2,6 miljoen jaar geleden).
Bij het begin van het holoceen (10 000 jaar geleden tot heden) vonden de wateren van het Scheldebekken een uitweg door de cuesta van de Boomse klei. Tijdens het atlanticum (8000 tot 5000 jaar geleden) rees de waterspiegel zo hoog dat een afwatering van de laagste gebieden moeilijk werd. Hier ontwikkelde zich een moerasbos dat de grondslag van het moerasveen vormde, dit gaat over naar een zwart riet- en zeggeveen. Over dit veen en plaatselijk over het preholocene zand ligt een alluviaal dek, afgezet door de Schelde. Aanvankelijk blijken de alluviale sedimenten een uitgesproken fluviaal karakter te hebben gehad, wat nog het geval blijkt geweest te zijn gedurende de vroegste eeuwen van onze tijdrekening.
De Schelde tussen Antwerpen en Zandvliet heeft haar getijdenregime en de daarmee gepaarde verzilting van haar water in sterke mate zien toenemen rond de 11de eeuw. Hiermee eindigde ook de geologische geschiedenis, omdat het ingrijpen van de mens vanaf de 12de eeuw zo belangrijk werd. De oppervlakkige alluviale sedimenten bereiken een dikte van 2 meter en zijn samengesteld uit kalkrijk stroomzand dat naar boven toe kleiiger wordt. Het getij blijkt zijn huidige regime te hebben bereikt rond de 14de eeuw, nadat de Westerschelde tot een belangrijke zeearm was verbreed en uitgediept.
De schorren- en slikkenvegetatie is op nationaal vlak uiterst zeldzaam. Het is een uniek voorbeeld van een brakke schorre. Bijgevolg heeft dit gebied een belangrijke botanische waarde.
De schorre van Zandvliet behoort tot de brakke schorren. De hoeveelheid zoet water dat de Schelde zeewaarts voert ligt ver beneden het volume zout water. Ten gevolge van de sterke getijdenbeweging dringt het zoute water tot diep in de Schelde, waardoor bij Zandvliet nog een relatief hoog zoutgehalte kan gemeten worden. Dit gehalte is niet constant ten gevolge van de wisselwerking tussen rivierafvoer en getijden.
Het laagst gelegen deel van de schorre, dat aansluit bij de slikke, is ten tijde van de bescherming eenvormig begroeid met zeebies. Bij de overgang naar slikke staan enkele grote pollen Engels slijkgras. In het zuidelijk deel van de schorre volgt een zone met riet. In het noordelijk deel volgt dan een zone van zeebies, zeeaster en strandkweek met enkele kleine plekjes riet er in. Deze wordt op haar beurt opgevolgd door een smalle zone (bestaande uit een zeer slibrijke getijdengeul) van Engels slijkgras. Hierop volgt een vloedmerkvegetatie (aan de rand van de dijk), waarin volgende planten voorkomen: spiesmelde, gewoon kweldergras, echt lepelblad, zilte schijnspurrie, melkkruid en groenwier. Deze vegetatie van het Groot Buitenschoor behoort tot de vegetatie die gedijt op een meer zoeter milieu, aangezien klein schorrekruid en lamsoor niet voorkomen. Dit zijn planten die de zoute schorren een eigen karakter geven. Niettegenstaande komen er op de schorre planten voor die vrij zeldzaam zijn voor België. Bijgevolg vormen de slikke en schorre van Zandvliet een uniek biotoop in ons land.
De Biologische Waarderingskaart (versie 2, 1997-2010) vermeldt voor het Galgeschoor de aanwezigheid van rietvegetatie, schorre en slik. Ter hoogte van het Groot Buitenschoor werden een slik en zandbank of zandplaat geïnventariseerd.
