Site met een windmolen, rosmolen, huis en stallen gelegen op een met gras begroeid erf met kasseipaden, afgesloten met ijzeren hek. De windmolen, type grondzeiler op een lage molenberg, zou net zoals de rosmolen en molenaarswoning in 1798-1799 zijn opgetrokken.
Opdrachtgever voor de bouw van de windmolen, rosmolen en molenaarswoning was Pieter Cornelis Genbrugge. Zijn naam is terug te vinden op een zandsteen in de rosmolen. Molenbouwer was vermoedelijk F. Pisonier uit Sleidinge. Dit wordt afgeleid uit de inscripties “F P 1799” op de zijkant van de maalgoot. De molen werd opgetrokken op het hoogste punt van Ertvelde.
Stenen Molen
De initialen “CR 1862” op de molenas verwijzen naar de vervanging van de as in 1862 door Charles Rombaut uit Wachtebeke. De windmolen werd intensief gebruikt. In 1898 werd een nieuwe gang kammen gestoken. In 1904 werd een nieuw spoorwiel geplaatst, in 1906 een nieuwe vang. In 1914 werd een elektrische motor (Acec) geplaatst, die tijdens de Eerste Wereldoorlog door de Duitse bezetter werd opgeëist en pas in 1921 werd teruggeplaatst. In de jaren 1920 werden er tweedehandse geklinknagelde roeden gestoken, evenals een wiekverbeteringssysteem. Na 1965 draaide de molen slechts sporadisch, waardoor verval intrad.
In 1983-1985 werd de molen maalvaardig gerestaureerd onder leiding van architect Pascal Mariman en uitgevoerd door molenbouwer Walter Mariman. Tijdens deze werken werd het metselwerk grotendeels vernieuwd en werd de romp met een halve meter verhoogd omwille van de windvang. De kap werd volledig vernieuwd. Er werden nieuwe wieken (fokwieken) aangebracht, evenals een nieuwe staart, spruitbalken en schoren. Het kruiwerk werd vervangen, er werd een nieuw koppel Engelse maalstenen geplaatst.
Het betreft een ronde stenen korenwindmolen, type grondzeiler op een lage molenberg. Op de gewitte conische molenromp staat een variant van de typische Oost-Vlaamse kap, belegd met eiken leien. Deze kan gekruid worden aan de hand van rollenkruiwerk (in de kap) en een kruihaspel met een gietijzeren tandwieloverbrenging. Er zijn twaalf kruipalen en twee loopschoren. De windvaan wordt getooid met een gevleugeld paard. Het gevlucht van 23,40 meter lengte wordt gekenmerkt door het wiekverbeteringssysteem Faüel met fokwieken, vastgezet met wiggen in een gietijzeren askop van Brussels fabricaat (Wauters-Koeckx). Het hekwerk is traditioneel Vlaams.
Ten noorden en zuiden zijn er omlijste rondboogvormige toegangsdeuren. Langs vier zijden, op drie bouwlagen, zitten rondboogvensters. De molen bevat vier zolders: een kapzolder, luizolder, steenzolder en meelzolder op het gelijkvloers.
Op de kapzolder is de eikenhouten molenas uit 1862 met vangwiel (48 kammen) terug te vinden, evenals de koning (staande as) met schijfloop (21 spillen), een stalen hoepelvang met olmen beleg en een keervang, een eiken vangbalk met ijzeren buitenwipstok en het rollenkruiwerk (40 olmenhouten rollen). Op de luizolder bevindt zich het houten sleepluiwerk met vallend wiel voor het optrekken van de zakken. Op de steenzolder zijn er twee steenkoppels aanwezig, met name een koppel Franse molenstenen (1,50 meter)voor het malen van diervoeders en een koppel Engelse molenstenen (1,50 meter) voor het malen van broodgranen. De inrichting behelst onder meer nog het ijzeren spoorwiel (102 kammen), twee sterrewielen (49 respectievelijk 51 kammen) en twee staakijzers. Op de steenzolder staat een haverpletter en een elektrische motor. Op de meelzolder zijn meelgoot, meelbak, het lichtwerk voor de maalstenen, de klauwreep van de lui, een weegschaal, pelmachine en graankuiser aanwezig.
Rosmolen
De nabijgelegen rosmolen werd eveneens in 1798 opgetrokken om graan te kunnen malen op windstille dagen. Hieraan herinnert de vermelding “Pieter Cornelis Genbrugge 1798” op een steen binnenin, die oorspronkelijk in de zuidgevel zat. Deze rosmolen, die sedert 1871 stillag, werd volledig heropgebouwd in 1986-1987.
De rosmolen is een buitenrosmolen. Het gebouw heeft een vierkante plattegrond met afgeschuinde hoeken onder een rieten dak. De eiken staartbalk is bevestigd aan de spil boven het dak, die beschermd wordt door een dakje uit eiken leien. Rond de molen is er een looppad uit kasseistenen. Het draaiende werk bestaat onder meer uit de eikenhouten spil, onderaan staande in de taatspot, bovenaan draaiend in het kransstuk, waarop een spoorwiel uit olm met een diameter van 3,20 meter (96 tanden) is bevestigd. Deze drijft één bonkelaar aan, die via een metalen staaf een onderwiel in werking zet. Dit onderwiel drijft een horizontale as met twee houten wielen aan, één voor de onderaandrijving van het steenkoppel, het andere voor de haverpletter. Er is één maalstoel aanwezig voor een koppel maalstenen van 90cm, een haverpletter en een borstelbuil uit 1920 (Excelsior) om het speltmeel te zeven tot bloem. Met de hulp van fjordenpaarden wordt er sinds 1987 sporadisch graan gemalen.
Molenaarswoning
Het molenaarshuis stamt eveneens uit dezelfde bouwperiode. Het betreft een woning van één bouwlaag onder zadeldak (pannen). De gevels – vroeger beraapt – zijn witgeschilderd met rechthoekige muuropeningen.
- BAUTERS P. 1985: Eeuwen onder wind en wolken. Windmolens in Oost-Vlaanderen, Gent, 244-255.
- BAUTERS P. 1986: Het Oostvlaams molenbestand in 1986, Kultureel Jaarboek voor de Provincie Oost-Vlaanderen, Bijdragen Nieuwe Reeks 25, Gent, 114-115.
- LANCLUS K. & VERBEECK M. 1993: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Oost-Vlaanderen, Arrondissement Gent, Kantons Evergem - Lochristi, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 12N4, Brussel - Turnhout.
- VAN HOLLE J. 1982: Historiek van de stenen molen te Ertvelde, Ons Meetjesland XV.2, 102-110.