Teksten van Stadswoning den Rooden Schilt

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/3420

Stadswoning den Rooden Schilt ()

Het pand IJzerenleen 40 situeert zich in het centrum van de Mechelse binnenstad, en maakt deel uit van de westelijke gevelwand van de IJzerenleen, van oudsher één van de belangrijkste verbindingsassen van de Dijlestad.

Historiek

Het huis den Rooden Schilt kent een bijzonder rijke geschiedenis. Volgens F. Berlemont wordt het pand al in 1346 een eerste maal in de schepenakten van Mechelen vermeld. Op basis van een aantal van de behouden bouwelementen bestaat het vermoeden dat de historische kern van het huidige volume aan de IJzerenleen teruggaat op een zogenaamd driekwarthuis, een pand met een houten voorgevel en stenen brandmuren als zij- en achtergevels.

De oudste beschrijving van het pand die tot op heden teruggevonden kon worden dateert uit 1568. Deze beschrijving is echter summier, en maakt enkel melding van “een huis met binnenplaats, grond en achterhuis den Royen Schilt” genaamd op de Steenweg (de huidige IJzerenleen). Archiefgegevens melden ons wel dat het pand tot in 1774 aan de IJzerenleen voorzien was van een houten voorgevel. Jammer genoeg konden er geen documenten weerhouden worden die ons een beeld geven van het uitzicht van deze voorgevel (zie verder). We beschikken enkel over een tekening van Jan-Baptist De Noter uit 1790 die lijkt aan te geven dat er op dat moment nog verschillende houten gevels het straatbeeld van de IJzerenleen verrijkten. De achtergevel van het voorhuis en de achtergevel van het volume aan de tuinzijde zijn gebouwd in traditionele bak- en zandsteenarchitectuur. Op verschillende plaatsen zijn restanten van kruis- en kloostervensters zichtbaar. In de oostmuur van de vide is een voormalig kruisvenster met uitgebroken middenstijl en tussendorpel zichtbaar, geflankeerd door een dichtgemetseld kloostervenster. Beide hebben ooit buitenluiken gehad, de duimen hiervan zijn nog bewaard. De dagkanten van de natuurstenen omlijsting hebben ter hoogte van de benedenlichten dan ook een rechthoekig uitgespaard profiel. De dagkanten van de bovenlichten hebben een kwarthol profiel. Op basis van de onder de cementering zichtbare onderdelen was ook de eerste verdieping van de achtergevel van het volume aan de tuinzijde voorzien van kruisvensters.

In het interieur bevinden zich een aantal bouwelementen die de these van een houten driekwarthuis verder ondersteunen. Op de eerste verdieping van het volume aan de IJzerenleen is een houten balkenroostering zichtbaar met in totaal vijf moerbalken, in sommige gevallen ondersteund door geprofileerde consoles. De vloeren van de eerste verdieping (behalve van de traphal) zijn gelegd met zeer brede, gemiddeld 40 centimeter brede grenenhouten planken, die volgens de moerbalken zijn georiënteerd. De breedte van de hier gebruikte planken doet vermoeden dat ze in de 16de of 17de eeuw geplaatst werden.

Verder onderzoek van de kelder, momenteel ontoegankelijk, kan ons mogelijk ook interessante informatie aanleveren over de historiek van dit pand. Vermits er reeds vanaf 1578 sprake is van een afzonderlijk verhuurde kelder betreft het hier vermoedelijk een historische kelderruimte.

Den Rooden Schilt, een belangrijke afspanning aan het begin van de 16de eeuw

Enkele vermeldingen in archiefstukken tonen aan dat den Rooden Schilt aan het begin van de 16de eeuw een grote faam genoot als afspanning. In het begin van de 16de eeuw mocht de waard enkele malen Hertog Karel, de latere keizer Karel V met zijn zus en echtgenote verwelkomen : “... Hertoge Kaerle ende vrouwe Margriete Hertoghine Duwagier van Savoyen… in den Rooden Schylt”; “...hertoge Kaerle met zijne sustere ende met meer andere princen ende heeren...”; “...vrouwe Magrete Hertoge Kaerle met zijne zusteren ende met meer andere heeren...”. Dit gebeurde telkens ter ere van de “omeganghe van paesschen”.

