is aangeduid als beschermd monument Huis De Ingel
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Huis De Ingel
Deze vaststelling is geldig sinds
Het huis De Ingel bestaat uit een voorhuis met oude kern die deel uitmaakte van de laat-13de-eeuwse stenen burcht bekend als de Couderborg en een achterhuis uit de 14de eeuw, het geheel deed sinds de 16de eeuw dienst als gildehuis.
Het huidige gebouwencomplex, bestaande uit een breedhuis aan de straatzijde, waarop achteraan haaks een diephuis aansluit, omvat een oude kern, die oorspronkelijk deel uitmaakte van een laat-13de-eeuwse Burcht. Deze burcht, met gronden en aanhorigheden, sinds de 14de eeuw ook “Couderborg” genaamd strekte zich oorspronkelijk uit tussen het huidige pand, De Zalm (Guldenstraat nummer 17) en het hoekhuis aan de Korenmarkt. De vroegst gekende vermelding van deze site dateert van 1294. Volgens Berlemont was hier de tolheer gevestigd, gelast met het heffen van brug- en losgelden, stand- en stapelrechten van de schepen die Mechelen aandeden.
De bestaande architecturale restanten, in het bijzonder de zaalkelder, de uitzonderlijk zware balklagen, de massieve muurpartijen en delen van de kap duiden op een laatmiddeleeuwse kern, te dateren vanaf de 13de eeuw, in de loop van de verdere bouwgeschiedenis uitgebreid en aangepast. In het gebouw kunnen twee delen worden onderscheiden. Het deel aan de straatzijde, op een langgerekt grondplan en geheel onderkelderd vormt waarschijnlijk het oudste bouwdeel. Het bouwdeel aan de erfzijde werd in een latere fase aangebouwd en wordt over het algemeen gedateerd in de 14de eeuw aan de hand van zes gebeeldhouwde kraagstenen, afkomstig van de moerbalkenroostering en in 1938 door de familie Van Melckebeke, de toenmalige eigenaars van het huis De Ingel, verkocht aan de stad Mechelen. Op het moment van bescherming (2002) worden ze bewaard in de collectie van het Hof van Busleyden.
De Couderborg werd doorheen de geschiedenis meermaals opgesplitst. Een eerste splitsing vond plaats in 1403. Vanaf dan werd gesproken van de 'Ouden Inghel' en 'De Inghel' of 'Couwenborg'. Vroeg-16de-eeuwse akten beschrijven de Couderborg als een domein met huizen, dienstgebouwen, hoven, poorten en gronden gelegen tussen de Guldenstraat en de Korenmarkt en met een uitgang aan de Zoutwerf.
In 1516 wordt het poorthuis van de Couderborg verkocht, te identificeren als het huis De Boodschap. In 1536 wordt De Ingel verkocht aan het Schippersgild die het in 1593 overgeven aan de Schermers. Deze laatsten hebben het in gebruik tot op het einde van het ancien régime. Een oude prent getekend door Mardulijn toont het huis De Ingel met een 18de-eeuwse lijstgevel in classicerende stijl, met driehoekige frontons boven de vensters en een gebogen gevelfronton, waarin een cartouche met de attributen van het Schermersgild. De afgebeelde rondbogige, geblokte barokpoortjes, de insteekverdieping en de stenen kruisvensters verwijzen naar de 17de eeuw.
Een bewaarde bouwaanvraag van 1877 toont het laat-19de-eeuwse gevelplan waarbij de muuropeningen zijn geüniformiseerd en de barokke poortjes vervangen door een enkele deuropening. In de loop van de 19de eeuw werd de begane grond voorzien van een grote winkelpui.
Het voorhuis bestaat uit een aangepast breedhuis van vier traveeën en drie bouwlagen onder een zaldeldak, bedekt met Vlaamse pannen. De gecementeerde lijstgevel wordt geopend door rechthoekige vensters, te dateren in de 19de eeuw.
Het achterhuis vormt een diephuis. De langsgevel noord toont een verankerde baksteenbouw met kalkzandstenen gevelelementen, van zes onregelmatige traveeën en drie bouwlagen onder een steil schilddak (oorspronkelijk een zadeldak), bedekt met kunstleien. De verspringende daklijn (in tegenstelling tot de doorlopende noklijn) en een verticale scheur tussen de vierde en de vijfde travee duiden op een bouwnaad. De positionering van gevelankers en –openingen aan weerszijden van de scheur wijst tevens op een verschillende horizontale fragmentering van het interieur. De noordgevel is voorzien van een kalkzandstenen plint en wordt op de begane grond geopend door bolkozijnen, ter hoogte van de tweede bouwlaag door drie stenen kruisvensters, waarvan de bovenlichten werden gedicht in de 19de eeuw. De bovenverdieping toont twee bewaarde kruiskozijnen waarvan de bovenlichten zijn voorzien van dievenijzers. Ten zuiden van de verticale naad werden op de bovenverdieping de oorspronkelijke rondboogvensters met witstenen omlijsting aangepast: één werd geheel gedicht, van de ander werd het boogveld gedicht en de vensteropening verlaagd. Verder komen vierkante steigergaten, kalkzandstenen hoekblokken en een kraagsteenvormig element net onder de mastgoot voor. De langsgevel zuid is blind, de kopgevel oost wordt ter hoogte van de tweede en derde bouwlaag geopend door een venster.
