De voormalige watermolen met molenhuis, molenaarswoning en bijgebouwen in vakwerk, deels versteend, werd reeds vermeld in de 13de eeuw maar het huidige uitzicht is voornamelijk 18de-eeuws.
In Kortessem bleven twee ontmantelde watergraanmolens van het onderslagtype bewaard: de Bombroekmolen – naar het Loonse leengoed Bombroek – en de Luimertingenmolen – naar het Loonse leengoed Luimertingen-, respectievelijk te situeren in het noordwesten en noordoosten van de gemeente.
Beide molens waren banmolens, in gedeeld bezit van de heer van Kortessem en de provinciale commandeur van de Duitse orde in de Nederlanden. Ze werden in deze hoedanigheid al gezamenlijk geciteerd in de 13de eeuw: bij akte van 13 maart 1292 sloten Theodorus van Winclehoven, landcommandeur van de Nederlanden, en Willem van Horne, heer van Kortessem, een overeenkomst over de molens van Kortessem gelegen in ‘Bumbruc’ (Bombroek) en ‘Limertinghen’ (Luimertingen); de molen van Bombroek zou worden heropgericht in opdracht van de Duitse orde op dezelfde plaats of op een andere, volgens deskundigen beter geschikte plaats; voorts droegen beide partijen de onderhouds- en uitbatingskosten en inden ze elk de opbrengsten en inkomsten.
De Luimertingenmolen werd opgetrokken ten noorden van de Meulenbeeck, een bewust hiertoe gegraven aftakking van de Mombeek, die ten noorden van de molen als Oude beeck verder stroomde. Het gebouw wordt al aangeduid op de Ferrariskaart (1771-1778), onder de benaming ‘Moulin de Cortesem’, als een L-vormig geheel, met een molenhuis haaks op de Molenbeek en een dwars daarbij aansluitende rechtervleugel. Een beek en L-vorm boorden een voorerf af, dat ten oosten in open verbinding staat met de Luimertingenstraat.
De molen verschijnt grosso modo ongewijzigd in de Atlas van de Buurtwegen (1840-1844), daar vermeld als ‘Limmertingen Molen’. Het enige verschil is dat de L-vorm geen aaneengesloten geheel vormt, maar bestaat uit twee autonome elementen in een L-vormige compositie. De wijdere context van de molen, alleszins ten zuiden van de Oudebeek, is onbebouwd.
Op de mutatieschets van 1904 is het volume van het molenhuis gebleven, het volume ten oosten ervan is verdwenen/verplaatst. Ten noordoosten van het molenhuis staan nu drie vrijstaande volumes in U-vormige compositie. Twee van die volumes werden ten laatste in 1974 met mekaar verbonden. Het overige, meest oostelijke, volume lijkt te zijn verkort.
De molen bleef actief tot in de 20ste eeuw. Na de sloop van het molenrad en de sluizen in 1947 werden de maalstenen aangedreven door een dieselmotor. Pas in 1969 werden de maalactiviteiten definitief stopgezet, de motor werd verwijderd.
Het molencomplex is tegenwoordig tweeledig opgebouwd: een eind van de straat, dwars op de Molenbeek, bleef het volume met molenhuis en woning bewaard, met ernaast (ten noorden) dienstgebouwen (stallingen en dwarsschuur) in een U-vormige constellatie, het erf open naar de straat. Een gekasseide oprit voert naar de woning, links en rechts van de oprit strekt zich een moestuin uit. De Molenbeek stroomt links van het geheel (ten zuidwesten).
Het voormalig molenhuis met aansluitende molenaarswoning is een grotendeels versteend vakwerkvolume, grotendeels wit geschilderd boven een grijze plint, zes traveeën breed en twee bouwlagen hoog onder een zadeldak met Vlaamse pannen. De voorgevel, met krulankers onder de dakrand, heeft een drieledige opbouw: een smal linkerdeel (het molenhuis) is grotendeels blind, op een rechthoekig gelijkvloers venstertje en een rechthoekig houten kozijn onder de dakrand na; een breed middendeel (woonhuis) omvat op het gelijkvloers een lage deur links, twee hogere vensters rechts, alle drie de muuropeningen rechthoekig onder houten lateien. De verdieping omvat drie houten kozijntjes onder de dakrand. Een breed rechterdeel is grotendeels blind, op een gelijkvloers venster na, lateraal rechts. Het gelijkvloers schrijnwerk is niet origineel, het schrijnwerk op de verdieping wel.
