is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteeldomein De Varens
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Kasteeldomein de Varens
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteel de Varens
Deze vaststelling was geldig van tot
Kasteeldomein de Varens omvat het kasteel, grotendeels omgeven door een waterpartij, in een park met typische afhangende bijgebouwen. Het kasteel verkreeg zijn huidig uitzicht grotendeels in 1901-1902 bij de vergroting ervan door de toenmalige eigenaar, baron de Saint-Génois des Mottes. Het koetshuis met paardenstallen en het speelhuis werden in diezelfde jaren gebouwd. De aanleg van het park in landschappelijke stijl werd in het begin van de 20ste eeuw door tuinarchitect Dervaes aangepast.
Kasteel de Varens verkreeg zijn huidig uitzicht grotendeels in 1901-1902 toen het kasteel werd vergroot en aangepast tegelijkertijd met de bouw van het koetshuis met paardenstallen en het speelhuis. Het kasteel is echter ouder van oorsprong. Tot kort geleden werd aangenomen dat er al in 1652 een kasteel werd gebouwd. Volgens recent onderzoek zou er pas in het derde kwart van de 18de eeuw sprake kunnen zijn van een kasteeltje. Op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) staat het kasteelgoed aangeduid met de benaming "Blauw Casteelken". De ligging van het hoofdgebouw stemt op deze kaart ongeveer overeen met het huidige kasteel. De nog aanwezige driekwart cirkelvormige vijverpartij is wellicht een aanpassing van de vroegere omgrachting; op de Ferrariskaart is die in de vorm van een gesloten vierkant weergegeven. Het kasteel zou volgens de literatuur teruggaan op een site met walgracht genaamd het "Goed ter Heiden of te Craeyeneste", die in de late middeleeuwen behoorde tot één van de grootste hofsteden of hoeven van Melle. Volgens de bekende oudste gegevens betrof het in 1360 een pachtgoed dat toebehoorde aan een Gentse patriciër, Willem Bette, eerste schepen van Gedele in het nabije Gent. Ook documenten van de 15de tot de 18de eeuw maken melding van het "Goed ter Heiden", zijn eigenaars en pachters. In 1524 was de oppervlakte van de landbouwuitbating toegenomen tot 66 hectare. De aard van het goed en zijn aanzien blijken ook uit de omschrijving in een akte naar aanleiding van de openbare verkoop ervan in 1650: "...steenen woonhuyse, schueren, stallen ende duyvekeete, wallen, sijngels, grachten, lochtijnck, besloten ende doorne haghen, met alle andere toebehoorten binnen wallen, van vooren tot achter gestaen ende geleghen is metten lande daermede gaende binnen voorseijde prochie van Melle ende in deele onder de heerlichede vanden Abeele,..." . In landboeken van 1654, 1687 en 1751 wordt het "Goed ter Heiden" nog steeds omschreven als een hof of hofstede met wallen, in 1654 is daarbij ook melding van een mote. In 1776 liet de toenmalige eigenaar, kanunnik Van de Woestijne, een dreef aanleggen, te situeren tegenover de nog bestaande ingang naast het koetshuis aan de Varingstraat. Het karakter van de site zou dan waarschijnlijk reeds gewijzigd zijn van hoeve tot buitenplaats. Voornoemde eigenaar zou het buitengoed geschonken hebben aan de Cock.
In 1834 was dit goed, toen bezit van Jozef de Cock, in ieder geval reeds een lustverblijf of "maison de campagne" (confer kadasterarchief en ook kaart van Philippe Vandermaelen van circa 1850). In het derde kwart van de 19de eeuw liet Jozef de Cock zijn "maison de campagne" na aan Guillaume Poelman. Door huwelijk ging het kort daarna over in handen van advocaat Evariste Cannaert. De Potter en Broeckaert (1864-1870) vermelden het kasteel van Cannaert als één van de vele kastelen die Melle telde. In december 1900 kwam het door erfopvolging in bezit van baron Georges de Saint-Genois des Mottes, die het gebouwenbestand van het kasteeldomein wijzigde en een nieuwe allure bezorgde, onder andere door het kasteel te verbouwen en te vergroten (gerealiseerd in 1902 volgens het kadasterarchief). Volgens prentbriefkaarten uit het begin van de 20ste eeuw heette het kasteel toen "Les Fougères". Tuinarchitect Albert Dervaes zou in die periode ook aan de parkaanleg gewerkt hebben. Guillaume Verplancke de Diepenhede erfde het kasteel in 1910 van zijn schoonvader. Hij zou naar verluidt in hetzelfde jaar de halfronde portiek tegen de ingang van het kasteel vergroot hebben tot een rechthoekige portiek, overbouwd tot een risaliet met driehoekig fronton. Ook het interieur van het kasteel werd door hem aangepast. In 1940 onderging het park heel wat schade door bominslag. Daarbij werd de oranjerie totaal vernield evenals de vlakbij staande hovenierswoning.