Ook het stadsbestuur gebruikte soms de accommodatie van de herberg om een gelag te organiseren voor de één of andere belangrijke groep mensen. Zo vermelden de stadsrekeningen van 1511-1512 een “...ghelage gedaen te zyne huyse bij de heeren vanden stad ende gheschoncken eenighe heeren van Antwerpen...”. De Mechelse gilden maakten eveneens regelmatig gebruik van de ruimtes in het gebouw. Weer in 1511-1512 vermelden de stadsrekeningen een betaling aan de waard van de Rooden Schilt “...betaelt Willem van Craken weerdt inden Rooden Schilt van der camerhueren van den grooten boghe gevallen tot Sint Jansmisse anno XVc ende 12...”. Blijkbaar had een gilde van hand- of kruisboogschutters hier de gildenkamer voor een jaar. In 1567-1568 had het gilde van de schermers, ook de hellebaardiers genoemd, hun gildenkamer in de Rooden Schilt: "...hellebardiers gulde voor een jaer camerhure inden Rooden Schilt ...”.

Niet toevallig dateren deze documenten uit de bloeiperiode van Mechelen. In 1473 werd de stad namelijk onder Karel de Stoute de gerechtelijke hoofdstad van de Nederlanden doordat hij er de zetel van de Grote Raad vestigde. De beslissing van Margareta van Oostenrijk om er zich in 1507 te vestigen maakte Mechelen ook tot politieke hoofdstad, en dit tot 1530. De aanwezigheid van de hofhouding van Margareta zorgde natuurlijk voor een grote bloei.

Den Rooden Schilt of de Bonte Koye in de loop van de 16de en de 17de eeuw

Na het vertrek van de koninklijke hofhouding naar Brussel vanaf 1530 kende Mechelen een sterke terugval die zich op verschillende vlakken uitte.

Omwille van het beperkt aantal documenten is het moeilijk om de geschiedenis van den Rooden Schilt te achterhalen. Vermoedelijk bleef het pand nog een tijdlang in gebruik als herberg. Zo werden in 1578 zowel het voorhuis, het achterhuis als de kelder afzonderlijk verhuurd aan verschillende betrokkenen, dit bleek ook in 1599 nog het geval. Een akte van de amman uit 1585 aangaande een betalingsprobleem omschrijft het pand als “een huis met binnenplaatsen, achterhuis, grond en alle aanhorigheden genaamd den Rooden Schilt op de oude Vismarkt bij de ijzeren lenen tussen het huis den Bonten Mantel en het erf van de heer Jan van Paessenrooden”.

Het wijkboek van de IJzerenleen dat circa 1647 werd opgetekend geeft aan dat het pand toegankelijk was via een gang. Jammer genoeg vonden we tot op heden geen overige archiefstukken die deze gang nader omschrijven. Mogelijk maakte deze gang het mogelijk om het voorhuis en het achterhuis afzonderlijk van elkaar te betreden. Beide werden immers zoals eerder aangegeven afzonderlijk verhuurd. Een huizenbelasting uit 1671 die een onderscheid maakt tussen een gedeelte gehuurd door Hendrick Smets en een deel in de “ganck” waar ook eigenaar des Maris resideerde wijst in dezelfde richting.

Het wijkboek geeft verder aan dat de naam van den Rooden Schilt later wijzigde in de Bonte Koye. Wanneer deze wijziging plaatsvond of wat daarvoor de reden was is tot op heden niet bekend. Zeker in 1703 was de benaming den Rooden Schilt nog steeds in gebruik, de oudste vermelding van de Bonte Koye die we terugvonden dateert uit 1721. Latere schepenakten uit onder meer 1746 en huizenbelastingen uit 1747-1749 leveren geen nieuwe informatie aan betreffende het pand.

