is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Technische Scholen Mechelen
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Technische Scholen Mechelen: onderdelen
Deze bescherming is geldig sinds
De schoollokalen van de Technische Scholen Mechelen liggen verspreid over twee bouwblokken, gescheiden door het Jef Denynplein. De vleugel voor hout- en metaalbewerking, de vleugel voor mechanica en de administratieve vleugel van de Technische Scholen Mechelen situeren zich in een onregelmatig gevormd binnenblok in het hartje van de Mechelse binnenstad. Dit binnenblok is gevat tussen het Jef-Denynplein en de aansluitende A.B.-straat (oost), het Straatje-zonder-Einde (zuid), de Nieuwe Beggaardenstraat (west) en de Sint-Katelijnestraat (noordoost). Dit gedeelte van het schoolcomplex wordt volledig omgeven door woonhuizen uit uiteenlopende tijdsvakken.
In het begin van de 20ste eeuw stelde de Mechelse industrie vooral mensen tewerk in de meubelmakerij en de spoorwegindustrie. Deze ondernemingen vroegen gespecialiseerd personeel. In de schoot van de Katholieke Werkmanskring ontstond de idee om te voorzien in een katholiek geïnspireerde vakschool die aan deze behoefte tegemoet zou komen.
De Technische Scholen Mechelen ontstonden uit de in 1903 opgerichte Sint-Lambertusvakschool, een bescheiden vakschool voor meubelmakers en schrijnwerkers. Reeds in de beginperiode werden hieraan twee bestaande avondscholen toegevoegd die actief waren op het gebied van het handels- en nijverheidsonderricht. Het oprichten van steeds nieuwe afdelingen leidde tot de huidige, erg omvangrijke onderwijsinstelling die zich uitstrekt over het bouwblok aan de westzijde van het Jef Denynplein enerzijds en het tegenoverliggende bouwblok Onder den Toren anderzijds.
In 1919 verhuisde de vakschool Sint-Lambertus van hun locatie in de Begijnenstraat naar de gebouwen van de opgedoekte Sint-Libertusschool, gesitueerd op het terrein van het voormalige klooster van de Mechelse begarden in de Nieuwe Beggaardenstraat.
De Mechelse begarden, die zich wellicht al in de 13de eeuw in Mechelen vestigden, droegen rond 1589 hun toenmalige klooster in de Nieuwe Beggaardenstraat over aan de nonnen van Blijdenberg die het bewoonden tot het kort na 1798 met de grond gelijk gemaakt werd. Deze open ruimte is duidelijk te onderscheiden op het kadastraal plan van P.C. Popp dat omstreeks 1865 werd opgesteld. Op de vrijgekomen locatie stichtte kanunnik Scheppers in 1868 het Sint-Libertusinstituut, een volledig Franstalige lagere school, bedoeld als voorbereiding op de moderne humaniora van het nog steeds bestaande Scheppersinstituut aan de Melaan. Na afloop van de Eerste Wereldoorlog besliste men het Sint-Libertusinstituut definitief te sluiten, waarna de Sint-Lambertusvakschool de gebouwen in gebruik nam. Op die wijze werden de scholen voor meubelmakers en houtbewerkers, beeldhouwers en metaalbewerkers op één plaats samengebracht. In 1920, kort nadat zij haar nieuwe lokalen betrok, kreeg de Sint-Lambertusschool haar huidige benaming: T.S.M. of Technische Scholen Mechelen.
Onder leiding van de ondernemende directeur E.H. Jan De Nayer, in augustus 1920 benoemd door de zeer invloedrijke kardinaal Mercier, zelf fervent voorstander van de ontwikkeling van het technisch onderwijs, kende de school een hoge vlucht. In een kort tijdsbestek richtte hij een avondschool, een technische humaniora en een normaalafdeling in. De hogere technische afdeling (B.S.T.I.) en de afdeling land- en tuinbouw die op initiatief van de heer De Nayer in de schoot van de T.S.M. ontstonden groeiden uit tot zelfstandige instituten, respectievelijk het De Nayer Instituut en Pito Mechelen, heden gesitueerd op locaties buiten de Mechelse binnenstad.
