erfgoedobject

Kasteel van Rijkel

bouwkundig element
ID
32003
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/32003

Juridische gevolgen

  • is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteel van Rijkel
    Deze vaststelling is geldig sinds

  • is aangeduid als beschermd monument Kasteel van Rijkel
    Deze bescherming is geldig sinds

Beschrijving

Het kasteel van Rijkel was de residentie van de heren van Rijkel, waarvan de oudst vermelde een ridder Renerus de Ryckle is (1253). Vanaf de tweede helft van de 14de eeuw is de heerlijkheid in het bezit van de familie Bolle van Rijkel, een bastaardtak van de ridders van Gelinden. Het kasteel was in die periode een herenhoeve, in 1541 vermeld als [...]des Joncker Ryckels hoeff[...]. Het woonhuis van deze hoeve bleef bewaard in het hoge, door trapgevels geflankeerde zuidoostelijke gedeelte van het kasteel, met laatgotische kern uit de tweede helft van de 16de eeuw; het algemene uitzicht dateert echter uit de eerste helft van de 17de eeuw. Dit is het oudste gedeelte van het kasteel. Tegen de oorspronkelijke westgevel bevond zich een vierkante toren, thans volledig ingebouwd. In het eerste kwart van de 17de eeuw komt Rijkel door huwelijk in het bezit van de familie de Hinnisdael, heren van Sint-Pieters-Horne, Vechmaal en Sassenbroek. De nieuwe heren ondernemen in het tweede kwart van de 17de eeuw een grote bouwcampagne, die het kasteel zijn huidig uitzicht en U-vormige plattegrond geeft. De oude herenwoning, waarvan de gevels werden aangepast aan de stijl van de nieuwe gebouwen, wordt opgenomen in de oostvleugel. De noord- en westvleugels worden iets later gebouwd (derde kwart 17de eeuw), waarschijnlijk door Adrien-François de Hinnisdael († 1674), zie wapenschild boven de ingangspoort in de noordvleugel. In de eerste helft van de 18de eeuw worden verbouwingen uitgevoerd, waarschijnlijk wanneer het kasteel in het tweede kwart van de 18de eeuw in het bezit komt van baron Pierre Antoine de Thiribu. Het kasteel wordt in deze periode als in zeer slechte staat vermeld. Het wordt gerestaureerd; de kruis- en kloosterkozijnen in kalkstenen omlijsting in het oude woonhuis en de andere vleugels dateren van deze restauratiecampagne. In 1785 wordt de ophaalbrug afgebroken en de ingang gedicht; de kruiskozijnen van vrijwel de volledige benedenverdieping worden door de huidige, rechthoekige vensters in geblokte omlijsting vervangen. Het grootste gedeelte van de gracht schijnt reeds verdwenen bij het opstellen van de Ferrariskaart (1771-77). Een nieuwe ingang wordt aan de oostzijde aangebracht, zoals blijkt uit de tekening van Ph. de Corswarem (circa 1800); de deur met driehoekig fronton in de oostvleugel is de nieuwe ingang, die toegang verleent tot het trappenhuis. In de eerste helft van de 19de eeuw worden de haakse vleugels in zuidelijke richting verlengd, zie Atlas van de Buurtwegen (1844); het is niet duidelijk wanneer deze aanbouwsels weer verdwijnen. In dezelfde periode (eerste kwart 19de eeuw) worden de benedenvensters van de noordgevel van de centrale vleugel -de oorspronkelijke, zandstenen kruiskozijnen- vervangen door de huidige, rechthoekige vensters in kalkstenen omlijsting; aan deze verbouwing beantwoordt de inrichting van de achterliggende zaal in neoclassicistische stijl. De aanwezigheid van een deurvenster in de middentravee verklaart de brug over de slotgracht die zichtbaar is in de Atlas van de Buurtwegen, en vervangt de oorspronkelijke ophaalbrug, rechts ervan.

