Het huis De Ster is een imposant en massief bouwvolume met laatmiddeleeuwse kern en is op basis van constructiewijzen en materiaalgebruik te dateren vanaf de 13de eeuw.
Aan de hand van iconografische bronnen en bouwsporen te identificeren als een Steen, van oudsher genaamd “de Ster”. Verscheidene oude prenten en tekeningen tonen Brabantse hoektorentjes, een gekanteelde weergang en een tuitgevel. Mogelijk vervulde deze versterkte woning initieel een historisch strategische betekenis aan de Dijle, of werd ze gebouwd als een voornaam burgerlijk of adelijk stadshuis. Volgens de literatuur werd het gebouw tijdens de 14de eeuw gebruikt als koopmanswoning door Oosterse kooplieden.
In 1477 zou de woning zijn aangekocht door de stad en als gevangenis ingericht. Vanaf 1485 tot eind 18de eeuw is “de Ster” het gildenhuis van de Brouwers. Door Azevedo Coutinto y Bernal in 1776 omschreven als “een oudt sterck gebouw, eertyts gedient hebbende tot een Gevangen-huis…”.
Pas in de loop van de 19de eeuw werden de hoektorens en de weergang gesupprimeerd en werd aan de Guldenstraat een lijstgevel opgetrokken. Volgens het primitief kadasterplan in het begin van de 19de eeuw onderverdeeld in twee entiteiten.
Het hooghuis bevindt zich onder een zadeldak (kunstleien) met steile dakvlakken, die onderaan gebogen en aan de straatzijde in een latere fase aangepast zijn met een eindschild.
Aan de Guldenstraat wordt een verankerde lijstgevel getoond van drie bouwlagen en vier traveeën, afgewerkt met een egale vlakke cementering. De eerste bouwlaag is geheel verbouwd (hedendaagse pui), de tweede en derde bouwlaag worden geopend door rechthoekige vensters met hardstenen onderdorpels. De uiterste vensters aan weerszijden van de bovenste bouwlaag zijn blind.
De langsgevel aan de zijde van de Dijle telt zeven onregelmatige traveeën en vier bouwlagen, afgewerkt met een cementbezetting in steenverbandimitatie en is bovenaan gemarkeerd door een horizontale druiplijst. Ter hoogte van de hoek zijn restanten van de oorspronkelijke spietoren aanwezig. De uiterst westelijke travee wordt geopend door segmentboogvensters met afzettende dagkanten, boog en dorpel. De overige traveeën worden geopend door rechthoekige vensters van ongelijke en variabele afmetingen, waarvan sommige gedicht. De achtergevel bestaat uit twee onderscheiden delen: een gevelpartij eindigend ter hoogte van de horizontale daklijn en geopend op de bovenste bouwlaag door twee rechthoekige vensters en een terugspringende, verankerde tuitgevel, doorbroken door twee rechthoekige lichtopeningen. Beide gevelpartijen zijn bezet met een vlakke en egale cementering die alle bouwsporen, materiaalgebruik en constructiewijzen verhult. Mogelijk wijst de verspringing op een vroegere gekanteelde borstwering met weergang.
De begane grond is aan de straatzijde geheel verbouwd en bevat bepleisterde muren en wanden, een verlaagd plafond en hedendaagse vloerbekleding.
Het pand is volledig onderkelderd. In deze eerste bouwlaag kunnen twee delen worden onderscheiden, die vermoedelijk elk in een andere bouwfase tot stand zijn gekomen. De kelder aan de erfzijde is vermoedelijk het oudste deel en vormt in feite een gelijkgrondse verdieping waarvan de oostelijke buitenmuur met vensters uitgeeft boven het wateroppervlak van de Dijle. Aan de zijde van het perceel Guldenstraat nummer 8 wordt de buitenmuur eveneens doorbroken door vensteropeningen. De ruimte wordt overspannen door een balkenroostering met kolossale moerbalken die steunen op halfronde kraagstenen, sporadisch gestut door een stenen kolom (vermoedelijk een gerecupereerd element). De kinderbalken hebben een vierkante, uitzonderlijk grote sectie en zijn volledig verzonken in de moerbalken. Tegen de zuidelijke scheimuur is een raveling aanwezig, die geschraagd wordt door twee geprofileerde kraagstenen met een bakstenen schouwwelfsel. De oorspronkelijke, bovenliggende schouw is verdwenen. Het tweede kelderdeel, gelegen aan de Guldenstraat heeft een lager vloerniveau en bestaat uit drie achter elkaar liggende en onderling verbonden kelderbeuken, evenwijdig met de straat, op langgerekt grondplan en overspannen door bakstenen tongewelven. Aan de straatzijde werd onder een originele steekkap een stenen trap bewaard. Deze toegang is weergegeven op het primitief kadasterplan.
