Teksten van Pietendriesmolen

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/33370

Pietendriesmolen ()

Houten staakmolen met gesloten voet op een hoge wal, op het gehucht Dries, ter hoogte van de grens van Aalter, Knesselare en Ursel. De molen is in 1804 heropgebouwd, met hergebruik van de onderdelen van de oude molen die mogelijk reeds in 1563 bestond. Langs de straat staat nog een bakstenen maalderijgebouwtje. 

Historiek

De naam “Pietendriesmolen” is ontleend aan de uitgebreide landerijen van de kloosterorde “Goed ter Pieten” en de ligging op het gehucht Dries. De molen wordt in 1563 vermeld in de "Liste Curie Moulins Carte D nr. 1 pli 12". “I.B. De Ridder – 1563” was ook gegrift op de ribben van de oude molen, maar het is onduidelijk of deze inkerving oorspronkelijk is. In 1587 wordt er melding gemaakt van een molenakker en molenweg in het "Leenboek van Biesem". De molen staat aangeduid op de kaarten van Sanderus in 1641 en andere kaarten. Het stratenpatroon in de omgeving is nagenoeg identiek gebleven zoals weergegeven op de Ferrariskaart. Hierop is te zien hoe de molen ook toen al in een relatief dicht bebouwde omgeving stond. Vanaf 1665 zijn de molenaars gekend. De grond en de molen waren oorspronkelijk eigendom van de heer van het Land van de Woestijne, dorpsheer van Aalter en Knesselare. De laatste heer van het Land van de Woestijne, graaf de Merode, prins van Rubempré, was eigenaar tot begin 19de eeuw.

Nadat de molen tijdens een storm was omvergewaaid, werd hij in 1804 heropgebouwd, met hergebruik van de onderdelen van de oude molen. Onder meer de staak uit olm met inscriptie “P. Hertschap 1782” werd toen gerecupereerd. Op het perceel naast de windmolen werd vóór 1830 een rosmolen gebouwd, om ook in windstille periodes te kunnen malen.

Vanaf 1880 was de molen in handen van de familie Taets, vandaar ook de benaming “Molen Taets”. In 1899 werd de molen uitgerust met ijzeren roeden. De molen bleef in werking tot de dood van de laatste molenaar Henri Taets in 1965. Deze molenaar voerde regelmatig eigenhandig herstellingswerken uit. Hij gebruikte hiervoor onder meer de grotendeels bewaarde draaibank in de gesloten voet.

In 1974 werd de molen aangekocht door de gemeente Knesselare, een jaar later werd beslist om over te gaan tot restauratie. Architect Paul Goethals (Brugge) werd aangesteld als ontwerper. In 1979 begon molenmaker Walter Mariman uit Zele met de restauratie van de vervallen molen. Het gebinte werd toen volledig vernieuwd, met uitzondering van de olmen staak. Bij de restauratie verdwenen onder meer de zeven lichtvensters op de steenzolder en werden geklinknagelde roeden aangebracht. De haverpletter werd grotendeels vervangen en ook de aandrijving werd gewijzigd. De molen werd in 1983 terug ingedraaid.

Sinds 2009 is de molen weer regelmatig in bedrijf. Tot in 2013 was er in de molen een elektrische buil aanwezig, afkomstig uit een maalderij in Tielt. Tijdens een storm op paasmaandag 2016 raakte de molen beschadigd. Herstellingen werden in 2019 uitgevoerd. Omwille van de slechte toestand van de olmen staak, staat de molen in 2020 opnieuw stil. 

Beschrijving

Standaard- of staakmolen op een 2 meter hoge, grotendeels met gras begroeide molenberg. Aan straatzijde is er een keermuur bestaande uit naast elkaar geplaatste treinbiels.

Draaiend werk met gevlucht met geklinknagelde, zwart geschilderde roeden van het bedrijf Verhaeghe (Ruddervoorde) en gietijzeren insteekaskop door J. Van Aerschot (Herentals). De wieken hebben een traditioneel Vlaams hekwerk. Windplanken, voorzoom en askop zijn in rood en wit geschilderd.

Behouden olmen staak en molenkast met twee verdiepingen, met meel- en steenzolder onder eerder kleine kap (zadeldak met wolfseind) met typische ronding, bedekt met eiken leien. Eiken trap (30 treden) met een leuning aan één zijde, deur en luias onder luikapje, bedekt met eiken leien. Eiken staart met kruiwerk met typisch Oost-Vlaamse kruihaspel. Stijlen met sierlijk geprofileerde koppen. Rond de molen staan houten kruipalen met een diamantkop.

Voor- en achterkeuveleinde zijn bekleed met verticale planken met een sierlijke profilering aan de onderzijde. Links en rechts van de askop zit een met planken bekleed luik. Koperen maneberd. Op het voorkeuveleinde staat een windvaantje in de vorm van een haan. De staartzijde en zijwanden van de molenkast zijn voorzien van een beplanking uit naaldhout, de windzijde van eiken leien.

De weegbanden, waarvan sommigen voorzien van inscripties, zijn schuin of in de vorm van een Andreaskruis aangebracht. De vloerplanken uit naaldhout van de steen- en meelzolder rusten op eiken balken (meelzolder) of eiken steenbedbalken (steenzolder). In de vloer van de steenzolder zit een luiluik met moderne scharnieren. Een oude molenaarstrap verbindt de meel- en steenzolder.