1774: een stenen klokgevel ter ere van Sint-Rombout

De kern van Den Rooden Schilt (of de Bonte Koe) wordt zoals hierboven aangehaald vermoedelijk gevormd door een driekwarthuis. Vast staat dat in 1774 juffrouw Isabelle Brion de overkragende houten gevel van het pand liet vervangen door een stenen klokgevel. Dit gebeurde in het kader van een grootscheepse verfraaiingscampagne van de stad Mechelen ter ere van het Rumoldus-jubileum in 1775. Dit jubileum herdacht de 1000ste verjaardag van het overlijden van de heilige Rombout of Rumoldus. Het aantal bouwaanvragen in de jaren vlak voor 1775 ligt dan ook aanzienlijk hoger dan normaal.

Helaas is de bouwaanvraag van de Bonte Koe niet meer bewaard. De identiteit van de eigenares en de datering zijn gebaseerd op een vermelding van Reydams in 1896. Mogelijk heeft hij wél nog de bouwaanvraag van 1774 kunnen raadplegen. In 1881 werd deze stenen gevel opgehoogd met een bijkomende bouwlaag. Aan de hand van de tekening van de bestaande toestand uit de desbetreffende aanvraag is ons toch nog enigszins bekend hoe de in 1774 gerealiseerde gevel er uitzag. De gevel van twee en een halve bouwlaag over drie traveeën vertoonde een centrale rondboogdeur. Meest in het oog springende element vormde de heden verdwenen klokgevel. De klokvormige topgevel vertoonde een driehoekig fronton (met open onderzijde) bovenaan, en met inzwenkend rolwerk onderaan. Centraal was er een vensteropening of een luik voorzien. De rollagen waren gedecoreerd met bladerranken. In het gevelveld van het fronton was er een krans doorkruist door twee bladerranken aangebracht. Deze topgevel leek dus sterk op de nog bestaande bekroning van de gevel van IJzerenleen 42, die evenwel voorzien is van een gebogen fronton.

De Bonte Koe (IJzerenleen 40) en de Witte Pluym (IJzerenleen 42) waren met hun klokgevel zeker geen uitzondering in het Mechels stadsbeeld omstreeks 1775. Van de 101 bouwaanvragen ingediend van 1772 tot en met 1776 waren er maar liefst zesentwintig aanvragen voor een klokgevel (de bouwaanvraag van de Witte Pluym meegerekend). De bouwaanvraag voor de klokgevel van de Bonte Koe is, zoals gezegd, niet meer bewaard. De topgevels van elf van deze klokgevels leken vrij sterk tot heel sterk op de topgevels van de Bonte Koe en de Witte Pluym. Allen waren voorzien van een driehoekig of gebogen fronton, en de meeste hadden rolwerk zoals het in de gevel van de Witte Pluym nog is terug te vinden: het rolwerk loopt niet rechtstreeks verder uit de rollagen, maar is iets naar onder verschoven, zodat men een verticaal verbindingselement bekomt tussen de rollaag en het rolwerk.

Dit zien we trouwens op bijna identieke wijze terugkeren in de zijwaartse uitbuikingen van het balkonhek uit 1774 dat nog steeds de voorgevel van IJzerenleen 40 siert. De zijkanten van dit hekwerk zijn een verwijzing naar het rolwerk van de nu verdwenen topgevel. Het balkonhek is opgevat als een symmetrisch uitwaaierend stelsel bestaande uit C-krullen en tegenkrullen. Het is op enkele plaatsen versierd met florale motieven. Het krulwerk vertrekt vanuit het centrale ornament, een omgekeerde bloemenkelk met verlengde stamper. Het hekje is dus tweedelig symmetrisch opgevat, in tegenstelling tot het meeste latere 19de- en vroeg 20ste-eeuws balkonsmeedwerk, dat voornamelijk repetitief symmetrisch van opvatting is. Het aanwezige ornament bestaat uit twee bladerranken (mogelijk acanthusbladeren) in het midden van zowel de linker- als rechterhelft van het balkonhek; twee andere bladornamenten, telkens onder deze bladerranken; en de centrale omgekeerde bloemenkelk met verlengde stamper, die in veel siersmeedwerk vanaf Louis XIV (1643) voorkomt. Het balkonhekje behoort qua vormentaal en ornamentgebruik tot de rococo of Louis XV-stijl. De Louis XV-stijl loopt in onze streken tot 1760, uiterlijk tot 1770. De klokgevel van IJzerenleen 40 kan dus beschouwd worden als een uitloper van de rococo in een tijd waarin het classicisme reeds een sterke verspreiding kende.