Het interieur is op het moment van bescherming (2002) bijna volledig ingekapseld (verlaagde plafonds, scheiwanden, pleisterwerk en behangsels, vasttapijt) waardoor de historische constructiewijze en het materiaalgebruik van de oude structuur voor het grootste deel aan het zicht worden onttrokken. Over een diepte van ongeveer drie traveeën vanaf de straatzijde hebben de twee bovenverdiepingen een verhoogd vloerniveau van circa 1 meter. Deze verspringing wordt gereflecteerd in de positionering van de bestaande vensteropeningen in de langsgevel. De verticale circulatie wordt verzorgd door een 19de-eeuwse wenteltrap met balustrade. Van de middeleeuwse kern getuigen nog de contouren van de omstucte moerbalken die zeer zware houten trekkers met balksloffen veronderstellen, ondersteund door kraagstenen. De bestaande vensteropeningen zijn gevat in hetzij rechthoekige, hetzij rondbogige muurnissen, die de dikte van de muurpartijen (circa 1 meter) reveleren. In de blinde zijgevel zou zelfs een intramurale trap aanwezig zijn. Tijdens verbouwingswerken in de jaren 1950 werd een balk vrijgelegd waarin een stervormig kenteken was gesculpteerd.
Op de zolderverdieping bleef het metselwerk nagenoeg onafgewerkt. De borstweringen zijn opgebouwd uit een metselwerk van Doornikse kalksteen, ingebonden met de kopgevel aan de erfzijde. Deze laatste is grotendeels opgetrokken in baksteenmetselwerk. De westelijke kopgevel (aan de erfzijde) toont twee rechthoekige vensteropeningen onder een verdiept en blind spitsboogveld. Twee flankerende verdiepte spitsbogige muurnissen verlevendigen de muurpartij. De binnenhoeken tonen verzwaard metselwerk, die geïnterpreteerd worden als de restanten van de oorspronkelijke hoektorens.
In het gebint van de steile en hoge dakconstructie werd de vermoedelijk initiële sporenkap bewaard, te dateren vanaf de 13de tot de 15de eeuw. De sporenkap is versterkt met dekbalkjukken, onderling verbonden door flieringen. De hanenbalken zijn verstevigd door een lansplaat, die wordt geschraagd door een geschoorde standvink. Fragmenteringswandjes zijn opgebouwd uit gerecupereerde 18de-eeuwse binnenluikjes, eveneens aangewend als onderdakplaat.
Bron: Onroerend Erfgoed, digitaal beschermingsdossier DA002336, Mechelen: Laat-Middeleeuwse kernen Guldenstraat.
Auteurs: Thiels, Nancy
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Thiels N. 2002: Gildehuis De Ster [online], https://id.erfgoed.net/teksten/171258 (geraadpleegd op ).
"De Ster", volgens A. Reydams in 1477 aangekocht door de stad en als gevangenis ingericht. Vanaf 1485 tot het einde van de 18de eeuw gildehuis van het brouwersambacht.
Heden hoog en diep huis met verankerde gecementeerde gevels, respectievelijk van vier en zes onregelmatige traveeën; drie bouwlagen onder een steil afgesnuit zadeldak (kunstleien), duidend op de oude kern. De hoogte van de eerste bouwlaag wijst op een vroegere insteekverdieping.
Volgens oude tekeningen oorspronkelijk een diephuis met vier hoektorentjes en topgevel van twee bouwlagen en een insteekverdieping; tweeledige top met rechthoekige zolderluiken en oculus. De torentjes werden afgebroken begin 19de eeuw en enkele decennia later verbouwde men de topgevel tot een bepleisterde en beschilderde lijstgevel met de huidige rechthoekige vensters voorzien van arduinen lekdrempels; de twee uiterste vensters van de bovenverdieping zijn blind, wat typisch is voor dergelijke aanpassingen. Verbouwde begane grond.
Bron: EEMAN M., KENNES H. & MONDELAERS L. 1984: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Mechelen, Binnenstad, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 9n, Brussel - Gent.
Auteurs: Eeman, Michèle; Mondelaers, Lydie; Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Eeman M. & Mondelaers L. & Kennes H. 1984: Gildehuis De Ster [online], https://id.erfgoed.net/teksten/3359 (geraadpleegd op ).