De Tarandusmolen is een stenen olie- en korenwindmolen, later louter korenwindmolen van het type bovenkruier (grondzeiler), oorspronkelijk met zetelkap, door middel van muurankers gedateerd 1771.
Op deze locatie zou al in de 17de eeuw een houten graanwindmolen opgericht zijn door de heren van Gavere, de zogenaamde molen ter Varent. Dat blijkt onder andere uit een rekening van de heerlijkheid van Gavere, bewaard in het Algemeen Rijksarchief Brussel. Al in 1771 werd deze houten windmolen vervangen door de bestaande stenen molen, waarmee dit één van de oudste stenen bovenkruiers van Vlaanderen is. Op dat moment was de molen nog eigendom van de heren van Gavere tot hij circa 1800 door de Fransen als nationaal goed werd verkocht. Voor 1821 werd de olie-inrichting verwijderd en circa 1850 werd een nieuwe molenaarswoning met hangar opgetrokken. In 1911 onderging de molen nog een technische verbetering (aanbrengen van acht gietijzeren kruirollen van het systeem Baerdeman uit Velzeke) maar enkele jaren later werd de molen zwaar beschadigd tijdens de Eerste Wereldoorlog. In 1933 werd de molen hersteld en hij bleef draaien tot in de jaren 1950. In 1967 werd echter het gevlucht verwijderd en in 1975 de drie steenkoppels met hun gaande werk. De daaropvolgende decennia raakte de molen steeds verder in verval, ondanks een bescherming als monument en dorpsgezicht in 1986. In 2011 werden instandhoudingswerken uitgevoerd door Dirk Peusens (Merelbeke) met demontage van het resterend binnenwerk en resten van de kap, en het aanbrengen van een noodkap. In functie van een maalvaardige restauratie werden in 2015 twee pletstenen en de doodsbedsteen van de verdwenen Westbroeckmolen van Wortegem-Petegem naar hier overgebracht.
De molen wordt gekenmerkt door een solide ronde bakstenen kuip, voorheen witgekalkt, met een toegangsdeur aan de noordzijde (de oostdeur werd gedicht). De bovenverdiepingen bestaan uit een steenzolder met vier getoogde vensters met metalen roeden, en een luizolder met twee gelijkaardige venstertjes. Aan de zuidzijde bevinden zich jaarankers (“1771”) en een nis voor een Heilig Jozefbeeldje. De oorspronkelijke kap was vrij rond maar toch van het Oost-Vlaamse type en bedekt met gekliefde eikenhouten schalies.
Oorspronkelijk had deze molen een zetelkap met één korte spruit en een aan een balk of eg opgetrokken staart. Er zaten toen wellicht twee ijzeren wielen in de plaat tussen de daklijsten onder de windpulm en onder de pinnebalk. Bovendien waren er aan weerszijden van de kap twee olmen wieltjes tussen de roosterhouten, hetgeen aan de asgaten te zien is. In 1911 werd dit kruiwerk volgens de methode van molenmaker Baerdeman van Velzeke verbouwd waardoor de kap draait op acht ijzeren wielen die op een ijzeren spoor lopen (met aan de binnenkant, aan de zuidoostzijde van de molen de vermelding "Osnabrück 1911"). Waarschijnlijk is naar aanleiding van deze wijziging in het kruiwerk een grote spruit toegevoegd doorheen de hele molenkap, evenals twee lange zwepen of schoren. De wielen met behoud van de zeteling (berries, stijlen en ijzeren ringen) vormen hier een soort tussenfase in de constructieve evolutie van zetelkap naar paternosterkruiwerk.
De molen had tot 1967 een gevlucht van circa 25 m met geklinknagelde ijzeren Verhaeghe-roeden en 31 scheden per einde, en een gietijzeren insteekaskop, gegoten door Sabbe-Maselis uit Roeselare. Op de begane grond en steenzolder is alle gaande werk en de steenkoppels verdwenen. De wielen en gelopen bleven behouden maar zijn in slechte staat.
