is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Hoeve
Deze vaststelling was geldig van tot
omvat de aanduiding als beschermd monument Hoeve: dwarsschuur
Deze bescherming was geldig van tot
Hoeve met losse bestanddelen, met voorheen een architecturaal waardevolle, 18de-eeuwse vakwerkschuur, die in 1990 gedeeltelijk instortte en na verder verval totaal verdween. Bij de eerste inventarisatie omstreeks 1989 waren de woning en de stallen - vrijstaande gebouwen uit de 19de en 20ste eeuw - al tamelijk verbouwd.
Op de Ferrariskaart (1771-1778) is de hoeve, gelegen nabij de Franse grens, met twee vrijstaande gebouwen aangeduid te midden van een groot boomgaardperceel. Op 19de-eeuwse kaarten is de hoeve meestal aangeduid als “Odal. Ferme”. Opmerkelijk is dat de gedeeltelijke omgrachting van opperhof (boerenwoning) en neerhof (dwarsschuur in vakwerkbouw) pas aangegeven is op de 19de-eeuwse kaarten. In de jaren 1980 was een deel van de walgrachten nog bewaard in de weilanden bij de schuur. Bij de voorjaarsstorm van 25 januari 1990 stortte een deel van de schuur in waarna verder verval optrad. Een poging om de schuur naar het Openluchtmuseum van Bokrijk over te brengen mislukte omdat garanties voor een effectieve heroprichting ontbraken. Van de schuur is anno 2024 geen enkel spoor meer bewaard.
De dwarsschuur op rechthoekige plattegrond (22,60 meter op 6,70 meter) ging minstens terug tot het einde van de 18de eeuw. Aan de westzijde omvatte de schuur een wagenhuis. Ze was gevat onder een hoog strooien schilddak met een scherpe dakhelling. De overkragende dakrand in Vlaamse pannen rustte op houten modillons. Boven het wagenhuis was in het noordelijke, lange dakschild een laadluik in het strodak uitgewerkt. Ter hoogte van de westelijke zijgevel was de oorspronkelijke vakwerkbouw met daarboven een strooien dakschild aan het einde van de 19de eeuw vervangen door een roodbakstenen puntgevel met aandak en muurvlechtingen. In de geveltop waren het jaartal “1879” en de initialen “L.D.” aangebracht in gele baksteenkoppen. Bij de langsgevels en de oostelijke zijgevel was het stijl- en regelwerk met lemen vullingen op een bakstenen voeting (hoogte 60 cm) daarentegen gaaf bewaard. Kenmerkend voor de vakwerkbouw in West- en Oost-Vlaanderen is dat de verticale stijlen vrij dicht bij elkaar staan. In de naar de overige hoevegebouwen gerichte noordgevel stak een hoge rechthoekige schuurpoort onder een verhoogde dakoverstek. Zoals gebruikelijk was de poort in de zuidgevel lager. In de houten schuurpoorten stak een klein deurtje of klinket. De twee lage, rechthoekige poorten van het wagenhuis waren afgesloten met een verticaal, houten latwerk.
Interieur. Ter hoogte van de poortdoorrit was rond 1977 nog de lemen dorsvloer bewaard. De dorsvloer was aan beide zijden afgesloten door een wand van verticale planken van één meter hoog, ook “poeiwee” genoemd. In deze planken waren jaartallen, namen en tekeningen van molens ingekerfd. 1818 vormde het oudste jaartal. Aan weerszijden van de dorsvloer bevonden zich de tasruimtes. De dwarsconstructie van de doorrit bestond uit gekruiste arm- en beenschoren en een middenstijl. De dakconstructie bestond uit zes getelmerkte gebinten, waaronder krukgebinten.
Auteurs: Vanneste, Pol
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)