De zaalkelder op rechthoekig grondplan tekent het initiële en vermoedelijk oudste bouwvolume af. De bestaande zuidelijke sluitwand vormt een dikke, massieve muur die continueert op de bovenliggende verdiepingen en correspondeert met de bouwnaad in de noordelijke langsgevel. De bestaande fragmentering van de kelder dateert van latere bouwfasen. Oorspronkelijk vormde de kelder een zaal, in twee beuken verdeeld door een rij polygonale, witstenen kolommen, die mee de kruisgewelven stutten. De kelder was eertijds verbonden met de ondergrondse bouwlagen van de belendende gebouwen (Guldenstraat nummers 23 en 29), de kelder onder de huidige binnenplaats en de kelder onder het achterhuis, het Huis Sint-Joris (Guldenstraat nummer 25).
De benedenverdieping is over drie geveltraveeën geheel verbouwd en ingekapseld (café-inrichting). De diepe en smalle laterale gang met steektrap en wandafwerking, voorzien van pilasters (late 19de eeuw) verleent toegang tot de eerste verdieping.
De bovenverdieping wordt door de massieve scheimuur, vermoedelijk initieel een buitenmuur, verdeeld in twee ongelijke delen met verschillend vloerniveau. De vensterdammen aan de straatzijde reveleren eveneens een zware, massieve buitenmuur. Het deel aan de straatzijde, op langgerekt grondplan wordt over de gehele gevelbreedte overspannen door een roostering met zware moerbalken, evenwijdig met de façade en in recentere bouwfase omstuct. Vermoedelijk was deze ruimte initieel niet gefragmenteerd. Het hoger gelegen deel aan de erfzijde wordt eveneens overspannen door een houten roostering met vrij zware moerbalken en strijkhouten. Het voorkomen van eclectisch deurschrijnwerk en schouw is te dateren in het laatste kwart van de 19de eeuw. De verticale circulatie naar de bovenliggende bouwlagen wordt verzorgd door een houten, 19de-eeuwse wenteltrap.
Op de derde bouwlaag behield het bouwdeel aan de erfzijde zijn laatmiddeleeuws karakter, terwijl het deel aan de straatkant, werd heringericht en aangekleed in het derde kwart van de 18de eeuw. Beide bouwdelen hebben hetzelfde vloerniveau, doch een verschillende plafondhoogte. Aan de straatzijde is de zaalvormige, niet gefragmenteerde ruimte van zes traveeën voorzien van een prachtig stucplafond, 1765 gedateerd en uitgevoerd door Jan Copenol. Centraal zijn in een cartouche de wapens van de Schermersgilden voorgesteld (twee gekruiste degens en een hellebaard) en het opschrift “Anno 1765”. Centraal tegen de zuidwand (de vermoedelijk initiële, middeleeuwse buitenmuur) staat een monumentale régence-schouw, 1720 gedateerd. Aan de erfzijde behield de houten balkenroostering zijn originele uitzicht. De moerbalken zijn voorzien van een balkslof. Op de centrale moerbalk is het jaartal “1665” en een wapenschild uitgesneden. Verder werden laatmiddeleeuwse interieurelementen bewaard zoals een rode, gebakken aarde tegelvloer, houten vensterkozijnen, een beschotdeur met origineel hang- en sluitwerk.
De bestaande kapconstructies werden in de loop van de bouwgeschiedenis meermaals aangepast, gedemonteerd, gerecupereerd en geassembleerd. Sommige onderdelen en constructiewijzen duiden op 15de-eeuwse gebinten. De zolder is analoog aan de onderliggende bouwlagen verdeeld in twee onderscheiden delen door een massieve, bakstenen scheimuur. De zolder aan de straatzijde heeft een hoger vloerniveau (boven de Schermerszaal met stucplafond), dat overeenstemt met de zoldervloer van het belendende pand De Boodschap. Dit laatstgenoemde bouwdeel omvat een recentere kapconstructie waarin oudere elementen zijn geïntegreerd. De bewaarde schoorconstructie van de houten trekplaat met korbeel, ingelaten in een muurstijl kan gesitueerd worden in de 13de - 14de eeuw. Verder wordt het gebint gekenmerkt door het gebruik van klossen. Deze laatste merkwaardige constructiewijze werd eveneens toegepast in de kap van het belendende pand De Boodschap. Aan de erfzijde wordt het dak gedragen door een versterkte sporenkap, te dateren in de 14de-15de eeuw. De hanenbalken van de gespannen worden verstevigd door een horizontaal draaghout, steunend op een geschoorde standvink, ingelaten in de trekker van een basisjuk.
Bron: Onroerend Erfgoed, digitaal beschermingsdossier DA002336, Mechelen: Laat-Middeleeuwse kernen Guldenstraat.
Auteurs: Thiels, Nancy
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Guldenstraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Huis De Ingel [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/3372 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.