De samensmelting van de verschillende technische scholen voor jongens in Mechelen en de navolgende uitbreidingen geschiedden op rechtstreeks aangeven van aartsbisschop en kardinaal Mercier. Kardinaal Mercier zag in de uitbouw van het technisch onderwijs het middel bij uitstek om het christelijke geloof binnen de arbeidersbeweging levendig te houden en de gevestigde sociale orde in stand te houden; dit ook als tegengewicht voor de socialistische beweging die in het arbeidersmilieu aanzienlijke invloed had verworven. De instelling van nieuwe leergangen leidde al snel tot een toename van het aantal leerlingen. De gebouwen van de voormalige Sint-Libertusschool bleken al snel te klein. De verwerving van het naastgelegen, in 1901 gebouwde Juvenaat Sint-Jan-Berchmans, een tehuis voor jonge leerlingen die kloosterling wilden worden, bood slechts een tijdelijke oplossing. Stelselmatig kochten de Technische Scholen Mechelen daarom aanpalende eigendommen. De voormalige brouwerij Adriaenssens-Andries aan de AB-straat en het naastgelegen herenhuis Wittmann vormden de voornaamste aankopen. Nog voor de B.S.T.I., Bijzondere School voor Technisch Ingenieurs, in 1922 haar eerste academiejaar begon had directeur De Nayer immers al plannen om er een nieuw schoollokaal voor te bouwen.
Stap voor stap werd tussen 1921 en 1925 de beschikbare ruimte uitgebreid. Een kadastrale mutatieschets uit 1925 toont het resultaat van deze werken. Bovenaan de schets zien we de uitbreiding van alle vleugels van de voormalige Sint-Libertusschool, duidelijk herkenbaar aan het U-vormige grondplan. Onderaan de schets staan het voormalige huis Wittmann (perceel 802) en de aangrenzende brouwerij Adriaenssens-Andries (perceel 807g) aan de AB-straat (heden Jef Denynplein 2) afgebeeld. De brouwerij, bestaande uit een woning, een stoombrouwerij en een ruime tuin, was in 1914 bijna volledig tot puin geschoten, enkel de voorgevel, zolder en enkele kleinere ruimtes bleven behouden. In 1923 kochten de Technische Scholen Mechelen de terreinen van de ruïneuze brouwerij die met uitzondering van de gotische voorbouw aan de AB-straat afgebroken werd en vervangen door een nieuwbouw aangeduid als werkhuizen. Vergelijking van de oude en de nieuwe toestand van de mutatieschetsen geven aan dat zowel het huis Wittmann als de werkhuizen op de locatie van de vroegere brouwerij omstreeks 1925 uitgebreid werden. Om de sites aan de Nieuwe Beggaardenstraat en de AB-straat intern te verbinden werd de Melaanvliet, die zoals het kadastrale plan van P.C. Popp (circa 1865) aangeeft het schoolterrein tot op dat moment in twee deelde, gedeeltelijk overwelfd.