Marie en Anne de Tiribu zijn de laatste bewoners van het kasteel. Na de dood van Marie de Tiribu in 1831 blijft het kasteel vrijwel een eeuw onbewoond; reeds in de tweede helft van de 19de eeuw is het vervallen. Vrijwel alle interieur-elementen gaan in deze periode verloren. In 1936 verwerft de vzw/ASBL Les Demeures historiques de Belgique het gebouw; zij laten de hoogst noodzakelijke herstellingswerken uitvoeren. In 1965 wordt het kasteel overgedragen aan de Provincie Limburg. De instorting van de noordwestelijke hoektoren in 1966 is aanleiding tot de definitieve restauratie, die wordt aangevat in 1972 onder leiding van J. Draye en voltooid in 1984 onder leiding van J. Martens. De omgeving werd gerevaloriseerd, met behoud van de circa 8 hectaren hoogstammige boomgaarden rondom het kasteel. Het kasteel is thans in gebruik door verschillende provinciale diensten.

In zijn huidige vorm een U-vormig complex, in het noordoosten, noordwesten en zuidwesten geflankeerd door vierkante hoektorens, en aan drie zijden omgracht. De gebouwen zijn gelegen rondom een gekasseide binnenplaats. Bakstenen gebouwen onder zadeldaken (leien) met dakkapellen, en een ver uitstekende dakrand, gedragen door gesculpteerd, houten modillons. Afwerking, naast mergel, voornamelijk met Gobertingen-zandsteen, een uitzondering in de regionale bouwstijl van deze periode, die meestal gebruikt maakt van mergel. Het oudste gedeelte is het woonhuis van de primitieve herenhoeve, in de zuidzijde van de oostvleugel, vier traveeën en drie bouwlagen onder zadeldak (leien). De oostgevel is op de bovenverdieping voorzien van kloosterkozijnen in een geprofileerde, zandstenen omlijsting met negblokken en bakstenen ontlastingsbogen (eerste helft 17de eeuw). De overige vensters dateren uit de eerste helft van de 18de eeuw: kruis- en kloosterkozijnen in een vlakke, kalkstenen omlijsting. Geprofileerde zandstenen kroonlijst, en zandstenen banden. De bouwnaden in het midden van de gevel verwijzen naar een thans verdwenen uitbouwsel (een schouw?), zichtbaar op de tekening van de Corswarem. De westgevel gaat thans schuil achter het bijgebouw dat er in de eerste helft van de 17de eeuw tegen aan werd aangebouwd, en waarin de toren van het primitieve woonhuis is opgenomen; zijn volume is nog duidelijk herkenbaar in de bouwnaden. Het bijgebouw heeft een afzonderlijk schilddak. Kruis- en kloosterkozijn uit de eerste helft van de 18de eeuw; classicistische, rechthoekige vensters in een geblokte, kalkstenen omlijsting van 1785 op de benedenverdieping. Dit bijgebouw gaf het oude woonhuis dezelfde breedte als de rest van de oostvleugel. De zijgevels van het oude woonhuis zijn afgewerkt met trapgevels. De zuidelijke zijgevel is voorzien van kloosterkozijnen, uit de eerste helft van de 17de eeuw op de bovenverdieping, uit de eerste helft van de 18de eeuw op de twee benedenverdiepingen.

Het aansluitende gedeelte van de oostvleugel telt drie traveeën en twee bouwlagen. De gevels zijn voorzien van zandstenen speklagen ter hoogte van de (voormalige) venstersdorpels. S-vormige muurankers. In de oostgevel bleven de oorspronkelijke, kruiskozijnen uit de eerste helft van de 17de eeuw bewaard: geprofileerde zandstenen omlijsting met negblokken en zandstenen kruis met geprofileerde en sterk uitspringende tussendorpel; dubbele, bakstenen ontlastingsboogjes, op de benedenverdieping met bijkomende overspannende ontlastingsboog met zandstenen sluitsteen. Op de tekening van de Corswarem staat een klein bijgebouw op de benedenverdieping. aangeduid (latrine?). De westgevel is afgewerkt met een zandstenen hoekband; een 18de-eeuws venster van het hoger beschreven type, en een 18de-eeuwse deur: rechthoekig in een geblokte, kalkstenen omlijsting, met driehoekig fronton; bordes met recente trap. De deur geeft toegang tot het trappenhuis.

Op de noordoostelijke hoek, vierkante hoektoren met klokvormige bekroning (leien) en smeedijzeren windvaan. Afwerking en ordonnantie zoals de hoger beschreven oostgevel van de oostvleugel (eerste helft 17de eeuw); de noordgevel is blind, op een smal venster in de eerste bouwlaag na; zandstenen hoekbanden.