Het is aannemelijk dat men bij de verstening van de gevel in 1774 besloot ook het interieur te verfraaien, waardoor al het lijstwerk van het voorhuis uit 1774 zou dateren. Het grote salon van de bel-etage aan de straatzijde zou dan gedecoreerd zijn met een plafond opgebouwd uit een afwisseling van stucplafonds met uitgespaarde hoeken en een centraal veld met schouderbogen, een vrij courante opbouw in de 18de eeuw.

In het salon aan de straatzijde bevindt zich een schouw met afgeschuinde hoeken, een donkere schouderboogvormige aftekening en restanten van een aansluiting op het stucwerkplafond; elementen die eveneens wijzen in de richting van een 18de-eeuwse interieurfase. De haardmantel werd vermoedelijk in de 19de eeuw geplaatst. Indien er zich op de tweede verdieping al plafonds met stucwerkdecoratie bevonden verdwenen deze bij het toevoegen van een bouwlaag in 1881 waarbij de oorspronkelijke balkenroostering verdwenen.

Uitbreiding van het volume aan de tuinzijde en bouw van de traphal

Vermoedelijk aan het einde van de 18de eeuw of aan het begin van de 19de eeuw werd het volume aan de tuinzijde opgehoogd met een bijkomende bouwlaag. De verdieping wordt al vermeld in het Mechelsch Bericht in 1863 en is dus zeker ouder dan het midden van de 19de eeuw. Bovendien kan ze voor de traphal gedateerd worden, die al voorgesteld wordt op het primitief kadasterplan, zodat de verhoging van dit volume vermoedelijk vóór 1824 geschiedde.

Het volume aan de straatzijde en het volume aan de tuinzijde worden verbonden door een traphal van waaruit alle niveaus van de beide volumes bereikt kunnen worden. Op het primitief kadasterplan van circa 1824 wordt de traphal al voorgesteld, zodat ze vóór 1824 gedateerd kan worden. Vermoedelijk werd de traphal opgericht na de ophoging van het volume aan de tuinzijde met een tweede verdieping in de 18de of aan het begin van de 20ste eeuw. De huidige houten steektrap werd ter hoogte van het gelijkvloers ontmanteld bij de uitbreiding van de handelszaak aldaar, waardoor ook de trappaal verdween. De balusters van het traphek zijn gedraaid uit hout en doen enigszins denken aan een (versmalde) dubbele vaasvorm, de handlijst en de treden zijn zeer eenvoudig uitgevoerd. Stilistisch hoort deze trap thuis in de 19de eeuw.

1863-1881 : Een schoon en sterk gebouwd huis

In een aflevering van 1863 in het blad Mechelsch Bericht verscheen een aankondiging van de verkoop van de “Bonte Koei” met een uitgebreide beschrijving van het huis. De eerste verdieping omvatte op dat ogenblik “drie mooie, goed verlichte en met planken gevloerde kamers, waarvan één uitgeeft op de IJzerenleen”. Op het huidige plan van de eerste verdieping zijn er nu vijf ruimtes te zien (traphal en gangen niet meegerekend). Op de gemene muur met IJzerenleen 40 is in beide kamers van het volume aan straatzijde een geschilderde lambrisering zichtbaar die vermoedelijk tussen 1863 en 1881 gedateerd kan worden, en die aangeeft dat de kamer aan straatzijde voorheen iets verder naar achter doorliep. De schouwmantel van de kamer aan de straatzijde dateert vermoedelijk uit de periode van de beschrijving in het Mechelsch Bericht. De wangen en schouwbalk in Carrara-marmer zijn versierd met een repetitief, geometrisch patroon van rechthoeken en cirkels omgeven door fijne, holle lijsten. De klassiek vormgegeven mantel stamt stilistisch gesproken uit de tweede helft van de 19de, misschien zelfs het begin van de 20ste eeuw.