Enkele jaren na de uitbreiding bedoeld voor het Bijzondere School voor Technisch Ingenieurs was er alweer plaatsgebrek in de gestaag groeiende Technische Scholen Mechelen. Als gevolg hiervan werden vermoedelijk in de jaren 1930 de klaslokalen in het bouwblok tussen de A.-B.straat, het Jef Denynplein, het Straatje-zonder-einde en de Nieuwe Beggaardenstraat uitgebreid. Op aangeven van de directeur van de houtafdeling werd een volume van vier bouwlagen met traptorens, bestemd voor de hout- en metaalbewerking, toegevoegd. Deze vleugel kon slechts gerealiseerd worden door het overwelven van het resterende gedeelte van de Melaanvliet. De streng geometrische gevelopbouw van het oost-west georiënteerd, langwerpig volume wordt verticaal geritmeerd door middel van doorlopende pilasters met deksteen en twee achtkantige torenuitbouwen waarin de trappenhuizen ondergebracht werden. De ruimtelijke structuur van het interieur is onmiddellijk afleesbaar uit deze gevelpartijen: de verticale volumes bevatten de trappartijen, de horizontale gedeelten omvatten de leslokalen. De grote rechthoekige vensteropeningen die de egale bakstenen muurvlakken doorbreken zijn nog gedeeltelijk voorzien van een ijzeren roedeverdeling. De functionaliteit van het gebouw uit zich onder meer door de inbreng van grote glasvlakken die voor een afdoende lichtinval in de ateliers zorgen, van groot belang bij het hanteren van de aanwezige machines. Door gebruik te maken van een betonnen skeletbouw verkleint het brandgevaar en ontstaan grote ruimtes zonder onderbrekingen die de lichtinval en de plaatsing van de machines in de weg zouden staan. De decoratie van het geheel beperkt zich tot de ijzeren grilles tussen de boven de daklijn uitstijgende pilasters van de noordelijke traptoren waarin de letters T en S verweven werden.
Het gebruik van baksteen, de gevoelsmatige combinatie van geometrische basisstructuren en de asymmetrie tussen het horizontale en het verticale wijzen op de invloed van het romantisch kubisme en de Nederlandse architect W.M. Dudok. De sterk vereenvoudigde volumes onder platte daken, grote egale muurvlakken en brede rechthoekige vensteropeningen en het tonen van de gebruikte materialen wijzen eveneens in deze richting. De klaarblijkelijke wil om overdadige ornamentiek te verlaten en af te stappen van de decoratieve behandeling van het omhulsel van het gebouw wijst in de richting van de Nieuwe Zakelijkheid zoals die door K. Lanclus en M. Verbeeck gedefinieerd wordt.
Mogelijk betreft het een ontwerp van de toenmalige directeur E.H. De Naeyer (directeur in de periode 1921-1942), die volgens oud-directeur Vermandere (directeur in de periode 1942-1974) instond voor het ontwerp van een aantal schoolgebouwen in de jaren 1930.Hoewel enkel opgeleid als priester-leraar beschikte hij als zoon van een bouwondernemer immers over een grote kennis op het bouwvlak.
Eigenaardig is dat de bouw van de vleugel voor hout- en metaalbewerking pas in 1951 kadastraal werd opgetekend. Hoogstwaarschijnlijk kwam de kadastrale opmeting lange tijd na de eigenlijke bouw tot stand. De architectuur van deze vleugel sluit immers niet rechtstreeks aan bij de architectuur van de overige vleugels die in 1951 kadastraal opgetekend werden, en die opgenomen zijn in het masterplan van Oscar Van den Eynde uit 1946.
De Technische Scholen Mechelen bleven niet gespaard van het geweld van de Tweede Wereldoorlog. Op 8 februari 1945 werd de school getroffen door een Duits bombardement dat met name de directeurswoning in het voormalige huis Wittmann in de A.B.-straat vernielde. Kort na het beëindigen van de Tweede Wereldoorlog stelde Oscar Van den Eynde, architect en leraar houtbewerking, een plan op voor de heropbouw en uitbreiding van de school. De plannen omvatten de bouw van een administratieve vleugel, een bestuurswoning, een klasvleugel met refter, een feestzaal met tribune en werkplaatsen voor de afdeling metaalbewerking.
De architectuur van het administratieve gedeelte aan het Jef Denynplein bouwt verder op de lijnen die in het interbellum waren uitgezet, en zoekt zich in te passen in de omringende woontypologie. We merken in het ontwerp een vermenging van de typische vormingrediënten van art deco en modernisme, waarbij de strakheid van het ontwerp verzacht wordt door de polychromie en de textuur van de materialen. Uniformiteit wordt vermeden.
