De archeologische zone bevindt zich in het Limburgse Haspengouw, ten noordwesten van het dorpscentrum van de landelijke gemeente Alken. De site ligt in het midden van de zandleemstreek op een licht verheven uitloper op de rechteroever van de Kozenbeek en aan de rand van de vallei van de Herk. Er is slechts één bodemsoort aanwezig in de zone, met name een matig natte zandleembodem met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B-horizont –Ldcz.
De archeologische zone werd opgenomen in de inventaris onroerend erfgoed als relict en ligt tegenover het huis met nummer 68 in de O.L.Vrouw-straat. De rechthoekige vorm is nog af te lezen in de percelering van het kadasterplan en in de lichte terreinverhoging van ongeveer 2 m. Het geheel meet 65 op 75 meter. Het bewuste perceel bereikt men via de Motsteeg die nu herleid is tot een zandweg maar vroeger bekiezeld was. Het tracé van de grachten is nog steeds zichtbaar aan de west-, noord- en zuidoostzijde maar zijn tegenwoordig droog en opgevuld.
Dat er hier een motte of versterking zou hebben gestaan is niet gekend uit oudere archieven. Men vindt hier geen enkele aanduiding over. Alleen in een register (zgn. gichtregister) van 1796 wordt “de Mot” als bouwgrond vermeld palend aan de “Boschweyde”.
Bij het raadplegen van enkele historische kaarten kon op deze plaats geen aanduiding gevonden worden van een eventuele vroegere motte. Op de oudste raadpleegbare kaart van het gebied - de kaart van Graaf de Ferraris uit 1777-1778, is alleen het perceel terug te vinden. Aanduidingen of verwijzingen naar een gracht, gebouw of ruïne, zijn niet aanwezig. De Atlas der buurtwegen uit 1841 leert ons niets bij, gezien de percelen hier niet zijn op aangeduid. Het gereduceerde kadaster uit 1849 toont wel al zeer duidelijk de perceelsindeling die tot op vandaag identiek gebleven is. Het huidige Digitaal Hoogtemodel (DHM) toont zeer duidelijk de verhoging van het bewuste terrein aan en laat ook een aansluitend lagere deel van de site zien dat er blijkbaar bij hoort. Het DHM toont eveneens zeer duidelijk de droge gracht die de uitloper in het noorden doorsnijdt. Verdere gegevens zijn niet gekend.
In de archieven van het agentschap Onroerend Erfgoed bevinden zich enkele brieven waarin de eerste melding gedaan wordt van het archeologisch belang van deze site. De briefwisseling die plaatsvond tussen Dhr. Leva en Dhr. Breuer dateert van het einde van WO II, meer bepaald van 1944 en 1945. De eerste brief van 3 juni 1944 vermeldt dat er op 11 en 12 mei 1944 bij een zwaar bombardement enkele bommen in de grachten langs dit terrein terecht kwamen waardoor een deel van de talud van de motte vernield werd. Bij een eerste verkenning trof Dhr. Leva in de verspreide grond archeologisch materiaal aan waaronder een paar silexartefacten, resten van bouwmateriaal en talrijke aardewerkscherven waaronder meerdere met vingernagelindrukken. Verder werd een 10 cm dikke donkere laag geregistreerd die eveneens veel aardewerk bevatte en zandstenen die intentioneel horizontaal geplaatst waren. In de eerste brief wordt duidelijk onderstreept dat deze verhevenheid geïnterpreteerd moet worden als een hoogte door mensenhanden vervaardigd. Eerst dacht men dat deze middeleeuwse versterking werd aangelegd boven op een Romeinse voorganger maar dit bleek later niet zo te zijn.
In een volgende brief (2 juli 1944) vermeldt Dhr. Leva dat hij de toelating gekregen heeft van de eigenaar om een sleuf te graven van ongeveer 5 à 6 meter lang, 70 cm breed en 1,70 m diep en dat dit met de meeste zorg zal gebeuren met het onaangeroerd laten van eventuele aangetroffen muren en funderingen. Hij voegt er zelfs een plan van het terrein aan toe waarop hij de door de bommen vernielde wal en de geplande sleuf aanduidt. De hoogtes van het terrein werden toen dwars over het terrein ingemeten en in de publicatie is deze doorsnede weergegeven. Verder vermeldt hij dat er naast bakstenen en tegels ook puin werd aangetroffen.