Blijkens dezelfde aankondiging omvatte de tweede verdieping in 1863 “vijf slaapkamers en een linnenkamer met plankenvloer”. Het zou kunnen dat er op de tweede verdieping dezelfde evolutie heeft plaatsgevonden als op de eerste, namelijk van drie grote naar verscheidene kleinere kamers. Dit moet dan, in tegenstelling tot de eerste verdieping, wel vóór 1863 gebeurd zijn. Op de tweede verdieping stonden de haarden recht boven de haarden van de eerste verdieping. De haardmantels zijn houten exemplaren uit het einde van de 19de of de eerste helft van de 20ste eeuw, meestal bedoeld om een kachel voor te zetten.

1881 : la transformation vandale de la vieille et belle cité: afbraak van de klokgevel en ophoging van het volume aan de straatzijde

In 1881 werd de klokvormige geveltop van het pand afgebroken en vervangen door een hoger opgetrokken tweede verdieping en een extra derde verdieping, felle protesten van de stadsarchitect ten spijt. Deze verbouwing was zeker geen alleenstaand geval in Mechelen. Omwille van de bevolkingstoename door de industriële revolutie werden in de 19de eeuw veel oude panden verhoogd met een halve of hele verdieping. Met deze verbouwing creëerde men de lijstgevel zoals hij nu te zien is. In de gevel is nog duidelijk een verschil in kleur te zien tussen de bakstenen van de eerste twee verdiepingen enerzijds en de derde anderzijds.

Van deze verbouwing is de bouwaanvraag bewaard, zowel de toenmalige bestaande toestand als het ontwerp van de nieuwe gevel. De verbouwing van 1881 gaf de gevel zijn huidig uitzicht, met name een lijstgevel van vier bouwlagen over drie traveeën onder schilddak.

Het ontwerp voor de nieuwe voorgevel geeft aan dat de gelijkvloerse verdieping met centrale rondboogtoegang en twee rondboogvensters onder een kordonlijst en de eerste verdieping met Frans raam en rechthoekige vensteropeningen van de eerste verdieping behouden bleven. Het ontwerp toont verder een verhoogde tweede verdieping en een bijkomende derde verdieping. De rechthoekige vorm van de vensteropeningen op de eerste verdieping en de getoogde vensteropeningen van de bovenliggende verdieping onderlijnen dit onderscheid. Vier verticale muurbanden met bossagewerk zorgen voor een verticale ritmering. Bovenaan vormt een houten kroonlijst met vier casementen de bekroning. De gevel is volledig gebouwd in rode baksteen, buiten de sokkels van het bossagewerk van de eerste verdieping, waar men enkele blokken witte natuursteen heeft gebruikt.

De eerste verdieping is voorzien van twee draairamen met een T-vormige indeling, een type dat voorkomt vanaf de tweede helft van de 19de eeuw, toen er voldoende grote glasplaten op de markt kwamen. De tweede verdieping is voorzien van drie zulke ramen. Tussen de twee ramen van de eerste verdieping bevindt zich een fenêtre à terre of Frans raam, met ervoor een balkon, afgebakend met een ijzeren balustrade in rococostijl (zie eerder). De ramen zijn voorzien van een stolpnaald, zodat beide vleugels tegelijk geopend en gesloten moeten worden. De ramen werden geopend en gesloten met een pompespagnolet. De sluitstang heeft een rechthoekige doorsnede, en is bovenaan voorzien van een haak. De ramen dateren zeker uit de tweede helft van de 19de eeuw, en zijn vermoedelijk ingebracht bij de verbouwing van 1881. De drie ramen van de derde verdieping zijn lager en hebben dezelfde lijnvoering, maar dateren vermoedelijk van de tweede helft van de 20ste eeuw.

De voorgevel was minstens tot in 1908 bepleisterd, zoals te zien op een aantal oude foto’s. Op de gevel bevinden zich nog enkele resten van een bepleistering met rode verflaag.

1969: verbouwing tot handelspand

Het pand IJzerenleen 40 doorstond zonder grote schade de Duitse bombardementen op Mechelen in september 1914. Deze bombardementen vernielden evenwel het grootste gedeelte van de gebouwen langs de oostelijke en westelijke zijde van de IJzerenleen, alsook het centraal gelegen Vleeshuis. De meeste panden die we vandaag aan de IJzerenleen kunnen aanschouwen betreffen dan ook historisch geïnspireerde reconstructies uit het vroege Interbellum.