Om financiële redenen bleek het noodzakelijk het project op te splitsten in verschillende fasen. Hoewel de laatste fase pas omstreeks 1956 in uitvoering kwam, bleef men doorheen de jaren vasthouden aan het masterplan van Oscar Van den Eynde.
In een eerste campagne vatte men tussen 1946 en 1948 de bouw van het directiegebouw en de directeurswoning aan, gelegen langs de A.B.-straat. Zoals vermeld hadden de directielokalen in het voormalige huis Wittmann immers erg geleden onder een bominslag. De realisatie van dit schoolgedeelte werd in 1949 kadastraal opgetekend.
De straatgevel van het directiegebouw vatte de heer Van den Eynde sober op. Horizontale stroken met rechthoekige vensteropeningen, benadrukt via doorgetrokken onder- en bovendorpels, worden onderbroken door twee inkompartijen met brede houten toegangsdeuren waarboven een verticaliserende glaspartij is ingebracht. De houten poort van de hoofdtoegang, een werkstuk van oud-leraar Hendrik Vanhasbrouck, vertoont in totaal twaalf panelen waarin telkens een toenmalige vakspecialisatie van de Technische Scholen Mechelen staat afgebeeld. Siersmeedwerk met de wapenschilden van kardinaal Van Roey en de stad Mechelen sieren de bovenlichten. Het kleurenspel van de gebruikte materialen (hoofdzakelijk rode baksteen en witte natuursteen) versterkt de expressiviteit van het gebouw.
Vervat in deze vleugel bevindt zich de zogenaamde eiken zaal. Deze ruimte bezit een merkwaardige wandbekleding in art decostijl gekenmerkt door geometrische figuren en bloem- en diermotieven. De kamerhoge lambrisering werd door de leerlingen van de school vervaardigd naar aanleiding van een tentoonstelling van het beroepsonderwijs in 1930 te Antwerpen. Leraar en beeldhouwer Ferdinand Wijnants stond in voor het ontwerp van de ornamenten. Aangezien het van bij de aanvang de bedoeling was om de volledige bekleding terug naar Mechelen te halen, werd zij op maat gemaakt voor één van de achterkamers van het directiegebouw.
Na de beëindiging van de tentoonstelling in Antwerpen werd de lambrisering gedemonteerd en overgebracht naar het daartoe voorbestemde lokaal. In het kader van de wederopbouwwerken na de bomschade van 1945 integreerde Oscar Van den Eynde in het nieuwe directiegebouw een kamer op maat van de eiken wandbekleding. Gezien de locatie van dit vertrek in het centrale gedeelte van het schoolgebouw diende een oplossing uitgedokterd te worden voor de invulling van de voormalige vensteropeningen. Daartoe werden bij de inrichting van dit vertrek twee glasramen en twee als glasramen beschilderde panelen van leraar-kunstenaar R. Savels aangebracht; in de overige raamopeningen werden kunstwerken geplaatst.
De ‘eiken zaal’ is vermoedelijk niet het enige gerecupereerde onderdeel dat een nieuw leven kreeg binnen het nieuwe directiegebouw. De houten wenteltrap op het gelijkvloers vertoont sterke gelijkenissen met de trap uit het voormalige huis Wittmann. Mogelijk overleefde de trap het bombardement van 1945 en werd hij vervolgens door de heer Van den Eynde in de nieuwbouw geïntegreerd.
Eveneens in 1946 werd gestart met de opbouw van nieuwe ateliers voor de metaalafdeling, de huidige vleugel voor mechanica. Het ontwerp van deze ateliers maakte deel uit van het algemene plan voor de heropbouw van de school zoals dat in 1946 door architect Oscar Van den Eynde was uitgetekend. De werkruimten werden ingewijd door kardinaal Van Roey tijdens de opening van een tentoonstelling op 8 juli 1950 en kadastraal opgetekend in 1951.