De linkerzijgevel (molenradgevel) vertoont het vermoedelijke jaartal van de verstening: 1883 en één oorspronkelijk houten kozijn. De achtergevel vertoont in spiegelbeeld dezelfde drieledige opbouw als de voorgevel: het smalle rechterdeel omvat een klein getoogd venstertje op het gelijkvloers en een groter getoogd venster op de verdieping. Het brede middendeel omvat op gelijkvloers niveau een rechthoekige deur met rechts daarvan twee kleine rechthoekige venstertjes. De deur markeert de hoogte van een integraal bakstenen gelijkvloers, dat bovenaan wordt afgelijnd door een verankerde houten balk. De verdieping bleef bewaard in vakwerk met bakstenen vullingen en drie houten kozijntjes met mogelijk oorspronkelijk schrijnwerk. Het linkerdeel heeft een onderbouw met mergelsporen, een dik overkalkt bovendeel en onder de dakrand zichtbare ankerbalken. Het gelijkvloers niveau omvat een keldergat, de verdieping een groot vierkant houten kozijn.
De rechterzijgevel heeft een geprononceerde onderbouw in mergelsteen en baksteen, met rechts een groot keldergat en links twee grote rechthoekige vensters (waarschijnlijk uit begin 20ste eeuw). Op verdiepingsniveau is de gevel dik bepleisterd, maar aan de randen zijn nog de oude houten hoekstijlen van de vakwerkconstructie zichtbaar. De verdieping omvat een oorspronkelijk houten bolkozijn met origineel houtwerk. De geveltop is volledig in baksteen, werd niet beschilderd en is voorzien van één rechthoekig raampje.
Het U-vormige complex van dienstgebouwen bestaat uit een grotendeels versteende linkerstalvleugel, een kleinere, eveneens versteende achtervleugel met bijkomende stallingen, en een rechtervleugel-dwarsschuur in vakwerk. De componenten zijn geschikt omheen een gekasseid erf met mestvaalt.
De linkerstalvleugel, onder zadeldak met Vlaamse pannen, vertoont in de top van de kopgevelstraatzijde nog de houten spantstructuur, opgevuld met baksteenmetselwerk. De erfzijdegevel omvat van links naar rechts een rechthoekige poort onder houten latei (nieuw ingebrachte muuropening?), een getoogd stalvenster met kantelraam, een getoogde staldeur, gedicht met baksteenmetselwerk, opnieuw een stalvenster met kantelraam en een staldeur. Het rechterdeel van de gevel gaat schuil achter een kleine bakstenen aanbouw, de verdieping omvat twee laadvensters onder de dakrand. De achtergevel vertoont van links naar rechts een getoogde staldeur en twee getoogde stalvensters (mogelijk nieuw ingebrachte muuropeningen).
De achtervleugel heeft geen oorspronkelijk dak meer (ogenschijnlijk vervangen door een golfplaten lessenaarsdak). Aan erfzijde zijn twee rechthoekige deurtjes, een zolderluikje en een doorgang te vermelden.
De dwarsschuur behield een skelet in stijl- en regelwerk met lemen en bakstenen vullingen, het volume afgedekt door een zadeldak met Vlaamse pannen. De erfzijdegevel omvat een centrale poort en uiterst links een staldeur, de achtergevel vertoont een tweetal (nieuw ingebrachte?) deurtjes. Het achter de aangebouwde schob zichtbare deel van de kopgevel-straatzijde is met plaatwerk bekleed. De schob is een vakwerkconstructie met bakstenen en lemen vullingen, afgedekt door een lessenaarsdak met Vlaamse pannen.
De indeling van het molen- en woonhuis lijkt nog authentiek. De voordeur geeft toegang tot het molenhuis (de molen en bijhorende installaties zijn evenwel weggenomen). Vanuit het molenhuis geeft een trap toegang tot de verdieping. Naast het molenhuis liggen twee woonruimtes met centrale haard. Aan de achterzijde vindt men de keuken, die ook toegankelijk is via een achterdeur.
Naast de moestuin ten zuidoosten van het molencomplex, bevindt zich ten noordoosten een restant van een niet omhaagde, gemengde boomgaard. De wijdere omgeving bestaat uit open weilanden en populieraanplantingen. Ten zuidwesten bevinden zich knotwilgrijen. Tussen de twee bruggen (over Oude Beek en Molenbeek) is de Luimertingenstraat een kasseiweg.