In 1969 werd de handelszaak van het gelijkvloers van IJzerenleen 42 uitgebreid tot de volledige gelijkvloerse verdieping van nummer 40 en 42. Hierbij werd de gelijkvloerse façade van IJzerenleen 40 grotendeels ontmanteld, werd de huidige trap naar de eerste verdieping gebouwd en werd op de eerste verdieping een verbinding gemaakt tussen naar het naastgelegen IJzerenleen 42. In de loop van de 20ste eeuw werd een toiletruimte toegevoegd en werd het dak van het volume achter de traphal vervangen door een plat dak.

Beschrijving

Het pand IJzerenleen 40 omvat een volume van vier bouwlagen onder schilddak aan de straatzijde dat via een traphal van drie bouwlagen verbonden is met een volume aan de tuinzijde van drie bouwlagen onder een plat dak.

De lijstgevel aan de IJzerenleen omvat vier bouwlagen over drie traveeën onder een schilddak met vezelcementleien. De bakstenen lijstgevel wordt verticaal geritmeerd via kolossale blokpilasters uitgewerkt in het metselwerk. Het zeer lichte kleurverschil tussen de baksteen van de eerste verdieping en deze van de tweede en de derde verdieping markeert de verbouwing van een klokgevel uit 1774 tot de huidige lijstgevel in 1881. Op enkele plaatsen bleven fragmentarische resten van een gevelbepleistering behouden.

Op de eerste verdieping bevinden zich twee rechthoekige vensteropeningen die een centraal deurvenster met smeedijzeren balkonhek in rococostijl flankeren. De vensteropeningen op de overige verdiepingen zijn licht getoogd. Alle vensteropeningen zijn voorzien van arduinen dorpels.

De witgeschilderde houten kroonlijst op klossen bevindt zich boven rechthoekige casementen in het baksteenmetselwerk die de verticale geveltraveeën beëindigen.

De gevel van de winkel op het gelijkvloers bestaat uit glas en een arduinen gevelbeplating. De geleding van deze beplating is vrij goed afgestemd op die van de oorspronkelijke gevel.

De verankerde achtergevels van het volume aan de straatzijde en het volume aan de tuinzijde zijn op identieke wijze afgewerkt met een cementpleister, waarin voegen zijn aangebracht om het beeld te creëren van natuurstenen blokken. De achtergevel van het volume aan de straatzijde heeft vensteropeningen met natuurstenen negblokken en een natuurstenen omlijsting met afgeschuinde hoeken onder wigvormig ontlastingssysteem wijzend op voormalige kruisvensters. In deze gevel situeert zich eveneens een dichtgemetseld kloostervenster met natuurstenen omlijsting onder wigvormig ontlastingssysteem. Het volume aan de straatzijde heeft zijgevels en een achtergevel ter hoogte van de derde verdieping. De gevels zijn opgebouwd uit zichtbaar donkerkleurig metselwerk in staand verband en hebben wellicht nooit een verdere afwerking gehad. Op de rechtse zijgevel zijn wel sporen te zien van vroegere aanbouwen tegen de gevel.

Het volume aan de tuinzijde heeft een klein stukje zijgevel, grenzend aan IJzerenleen 38. Het onderste gedeelte is opgebouwd uit baksteen in staand verband en afgewerkt met een soort cementering. Ter hoogte van de tweede verdieping gaat de scheimuur over in een dun bakstenen muurtje gemetseld tot aan de dakrand. Dit muurtje draagt een moerbalk, waarvan de kop er langs de buitenzijde uitsteekt en welke lijkt te steunen op een houten stijl. Deze muur is gemetst in halfsteens verband, met bovenaan, onder de muurplaat, een stroomlaag. In het muurtje werd een raamopening aangebracht.

Interieur

Kelder

De (vermoedelijk historische) kelderruimte is op dit ogenblik ontoegankelijk.