De publicatie die volgde op deze korte en beperkte opgraving verscheen in 1955 in “Het Oude Land van Loon”. De bomkraters en de later aangebrachte sleuf toonden aan dat de “talud” en de hoogte door mensen werd aangelegd. Op 2 meter diepte werd een laag ijzerzandstenen aangetroffen van ongeveer 10 cm dik, die op haar beurt rustte op een laag waaruit eveneens vondsten werden ingezameld. Deze werden spijtig genoeg niet apart gehouden van de andere vondsten. Naast vier silexartefacten waaronder één werktuig, een schrabber, werd er vooral aardewerk en bouwmateriaal aangetroffen. Het schervenmateriaal bevatte meerdere categorieën uit verschillende fasen. De oudste fase dateert uit de 12de-13de eeuw en behoren tot het Maaslands aardewerk. Qua vormen trof men vooral kogelvormige potten aan met een hoge, bandvormige rand. Uit dezelfde periode dateert één scherf afkomstig van Pingsdorf of Brunssum. Verder worden er nog rode, hardgebakken scherven met loodglazuur op de buitenwand beschreven die de auteur eveneens als Maaslands aardewerk interpreteert en in de late 13de-14de eeuw plaatst. Een rand van een steengoed kan met radstempelversiering op de lip wordt gedateerd in de 14de en vroege 15de eeuw, terwijl een schaaltje in steengoed uit Siegburg gedateerd wordt in de 14de - vroege 16de eeuw. Enkele jongere vondsten schrijft de auteur toe aan de aanvoer van mest op het terrein. Als laatste worden scherven vermeld van twee teilen en een kom in roodbakkend aardewerk, die men dateert in de 15de eeuw.
Het bouwmateriaal bestaat vooral uit baksteen (rood of gelig gebakken) en rood gebakken tegels bedekt met een groen glazuur. Als laatste vondsten worden fragmenten van platte dakpannen vermeld. Het ontstaan van de “Mot” wordt door de auteurs geplaatst in de 12de of begin 13de eeuw en ze laten de bezetting van het site lopen tot de vroege 16de eeuw. Hoe deze motte er in zijn oorspronkelijke vorm uitzag is niet te achterhalen. Vorm en afmetingen van mottes zijn erg heterogeen en afhankelijk van diverse factoren.
De archeologische waarnemingen, die bijna 70 jaar oud zijn, laten toch duidelijk blijken dat de restanten, de deels opgevulde grachten en eventueel enkele muurresten van de veronderstelde motte nog op hun oorspronkelijke plaats aanwezig zijn in de ondergrond. De grachten werden in de loop van de voorbije eeuwen deels opgevuld, maar ze zijn nog wel duidelijk waar te nemen op het terrein. Het uitsteken van het bewuste terrein t.o.v. de omgeving is nog goed te onderscheiden maar het terrein lijkt afgevlakt te zijn en steekt amper 1 m uit boven de omgeving. De grachten werden blijkbaar bij het afvlakken grotendeels opgevuld waardoor de taluds, waarvan sprake in 1945, niet meer zo uitgesproken zijn als toen. In hoeverre het bewerken van de grond en het ploegen ervan invloed heeft gehad op de ondergrond is op dit ogenblik moeilijk te achterhalen.
In welke mate de vroegere akkerbouw – op dit ogenblik is het terrein ingenomen door weidegrond - invloed heeft gehad op de grondsporen is moeilijk uit te maken. Uit het opgravingsverslag blijkt wel dat er restanten van bouwmateriaal werden aangetroffen. De laag ijzerzandsteen op één meter diepte kan eventueel ook wijzen op aanwezige bouwresten. In een brief uit 1945 vernemen we dat het botmateriaal dat op de site werd ingezameld gedetermineerd werd door Dhr. Frechkop van het Koninklijk Natuurhistorisch Museum te Brussel. Dit wijst erop dat het aanwezige botmateriaal, op dat ogenblik tenminste, nog goed bewaard was. In de deels opgevulde grachten, die vandaag nog zichtbaar zijn, zal tot op heden het botmateriaal mogelijks goed bewaard zijn.
Cartografisch is de afbakening gebaseerd op de aparte vorm van het perceel dat op al de kaarten zijn vorm blijft behouden. Dit is zelfs goed te herkennen op het DHM. Op de meeste kadasterkaarten uit het verleden kon de site mooi herkend worden en tot op heden is ze zelfs gemakkelijk te herkennen op kaarten, op het DHM en in het landschap. Of zowel het opperhof als neerhof binnen de afbakening zit is op dit ogenblik niet te achterhalen. Hiervoor zijn er boringen of archeologisch vooronderzoek nodig op de site zelf.
Ook al was de site in het verleden al gekend onder de naam De Mot, toch werd ze pas na de bombardementen uit 1944 herkend door Dhr. Leva als een belangrijk site waarvan nog duidelijk restanten bewaard waren in de bodem.
Auteurs: Vynckier, Geert
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
O.L.Vrouwstraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: De Mot [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/31701 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.