De Luimertingenmolen werd voorzien van water via een aftakking van de Mombeek, op circa één kilometer ten oosten van de molen: ten zuiden stroomde de Molenbeek langs de molen, ten noorden liep de Oude Beek. Beide kwamen terug samen als Mombeek op circa 400 meter ten westen van de molen. De samenloop van beide beken is visueel verbonden met de Luimertingenmolen, aangezien er enkel weiland tussen gelegen is. Het gebied tussen de molen en de aftakking van de Mombeek is bebost.
Bron: Beschermingsdossier DL002435, Kortessem - Vakwerk (digitaal dossier)
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: S.N. 2008: Watermolen Luimertingenmolen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/153532 (geraadpleegd op ).
Samen met de Bombroekmolen één van de twee ontmantelde watergraanmolens van het onderslagtype, op de Ferrariskaart (1771-77) aangeduid als Moulin de Cortesem, in de Atlas van de Buurtwegen (1844) als Limmertingen Molen met twee haakse bestanddelen. Voor de aanleg ervan werd een nieuwe Meulenbeeck gegraven die samen met de Oude beeck de Mombeek ontdubbelt. De molen bevindt zich op de grens tussen Kortessem en Diepenbeek.
Naam verwijzend naar Luimertingen, Loons leengoed sorterend onder de heerlijkheid Kortessem. Evenals de Bombroekmolen voor het eerst vermeld in 1292; ook banmolen en gedeeld bezit van de heer van Kortessem en de provinciale commandeur van de Duitse Orde in de Nederlanden. In 1969 werden alle maalactiviteiten stopgezet.
Heden heeft het achterin gelegen gebouwencomplex een agrarische functie: gekasseide oprit met aan weerszijden een moestuin, molenhuis en -woning ten zuiden., aanhorigheden met onder meer stallingen en dwarsschuur in U-vorm ten noordoosten.
Voormalig molenhuis en molenaarswoning van zes traveeën en twee bouwlagen onder zadeldak (mechanische pannen), in kern uit de 18de eeuw confer aanwezigheid van mergelstenen, met aanpassingen uit de 19de eeuw. Beschilderde, in de 19de eeuw versteende vakwerkbouw, met mergelblokken in de voorgevel; ankers. Vensters met strekse latei in linkergedeelte van het molenhuis (tweede helft 19de eeuw). De drie rechtervensters van de eerste bouwlaag zijn uit het begin van de 20ste eeuw, terwijl de tweede bouwlaag drie originele houten kozijnen omvat. Rechthoekige deur onder houten latei (tweede helft 19de eeuw ?). Linkerzijgevel met jaartal van verstening: 1883 en één oorspronkelijk, houten bolkozijn.
Rechterzijgevel met mergelstenen onderbouw uit de 17de eeuw en bewaard muurpand van het oorspronkelijke vakwerk. Eerste en tweede travee van de achtergevel met sporen van vakwerk en één oorspronkelijk, houten kozijn; versteende onderbouw met sporen van mergelstenen. Middendeel van de achtergevel in stijl- en regelwerk met bakstenen vullingen. Opkamer links.
Het molenrad en de sluizen werden in 1947 gesloopt. Een nu ook verdwenen dieselmotor dreef sindsdien de maalstenen aan.
Ten noordoosten, aanhorigheden gegroepeerd rond een gekasseid erf met mestvaalt, waaronder links in de 20ste eeuw versteende, haakse stal onder zadeldak (nok loodrecht op de straat, Vlaamse pannen); achteraan het erf, tweede stal, eveneens in de 20ste eeuw versteend en waarvan het dak verdwenen is; tegenover eerstgenoemde stal, dwarsschuur in vakwerk met deels lemen, deels bakstenen vullingen, een schob onder lessenaarsdak (Vlaamse pannen) tegen de rechterzijgevel.
Bron: PAUWELS D. & SCHLUSMANS F. met medewerking van MUYLDERMANS E. & ROMBOUTS J. 1999: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Tongeren, Kanton Borgloon, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 14n4, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Pauwels, Dirk
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Pauwels D. 1999: Watermolen Luimertingenmolen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/32434 (geraadpleegd op ).