Gebinte met kruisplaten, meester- en okselbanden, olmen staak en zetel. De kruisplaten liggen op teerlingblokken, die op hun beurt op teerlingplanken liggen. Rond de vier gemetste teerlingen en het gebinte zijn bakstenen muren gebouwd onder een dakconstructie, bedekt met metalen platen. In de gevels zit één raamopening met houten schrijnwerk en één beplankte, dubbele deur voorzien van gesmede hengsels.  Binnenin ligt een bakstenen vloer, gelegd in halfsteens verband. In de gesloten voet zijn de draaibank van de laatste molenaar en een oude molensteen bewaard.

De steenkoppels in de meelzolder worden gelicht door middel van dubbele pasbruggen. Tegen de staak is de oude, gerestaureerde meelbak voor de steenkoppels opgehangen. Ook de meelgoot is vernieuwd. Tegen de zijweeg van de steenrechtzijde, in de hoek van de windveeg, is de nieuwe meelgoot en meelbak voor de haverpletter aanwezig. In een uitsparing in de vloer zit een weegschaal.

Op de steenzolder zijn er twee koppels molenstenen uit Franse kwartssteen, omgeven door houten steenkisten, met graan- en schudbakken. De molenstenen worden aangedreven door middel van bonkelaars op staakijzers. De bonkelaar van de achtermolen is deels gerecupereerd en aangepast. Op de steenzolder staat ook een haverpletter, waarvan de aandrijving nu gebeurt via een sterrewiel dat ingrijpt in de tweede gang kammen aan de achterzijde van het vangwiel. Op de steenzolder zijn ook twee galgen bewaard.  

In de kap zijn op de molenas een houten vangwiel en aswiel. De molenas ligt in respectievelijk de baansteen in de windpeluw en in de pinsteen in de pinbalk. Beide stenen zijn uitgevoerd in blauwe hardsteen, beide balken werden vernieuwd. Het vangsysteem werd vernieuwd. Het luiwerk wordt aangedreven door het vangwiel. Het klauwwiel heeft stalen klauwen.

Bakstenen maalderijgebouwtje met rechthoekige poort en lunetten in de rechtse puntgevel.

  • BAUTERS P. 1985: Eeuwen onder wind en wolken, Gent, 159-161.
  • BOGAERT C., LANCLUS K. & VERBEECK M. 1994: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Oost-Vlaanderen, Arrondissement Gent, Kantons Waarschoot - Zomergem, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 12N5, Brussel - Turnhout.
  • OKKERSE S. 2018: Beheersplan, onuitgegeven nota.

Auteurs:  Decoodt, Hannelore; Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Decoodt H. & Bogaert C. & Lanclus K. 2020: Pietendriesmolen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/358966 (geraadpleegd op ).


Pietendriesmolen ()

Oudste nog bestaande houten staakmolen van de streek met ombouwde teerlingen op hoge molendam, ten westen op de dries, grenzend aan Aalter. Oudste gegevens uit de 16de eeuw: vermeld in "Liste Curie Moulins Carte D nr. 1 pli 12" in 1563 (jaartal ook ingegrift in balk) en melding van een molenakker en molenweg in het "Leenboek van Biesem" in 1578. Molenaars gekend vanaf 1665. Eén van de banmolens van het Land van de Woestijne. De laatste heer van het Land van de Woestijne, graaf de Merode, prins van Rubempré, was eigenaar tot begin 19de eeuw. Tijdens de Franse revolutie is de molen in een storm omgewaaid en zou met hergebruik van het materiaal in 1804 heropgebouwd zijn. In werking tot 1965 met H. Taets als laatste molenaar. Aangekocht door de gemeente in 1974 en aanstelling van architect Paul Goethals (Brugge) voor restauratie in 1975; toewijzing van de werken aan firma Mariman (Zele), (1978-1983). 10-09-1983 gerestaureerde molen ingedraaid.

Type standaard- of staakmolen bestaande uit het staande werk: vier gemetste teerlingen, naar de vier windstreken gericht, hier omgebouwd met gewitte muren en met gesloten gebint onder pannendak waardoor een gesloten molenvoet met timmerwerkplaats ontstond. Behouden olmen steak en molenkot met twee verdiepingen, met graan- en steenzolder onder eerder kleine kap in kapellenvorm met typische ronding. Kap en windweeg met gekloven eiken schaliën beschoten, voor- en zijwegen met verticaal schuddeberd. Steile trap (28 treden) zonder balkon, deur en lui onder luikapje in top. Kruiwerk met typische Oost-Vlaamse windas. Draaiend werk met gevlucht met geklinknagelde roeden van het bedrijf Verhaeghe (Ruddervoorde) en gietijzeren insteekaskop door J. Van Aerschot (Herentals).

Interieur met achteraan op meelzolder een haverbreker (aandrijving verdwenen) en twee maalgangen met twee Franse koppels op steenzolder.

Bakstenen maalderijgebouwtje met rechthoekige poort en lunetten in de rechtse puntgevel.

  • BAUTERS P. 1985: Eeuwen onder wind en wolken. Windmolens in Oost-Vlaanderen, Gent, 159-161.
  • CAMERLINCKX J. 1983: De laatste windmolen uit het Land van de Woestijne, Land van de Woestijne VI.2, 3-7.
  • RYSERHOVE A. 1950: Molens van Knesselare, Appeltjes van het Meetjesland, Jaarboek 2, 49-59.
  • RYSERHOVE A. 1983: De Pietendriesmolen te Knesselare is herrezen, Ons Meetjesland XVI.4, 196-201.

Bron: BOGAERT C., LANCLUS K. & VERBEECK M. 1994: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Oost-Vlaanderen, Arrondissement Gent, Kantons Waarschoot - Zomergem, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 12n5, Brussel - Turnhout.
Auteurs:  Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Bogaert C. & Lanclus K. 1994: Pietendriesmolen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/33370 (geraadpleegd op ).