Gelijkvloers

Het gelijkvloers is momenteel in gebruik als winkelruimte, waardoor er geen onderzoek naar bouwelementen kon gebeuren op het gelijkvloers. De trap van het gelijkvloers naar de eerste verdieping is een eenvoudige steektrap die dateert uit 1969, toen het gelijkvloers werd omgevormd tot handelszaak.

Eerste verdieping

In het volume aan de straatzijde is een houten balkenroostering aanwezig met in totaal vier bepleisterde moerbalken met balksleutels, in sommige gevallen ondersteund door geprofileerde consoles, en kinderbalken. Achteraan bevindt zich een strijkbalk op een ongeprofileerde console die het einde van het voorste volume indiceert. De derde moerbalk rust op een houten muurstijl die tot ongeveer 1,60 meter van de grond doorloopt. Dit vormde waarschijnlijk een korbeelconstructie met een nu verdwenen schoor. Op het uiteinde van één van de balksleutels van deze moerbalk is er een floraal/ vegetaal motief uitgewerkt in de bepleistering, mogelijk uit de 17de of de vroege 18de eeuw, die ook nog vaag te zien is op de zuidelijke balksleutel van de eerste moerbalk. Het volume aan de tuinzijde vertoont één bepleisterde moerbalk zonder balksleutels evenwijdig met de straatrichting.

Op de eerste verdieping zijn drie plafondvelden van het volume aan de straatzijde gedecoreerd met sobere stucplafonds met getrokken lijsten, twee velden vertonen restanten van stucplafonds. Het gaat om drie types van stucwerkplafonds. Het lijstwerk van het tweede veld vormt twee schouder- of spiegelbogen gevat in een rechthoek. De samengestelde lijst kan in vier stukken opgedeeld worden: drie opeenvolgende gebogen profielen, waarvan de middelste groter en breder, naast een bredere platte band. Het lijstwerk van het derde veld had waarschijnlijk hetzelfde verloop als de plafonds van het eerste, vierde en vijfde veld, met name rechthoekig met kwartcirkelvormig uitgespaarde hoeken. Het profiel van het lijstwerk wordt gevormd door een dubbele ronde lijst, telkens afgezoomd door een band. Een derde type stucplafond bevindt zich op het vierde en vijfde plafondveld. Qua vorm is het lijstwerk hier identiek aan dat van het eerste en derde veld. Het gaat namelijk ook om een ononderbroken rechthoekige lijst met in de vier hoeken kwartcirkelvormige uitsparingen. Op de onderzijde van de moerbalk tussen het vierde en vijfde veld is een stucversiering met eenvoudige ronde lijst aangebracht die de balken afzoomt. Het lijstwerk van het vierde en vijfde veld in de achterste kamer van het volume aan de straatzijde heeft een eenvoudiger profiel, gelijkaardig aan de stucplafonds van het eerste en derde veld. De balkenroostering van het volume achteraan is vlak bepleisterd.

In het salon aan de straatzijde bevindt zich tegen de gemene muur met IJzerenleen 42 een schouw met afgeschuinde hoeken, een donkere schouderboogvormige aftekening en restanten van een aansluiting op het stucwerkplafond. De haardmantel met wangen en schouwbalk in wit marmer is versierd met een repetitief, geometrisch patroon van rechthoeken en cirkels en omgeven door fijne, holle lijsten werd vermoedelijk in de 19de eeuw geplaatst. In het achterste volume bevindt zich tegen de gemene muur met IJzerenleen 42 een schouw met 19de-eeuwse neoclassicistische mantel in witte en zwartgrijze steen waarvan de schouwbalk wordt ondersteund door twee consoles met acanthusbladdecoratie.

De kamer aan de straatzijde is voorzien van twee ramen met een T-vormige indeling en pompespagnolet. Tussen de twee ramen van de eerste verdieping bevindt zich een fenêtre à terre of Frans raam, met ervoor een balkon, afgebakend met een ijzeren balustrade in rococostijl. Deze kamer vertoont tegen de gemene muur met IJzerenleen 42 een veelkleurige 19de-eeuwse geschilderde lambrisering, die doorloopt in de achterste kamer van het volume aan de straatzijde.