Het betreft hier de huidige vleugel van de afdeling mechanica, een volume van vier bouwlagen onder een plat dak. De horizontaliteit van het volume wordt benadrukt door de horizontale banden in rode baksteen en de grote glaspartijen met ijzeren roedeverdeling die van elkaar gescheiden worden door middel van de oplopende delen van de betonconstructie. De toegepaste betonconstructie liet toe op elk van de verdiepingen een volledig open vloerniveau te realiseren zodat de oppervlakte maximaal benut kon worden voor de plaatsing van de machines. Deze constructiewijze maakte ook de vrije inval van het daglicht door de bijna verdiepinghoge glaspartijen mogelijk en vergemakkelijkte het leraarstoezicht.
De gerealiseerde bouwwerken bleken al snel onvoldoende om tegemoet te komen aan het groeiende aantal leerlingen en aan de snelle evolutie in het technisch onderwijs die steeds meer gespecialiseerde machines noodzakelijk maakte. Tijdens het directeurschap van de E.H. Vermandere (1942-1974) zou de school stelselmatig uitbreiden. De verdere bouwwerken die door directeur Vermandere en zijn vaste aannemer Peer Van Dessel werden uitgevoerd steunden grotendeels op de plannen van architect Oscar Van den Eynde.
Aansluitend op de verplaatsing van de eiken zaal naar het daartoe ontworpen vertrek volgde de bouw van de bureaus eromheen, de realisatie van een klein auditorium en de bureauruimte op de verdieping zoals aangegeven op de plannen van de heer Van den Eynde. In 1951 zette men de grondige verbouwing van de oude Sint-Libertusschool in, waarvoor een bouwaanvraag werd ingediend. De ontwerpen van de desbetreffende verbouwing geven een goed beeld van de omvang van de werken. Bovenop het bestaande gebouw van twee bouwlagen werd een bijkomende verdieping geplaatst, die architecturaal weliswaar aansluit bij het bestaande volume. Hoewel de bogenfries, identiek aan de behouden bogenfries van de aangrenzende haakse vleugel, werd verwijderd zorgde men ervoor de bestaande pilasters door te trekken tot boven de daklijst.
Nog steeds volgens de plannen van architect Van den Eynde werd in 1956 de bouw van een kapel, bibliotheek en leslokalen aangevat. In 1960 volgde de bouw van twee turnzalen. Aansluitend volgde de verbouwing en uitbreiding van de voormalige vleugel elektriciteit en scheikunde. In 1967 werden de nieuwe leslokalen voor de middelbare afdeling langs het Straatje-zonder-Einde ingewijd, naar een ontwerp van Leo Beeck uit 1965. De grote waaiervormige aula met een 500-tal zitplaatsen werd in 1972 in gebruik genomen. In 1972 diende de Technische Scholen Mechelen tevens een aanvraag in voor de afbraak van de gotische trapgevel van de voormalige brouwerij Adriaenssens en de naastgelegen poorttoegang in de AB-straat. De vrijgekomen ruimte werd ingevuld met een gebouw van drie bouwlagen met toegangspoort waarin een woning en klaslokalen werden vervat. De straatgevel van de nieuwbouw werd door de Mechelse architect E. van Houtven architecturaal opgevat als een uitbreiding van het bestaande directiegebouw. In 1983 en 1985 volgden kleinere verbouwingswerken aan de gevel in het Straatje-zonder-einde, in 1996 werd de werkplaats achter de vleugel voor mechanica uitgebreid met twee verdiepingen.
In 1969 kreeg de Technische Scholen Mechelen de beschikking over het terrein en de gebouwen van de Vrije Katholieke Normaalschool gesitueerd in het bouwblok aan de overzijde van het Jef Denynplein, verder begrensd door de Minderbroedersgang en Onder den Toren. De schoolgebouwen in het bouwblok Onder den Toren waren opgericht op de terreinen van het zogenaamde Spaans gasthuis, een verzorgingsinstelling voor zieke en gewonde soldaten. Tussen 1755 en 1793 werd het complex omgevormd tot arsenaal en daartoe uitgebreid met nieuwe gebouwen. In 1793 werd het complex aangeslagen als Nationaal Goed, en vervolgens in 1808 openbaar verkocht en ten dele afgebroken. Een gedeelte van de resterende gebouwen en gronden werden in 1879 in gebruik genomen voor de oprichting van de Vrije Katholieke Normaalschool. In het kader van een uitbreiding van deze instelling richtte de Mechelse architect J. Lauwers in 1929 een geometrisch bakstenen gebouw op in het noordelijke gedeelte van dit bouwblok. Dit klassengebouw kan als één van de eerste modernistische realisaties in Mechelen beschouwd worden.