De centrale vleugel telt negen traveeën en twee bouwlagen op verhoogde begane grond. Te oordelen naar de bouwnaad na de twee linkse traveeën van de noordgevel werd de centrale vleugel aangebouwd tegen de oostvleugel in een wat latere periode, midden 17de eeuw of derde kwart 17de eeuw; in plaats van de S-vormige muurankers van het oudere gedeelte zijn zowel hier als in de westvleugel, smeedijzeren muurankers met krullen gebruikt, typologisch jonger dan het vorige type. De behouden bovenvensters zijn identiek aan die van de oostvleugel. Op de benedenverdieping bleven in de linkse travee de stijlen bewaard van de oorspronkelijke kruiskozijnen: zandsteen met negblokken, in de tweede helft van de 19de eeuw bij de verwijdering van het zandstenen kruis voorzien van hardstenen latei en lekdrempel. De overige benedenvensters werden in het eerste kwart van de 19de eeuw vervangen door rechthoekige vensters in een vlakke, kalkstenen omlijsting, voorheen beluikt; de ontlastingsbogen van de oorspronkelijke kruiskozijnen bleven behouden. Het venster in de middentravee was oorspronkelijk een deur, met een brug bereikbaar over de slotgracht, zie Atlas van de Buurtwegen (1844). Bij de laatste restauratie werd geopteerd voor het opnieuw openen van de gedichte ingangspoort rechts, die van een nieuwe brug werd voorzien. Het is een rondboogpoort in een rechthoekige, verdiepte, kalkstenen omlijsting met negblokken in onregelmatig verband. De poort bediende een houten ophaalbrug. Boven de poort het wapenschild van Adrien-François de Hinnisdael (derde kwart 17de eeuw). Smalle spleten in zandstenen omlijsting in de verhoogde begane grond.

De gevel aan de zijde van de binnenplaats heeft een gelijkaardige ordonnantie; de benedenvensters zijn hier echter de hoger beschreven, geblokte, kalkstenen vensters uit het laatste kwart van de 18de eeuw. De kelderverdieping is voorzien van kalkstenen bolkozijnen. De ingangspoort is aan deze zijde een rondboogpoort in een omlijsting van kalksteenblokken. Vierkante hoektoren onder klokvormig dak op de hoek van de noordelijke en westelijke vleugel; ordonnantie en afwerking zoals de noordoostelijke hoektoren.

De westelijke vleugel is een dienstgebouw (koetshuis en paardenstallen) met sterk gesloten uitzicht naar buiten toe; er bevindt zich alleen een rij smalle spleten in zandstenen omlijsting. De gevel aan de zijde van de binnenplaats telt vier traveeën en drie bouwlagen. De vensters zijn de oorspronkelijke, zandstenen kruiskozijnen, waaruit op de tweede bouwlaag de stenen kruisen werden verwijderd. Kalkstenen bolkozijnen (eerste helft 18de eeuw) op de benedenverdieping. De deur dateert eveneens uit de eerste helft van de 18de eeuw: rondboogvormig in een rechthoekige, kalkstenen omlijsting met schijnvoegen en druiplijst, waarboven een kalkstenen bolkozijn als bovenlicht, voorzien van dubbele ontlastingsbogen. In de rechtse travee een rondboogpoort in een omlijsting van kalksteenblokken.

Tegen de zijgevel, de zuidwestelijke hoektoren, qua uitzicht zoals de hoger beschreven torens; in de noordelijke gevel bevindt zich een latrine op de twee bouwlaag.

Interieur: behouden binnenindeling; enkele behouden kruisgewelven (torenkamers, kelders), de stucwerkdecoratie van de neoclassicistische zaal in de centrale vleugel, enkele schouwmantels (18de eeuw).

  • BUSSELS M., Het kasteel van Rijkel, Verzamelde opstellen, uitgegeven door de geschied- en oudheidkundige kring van Hasselt, 17, 1941, pagina's 137-156.
  • TROOSTEMBERGH M. DE, Notes pour servir à l'histoire du château de Ryckel, L'ancien Pays de Looz, 2, 1898, pagina's 66-67.

Bron: PAUWELS D. & SCHLUSMANS F. met medewerking van MUYLDERMANS E. & ROMBOUTS J. 1999: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Tongeren, Kanton Borgloon, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 14n4, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Schlusmans, Frieda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Is gerelateerd aan
    Domein van het kasteel van Rijkel

  • Is deel van
    Rijkel


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteel van Rijkel [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/32003 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.