De vloeren van de eerste verdieping (behalve van de traphal) zijn gelegd met zeer brede, gemiddeld 40 centimeter brede grenenhouten planken, die volgens de moerbalken zijn georiënteerd. De plankenvloer van het volume aan de straatzijde is beschilderd met een tapijtimitatie op een roodbruine ondergrond.

De trap van de eerste verdieping naar de tweede verdieping situeert zich in het trappenhuis tussen het voorste en het achterste volume van huis. Het betreft hier een vermoedelijk 19de-eeuwse houten scheluwe trap met gedraaide balusters die oorspronkelijk ook moet hebben doorgelopen tot de gelijkvloerse verdieping.

Tweede verdieping

Op de tweede verdieping staan de schouwen recht boven de haarden van de eerste verdieping. De haardmantels zijn houten exemplaren uit het einde van de 19de of de eerste helft van de 20ste eeuw, aangepast aan het stoken met kachel. Het toevoegen van een bouwlaag in 1881 resulteerde in de inbreng van een nieuwe balkenroostering. In de kamer van het achterste volume is een bepleisterde moerbalk zonder balksleutels evenwijdig met de straatrichting zichtbaar en een deels ontpleisterde strijkbalk tegen de achtergevel.

Zowel de kamer aan de straatzijde als de kamer aan de tuinzijde zijn uitgerust met drie draairamen met een T-vormige indeling en pompespagnolet. In het gedeelte aan de straatzijde liggen nieuwe planken met een breedte van 14 centimeter bovenop de oude vloer. In het achterste gedeelte hebben de planken een breedte van slechts 12 centimeter, haaks op de kinderbalken. De trap van de tweede naar de derde verdieping is een houten steektrap.

Derde verdieping

De drie lage ramen aan de straatzijde van de derde verdieping hebben dezelfde lijnvoering als de ramen op de overige verdiepingen, maar dateren vermoedelijk van de tweede helft van de 20ste eeuw. Naar de zolderverdieping is geen trap voorzien. Deze etage is enkel bereikbaar via een losstaande houten ladder.

Zolder

De dakstructuur van het volume aan de straatzijde dateert uit 1881, toen het pand opgehoogd werd met een derde verdieping. Het betreft een A-spant waarvan de onderdelen uit naaldhout zijn vervaardigd. De spantbenen en de hanenbalk zijn met loefverbindingen aan elkaar bevestigd. De spantbenen steunen op de zolderbalken. De draagmuur steekt nog ongeveer een meter boven de zoldering uit en vormt op die manier een borstwering. Een blokkeel verbindt de muurplaat met de spantbenen. De kepers steunen bovenaan op een nokgording, centraal op twee gordingen aan weerszijden van de hanenbalk en onderaan op de muurplaat. Aan de bovenzijde van de kepers is een waterdichte folie aangebracht. Daarbovenop werden panlatten bevestigd die de drager vormen van de huidige dakbedekking in vezelcementleien. Dit dak is intact en in goede staat. De recente houten beplanking van de zoldervloer is verbonden via messing en groef.

  • Onroerend Erfgoed, digitaal beschermingsdossier DA002394, geografisch pakket Mechelen, (BRENDERS F., 2005).

Auteurs:  Brenders, Francis
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Brenders F. 2015: Stadswoning den Rooden Schilt [online], https://id.erfgoed.net/teksten/167716 (geraadpleegd op ).


Stadswoning den Rooden Schilt ()

Diephuis van drie traveeën en vier bouwlagen onder een afgesnuit zadeldak (Vlaamse pannen).

Bakstenen lijstgevel uit de 19de eeuw met traveeën geritmeerd door geblokte lisenen: licht getoogde vensters voorzien van arduinen lekdrempels; centraal deurvenster met ijzeren hek. Houten kroonlijst met eronder casementen. Verbouwde begane grond.


Bron: EEMAN M., KENNES H. & MONDELAERS L. 1984: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Mechelen, Binnenstad, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 9n, Brussel - Gent.
Auteurs:  Eeman, Michèle; Mondelaers, Lydie; Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Eeman M. & Mondelaers L. & Kennes H. 1984: Stadswoning den Rooden Schilt [online], https://id.erfgoed.net/teksten/3420 (geraadpleegd op ).