De gebouwen van de Technische Scholen Mechelen in het binnenblok tussen het Jef-Denynplein, de A.B.-straat , het Straatje-zonder-Einde en de Nieuwe Beggaardenstraat worden volledig omgeven door woonhuizen uit uiteenlopende tijdsvakken. De huidige gebouwen van de Technische Scholen Mechelen vertonen een onregelmatig grondplan als gevolg van verbouwings- en uitbreidingswerken in de loop van de 19de en de 20ste eeuw.
Ten noorden, aan de Nieuwe Beggaardenstraat, bevindt zich het instituut voor elektronica, het voormalig Sint-Libertusinstituut (circa 1951 verbouwd naar ontwerp van architect Oscar Van den Eynde, voltooid in 1972 door E. Van Houtven). Ten oosten hiervan bevindt zich het labo voor elektronica, ten westen het instituut voor grafische opleiding (circa 1930, bovenverdieping toegevoegd in 1963). Ten zuidwesten vinden we het voormalig juvenaat Sint-Jan-Berchmans (1901), ten zuiden de kapel (1956, naar ontwerp van architect J. Soomers) en de vleugel voor mechanica (circa 1950). Hierop sluiten de hogere secundaire klassen aan (1966 naar ontwerp van architect Leo Beeck). Het instituut voor hout- en metaalbewerking (circa 1931) situeert zich schuin tegenover de vleugel voor mechanica. Aan de A.B.-straat ten slotte bevindt zich het gebouw van de algemene directie, heropgebouwd in de periode 1946-1948.
Het betreft hier een oost-west georiënteerd langwerpig volume van vier bouwlagen over negen traveeën gemarkeerd door twee achtkantige traptorens. De constructie in gewapend beton werd voorzien van een parement in zachtrode baksteen. De omvangrijke rechthoekige vensteropeningen onder betonnen lateien worden van elkaar gescheiden door middel van doorgetrokken pilasters met deksteen. De smalle doorgetrokken glaspartijen van de traptorens zijn eveneens gevat tussen doorgetrokken pilasters met dekstenen. Tussen de boven de daklijn uitspringende pilasters van de oostelijke traptoren werden ijzeren grilles aangebracht waarin de letters T en S verweven werden.
Het betreft hier een constructie van respectievelijk dertien en vier traveeën over vier bouwlagen met afgeronde hoeken onder een plat dak. De constructie in gewapend beton werd voorzien van horizontale muurbanden in rode baksteen waartussen zich grote glasvlakken bevinden, gescheiden door middel van de pijlers van de betonconstructie.
De rechtse travee aan de westelijke zijde kenmerkt zich door verticaal geritmeerde glaspartijen met ijzeren roedeverdeling waarachter zich de trappenhal situeert.
De trap met houten handgreep en ijzeren spijlen bedient de drie verdiepingen. De betonconstructie van het gebouw laat toe op elk van de verdiepingen een grotendeels open vloerniveau te realiseren, niet onderbroken door enige tussenpijlers.