Ten oosten van de molen, aan de straat bevindt zich het molenaarshuis van circa 1850 dat vernieuwd werd na 1914. Het is een symmetrisch dubbelhuis van vijf traveeën en anderhalve bouwlaag onder een zadeldak (pannen). De voorgevel is volledig gecementeerd (wit geschilderd met een groene plint). De funderingen van de eerste molenaarswoning (een stenen woning, vermoedelijk van rond 1771) bleven bewaard achter deze woning. Een ligusterhaag en een olmhaag (dichter bij de woning) scheiden de molen af van de baan, en een meidoornhaag vormt een afscheiding tussen de molen en de woning.
De Tarandusmolen heeft een industrieel-archeologische waarde als één van de oudste stenen windmolens van Vlaanderen (een grondzeiler van 1771 met Oost-Vlaamse kap). Karakteristiek voor deze oudere molens zijn de zeer massieve romp (één meter dik op de benedenverdieping) en de bescheiden ramen, in aantal zowel als in afmeting. Daarnaast heeft de molen ook een technische waarde omdat hij de constructieve evolutie van zetelkap naar paternosterkruiwerk illustreert. De grote "wielen" onder de kap (systeem Baerdeman uit Velzeke), met behoud van de zeteling, zijn hierin een soort tussenfase. Van dit soort bestaan er nog slechts vier in heel Vlaanderen: Mullem (1904), Schelderode (1907) en Outrijve (heropbouw in 1923). Bij deze drie andere molens is er echter geen zetel meer. Ten slotte heeft de molen ook een historische waarde, omdat op deze locatie al in de 17de eeuw een houten graanwindmolen opgericht werd door de heren van Gavere.
Auteurs: Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen; Verbeeck, Mieke; Vandeweghe, Evert
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Bogaert C. & Lanclus K. & Verbeeck M. & Vandeweghe E. 2020: Tarandusmolen met molenaarswoning [online], https://id.erfgoed.net/teksten/359433 (geraadpleegd op ).
Stenen olie- en korenwindmolen van het type grondzeiler, oorspronkelijk met zetelkap, door middel van muurankers gedateerd 1771. Volgens De Potter zou een "molen ter Varent", hier op de Vaerenkouter opgericht zijn in de 17de eeuw door de heren van Gavere. Eind 18de eeuw was hij nog eigendom van Pignatelli, laatste heer van Gavere en werd door de Fransen als nationaal goed verkocht. In 1919 in ruïne doch heropgebouwd in 1933. Sinds 1967 zonder gevlucht; de steenkoppels (vermoedelijk drie) werden in 1975 verwijderd. Heden in zeer verwaarloosde staat.
Soliede ronde bakstenen kuip, voorheen witgekalkt, met toegangsdeur aan de noordzijde (oostdeur gedicht). Bovenverdieping, steenzolder met vier getoogde vensters met metalen roeden, luizolder met twee venstertjes. Zuidzijde met jaarankers en nis met Heilig Jozefbeeldje. Kap van het Oost-Vlaamse type, heden met roofing bezet.
Gewijzigd kruiwerk: oorspronkelijk zetelkap met één korte spruit en aan een balk opgetrokken staart, in 1911 volgens de methode van molenmaker Baerdeman van Velzeke verbouwd waardoor de kap draait op acht ijzeren wielen die op een spoor lopen; toevoeging van een grote spruit doorheen de hele molenkap en twee lange zwepen. De wielen met behoud van de zeteling vormen hier een soort tussenfase in de constructieve evolutie van zetelkap naar paternosterkruiwerk.
Oorspronkelijk gevlucht met geklinknagelde ijzeren Verhaeghe-roeden verwijderd in 1967. Op de begane grond en steenzolder is alle gaande werk en de steenkoppels verdwenen. De wielen en gelopen bleven behouden maar zijn in slechte staat.
Ten oosten van de molen, aan de straat gelegen voormalige molenaarswoning, vernieuwd na 1914.
Bron: BOGAERT C. & VERBEECK M. 1989: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Oost-Vlaanderen, Arrondissement Gent, Kantons Destelbergen - Oosterzele, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 12n2, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen; Verbeeck, Mieke
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Bogaert C. & Lanclus K. & Verbeeck M. 1989: Tarandusmolen met molenaarswoning [online], https://id.erfgoed.net/teksten/36134 (geraadpleegd op ).