De voornaamste vogels zijn de steltlopers, die zowel in Zandvliet als Lillo één van hun laatste natuurlijke biotopen in België bewonen. In 1977 en 1978 werden in beide gebieden zestien paren geteld. In deze periode broedden volgende vogelsoorten op het Groot Buitenschoor en Galgeschoor: tureluur, scholekster, kluut, bergeend, wintertaling, slobeend, kleine karekiet, rietzanger, blauwborst en baardmannetje (enkel aangetroffen op de schorre van Zandvliet). Deze soorten zijn vertegenwoordigers van een oorspronkelijk bewaard gebleven biotoop.
Uit de vergelijkingen van de tellingen van de aanwezige vogelsoorten binnen het beschermde gebied met de lijst van broedvogels in België kan geconcludeerd worden dat de scholekster tot de zeer schaarse broedvogels behoort, de tureluur, kluut, bergeend, wintertaling en slobeend behoren tot de schaarse broedvogels. Het blauwborstje is een vrij schaarse broedvogel, terwijl de kleine karekiet en rietzanger tot de vrij talrijke broedvogels kunnen gerekend worden.
Gedurende het winterseizoen verblijven verschillende soorten eenden (onder andere wilde eend, slobeend en bergeend) en de grauwe gans op de slikken en schorren. De bergeend zoekt tijdens haar ruiperiode een rustige en uitgestrekte plaats op. Tot enkele jaren voor de bescherming verzamelden duizenden bergeenden uit West-Europa zich op vier plaatsen, waartoe de schorren van Zandvliet sinds 1967 ook mogen gerekend worden. De aanwezigheid van waadvogels, zoals de scholekster, zilverplevier, bontbekplevier, wulp, rosse grutto, oeverloper, tureluur en kluut, illustreert het ornithologisch belang van dit gebied.
Sinds 1975 werden nog circa 50 andere soorten watervogels waargenomen, zoals roodkeelduiker, fuut, kuifduiker, Noordse pijlstormvogel, aalscholver, blauwe reiger, zomertaling, krakeend, kuifeend en brilduiker. Buiten de stootvogels zijn het vooral de bruine en blauwe kiekendief, buizerd, torenvalk en smelleken die voorkomen in de schorregebieden. Vermeldenswaardig zijn twee waarnemingen van visarend en boomvalk. Van de oeverpieper, frater, grauwe gors, sneeuwgors, ijsgors en strandleeuwerik is de aanwezigheid gekoppeld aan het bestaan van de schorre. In juli 1975 werd in de Galgeschoor de waaierstaartrietzanger enkele malen waargenomen.
Het Groot Buitenschoor en Galgeschoor vormen, samen met het Zwin en de IJzermonding, de drie voornaamste watervogelgebieden van België. Het gebied, erkend als watervogelgebied, heeft een belangrijke ornithologische waarde als rui-, foerageer-, rust- en broedterrein voor talrijke watervogels.
De kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) en de kaart van Vandermaelen (1846-1854) geven het beschermde landschap weer als deel van een ingewikkeld rivieren- en geulenstelsel dat de verbinding tussen de toenmalige Westerschelde met de huidige Oosterschelde vormde. Vandermaelen vermeldt de toponiemen “Groote Buyten Schorre” en “Galge Schorre”. In en rond het gebied ontwikkelden zich slikken, schorren en moerassen, die op hoger gelegen plaatsen onderbroken werden door kleine levensgemeenschappen, namelijk Lillo en Zandvliet. De menselijke invloed op slikken en schorren was klein en beperkte zich tot extensieve beweiding en maaien of snijden van de vegetatie.
Omstreeks 1870 kwam er een eerste kentering toen Zuid-Beveland (Nederland) verbonden werd met het vasteland door een brede dijk, waardoor de natuurlijke verbinding tussen de Wester- en de Oosterschelde verdween. Door middel van inpoldering bleef er tot 1940 nog circa 5300 hectare schorre over, waarvan ongeveer 820 hectare op Belgisch grondgebied. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden deze gereduceerd tot een oppervlakte van circa 160 hectare, de huidige oppervlakte van het Groot Buitenschoor.
Auteurs: Wijnant, Jo; Cox, Lise; De Borgher, Marc
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Groot Buitenschoor - Galgenschoor [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/308871 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.