De administratieve vleugel is opgetrokken in rode baksteenbouw onder een zeer licht hellend zadeldak evenwijdig met de straatrichting. De gevels zijn opengewerkt met horizontaliserende en deels gekoppelde rechthoekige vensteropeningen in een omlijsting van Franse witte natuursteen. Boven de toegangsdeuren zijn er verticaliserende raampartijen met doorgetrokken pilasters en borstweringen in witte natuursteen aangebracht. Links bevindt er zich een gedecoreerde houten poort in een arduinen omlijsting uitgevoerd door oud-leraar Hendrik Vanhasbrouck met in totaal twaalf panelen waarin telkens een toenmalige vakspecialisatie van de Technische Scholen Mechelen staat afgebeeld. Siersmeedwerk met de wapenschilden van kardinaal Van Roey en de stad Mechelen sieren de bovenlichten. Centraal is er een dieper liggende stalen toegangsdeur met waaiervorm in een arduinen omlijsting aangebracht. Rechts bevindt er zich een ruime doorrit naar het achterin gelegen schoolterrein.
Een belangrijk interieurelement in de administratieve vleugel is de zogenaamde eiken zaal. Deze zaal op vierkant grondplan werd gedecoreerd door middel van een kamerhoge houten lambrisering volledig uitgevoerd in art decostijl, gekenmerkt door vele geometrische figuren en bloem- en diermotieven. De verschillende muurvelden worden van elkaar gescheiden door middel van gecanneleerde pilasters die uitlopen op consoles welke de houten balkenroostering ondersteunen. Twee van de velden omvatten een glaspaneel van kunstenaar R. Savels, die ook instond voor de afbeelding van de glaspanelen in twee andere velden. De overige muurvelden werden eveneens voorzien van kunstwerken. De aanwezige vergadertafels werden uitgevoerd in een identieke houtsoort en zijn eveneens voorzien van geometrische art decomotieven.
De instituten voor grafische opleiding (ten westen) en elektriciteit (ten oosten) werden circa 1930 opgetrokken. De bakstenen gevels tellen aan de speelplaats respectievelijk acht en dertien traveeën en zijn verticaal geritmeerd door hogerop lopende lisenen met deksteen. De gevels zijn opengewerkt met getoogde vensters in gelijkaardige nissen onder een boogfries. Het westelijk gebouw is uitgerust met een rechthoekige torenbouw (westelijk). In 1963 werd aan het oostelijk gebouw een bovenverdieping bijgebouwd.
Het instituut voor elektronica bevindt zich ten noorden. Het betreft het voormalig Sint-Libertusinstituut, dat werd bestuurd door de broeders van Onze-Lieve-Vrouw van Barmhartigheid en circa 1951 werd verbouwd naar ontwerp van architect O. Van den Eynde. Het werd voltooid in 1972 door E. Van Houtven. Het bakstenen gebouw telt drie bouwlagen en elf traveeën. De middelste drie traveeën zijn uitgewerkt als een uitspringend risaliet. Het gevelvlak wordt geritmeerd door pilasters en korfboogvensters.
Ten zuidwesten bevindt zich het voormalig Juvenaat Sint-Jan Berchmans (zie gevelsteen), opgetrokken in 1901 als afdeling van het Scheppersinstituut. Het verankerd bakstenen gebouw van drie bouwlagen en elf traveeën is uitgerust met een zadeldak (nok loodrecht op de straat, mechanische pannen). De gevel aan de speelplaats wordt geritmeerd door getoogde nissen, waarin gelijkaardige vensters op arduinen lekdrempels zijn aangebracht. De benadrukte middentravee loopt uit in een tuitvormig dakvenster. Op de tweede bouwlaag is een rondboognis voorzien, waarin vroeger een heiligenbeeld stond.
Ten zuiden bevindt zich een kapel, opgetrokken naar ontwerp van architect J. Soomers, eerstesteenlegging op 18 oktober 1956 (zie gevelsteen).
Ten zuidwesten bevinden zich de hogere secundaire klassen, opgetrokken in 1966 naar ontwerp van architect L. Beeck.
Auteurs: Eeman, Michèle; Mondelaers, Lydie; Kennes, Hilde; Brenders, Francis
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Brouwerij De Gulden Zon
Omvat
Spaans Gasthuis
Omvat
Stadswoning
Is deel van
Jef Denynplein
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Technische Scholen Mechelen [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/3434 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.