Bij vergelijking van de Ferrariskaart (1770-1778) met het Primitief kadasterplan van 1820 blijkt de aanleg van het buitengoed in die tussenperiode gewijzigd te zijn. De gesloten vierkante omgrachting met daarbinnen een geometrische tuinaanleg en symmetrisch ten opzichte van het kasteeltje staande kleine bijgebouwen waren in tussentijd omgevormd; de vierkante omgrachting veranderde tot een driekwartronde omgrachting met vertakkingen ten noordwesten; ook de aanduiding binnen dit areaal van een kronkelend pad wijst op een in 1820 wellicht reeds romantisch aangelegde landschapstuin. De twee kleine bijgebouwen vlakbij het kasteel waren in 1820 vervangen door één langwerpig landgebouw (ten zuidoosten van het kasteel - gesloopt in het begin van de 20ste eeuw). Volgens archiefgegevens van het kadaster werd in 1816 de ijskelder gebouwd. Het ijzeren empirehekken van de oude toegang aan de Varingstraat en waarschijnlijk ook de typisch empire ijzeren leuningen van de brug op het pad naar de ijskelder zijn allicht eveneens indicaties dat het domein in de empireperiode aanpassingen onderging. Mogelijk ging dit eveneens gepaard met veranderingen van het kasteel zelf in empirestijl en is hier tevens de aanleiding te zoeken voor de aanpassing van het kasteel in neo-empirestijl bij de vergrotingswerken in het begin van de 20ste eeuw. Ook de verdwenen oranjerie was in empirestijl en/of neo-empirestijl uitgevoerd; ter hoogte van de oranjerie stond in 1820 al een landgebouw dat in 1864 kadastraal als oranjerie werd geregistreerd; de oranjerie werd enigszins vergroot in 1884 en nog eens aangepast in 1902.
Het kasteeldomein verloor in een recente periode een beperkt gedeelte van zijn vroegere omvang. Eind de jaren 1960 werd de vroegere boomgaard aan de oostkant afgescheiden voor de bouw van een kleuterschool van het gemeenschapsonderwijs. Een zuidelijke strook van het kasteelpark werd later onteigend bij de aanleg van de autowegverbinding R 4 naast de ringvaart.
De Gontrode Heirweg of vroegere Rodtschen Heirweg was voorheen een belangrijke verkeersader van Gent over Melle naar het zuiden van Vlaanderen. Deze oude verbindingsweg doorsnijdt Melle in de lengte, vrijwel parallel aan de vroegere Brusselseheirweg naast de Schelde. De oudste landbouwuitbatingen van Melle waren ingeplant in de buurt van beide oude verkeersaders. Voor het overige bestond het oude wegennet uit onderlinge verbindingswegen tussen de vroegste landbouwexploitaties of van deze laatste naar de Schelde.
De Varingstraat leidde enerzijds naar het verdwenen oude veerpont aan de Schelde-bocht bij Zwaanhoek waar tevens een aard of aanlegplaats voor schepen was. Via de Zwaantjesstraat (heden omgelegd) bezat de kasteelsite aldus voorheen een rechtstreekse verbindingsweg van circa 1000 meter vanaf de Gontrode Heirweg tot deze aard. Een ander deel van de Varingstraat splitste zich af en leidde zuidwaarts richting Grote Elsdries. Door de aanleg van de spoorlijn Gent-Brussel (1837) en in een meer recente periode van de ringvaart en de autosnelwegverbinding R 4 wijzigde de wegenstructuur van de Varingstraat en omgeving. De wijk- en straatnaam Varingstraat gaat als plaatsnaam minstens terug tot de tweede helft van de 17de eeuw. Het toponiem Varenhacre (Varenakker) kwam al voor in de 13de eeuw; er is ook melding van het oude toponiem Varinck- of Varentveld. Andere oude toponiemen nabij kasteel, zoals onder andere Heywijk, Veldakker en Kouterlos, wijzen er ook op dat de ruimere omgeving, die rijk was aan sites met walgrachten, landbouwexploitaties kende die veelal opklommen tot de middeleeuwse periode (11de-13de eeuw).
Het kasteeldomein omvat een kasteelpark van nog bijna 7 hectare in het noordwesten van de Scheldegemeente Melle. Melle is een van de groene buitengemeenten rondom Gent die talrijke buitenverblijven telde toebehorend aan vooraanstaande of welstellende Gentenaars. Het kasteeldomein ligt op het einde van de Varingstraat en paalt ten westen aan de Gontrode Heirweg, grensstraat met de gemeente Merelbeke.
De hoofdtoegang van het kasteeldomein bevindt zich waarschijnlijk al sinds het begin van de 20ste eeuw op de hoek van Varingstraat en Gontrode Heirweg. De vier zware vierkante gemetste hekpijlers uit die tijd zijn voorzien van pleisterwerk met imitatiebanden, hardstenen sokkel en dekplaat en bekroning in de vorm van een lauwerkrans met strik. Het zware houten hekken is verdwenen.
Het kasteel zelf bevindt zich in de noordelijke helft van het domein binnen het cirkelvormig areaal dat voor driekwart omschreven wordt door de brede waterpartij. De voorgevel is georiënteerd naar het zuiden met een lichte afwijking naar het oosten. De achtergevel paalt vrijwel aan de brede serpentinevijver die wellicht een aanpassing is van de oude omgrachting van het goed. Het kasteel heeft een vrij monumentaal voorkomen en een opvallende symmetrische compositie. De neo-empire stijlelementen domineren het geheel. De in 1901-1902 toegevoegde torenachtige zijvolumes en het later (wellicht in 1910) tegen de middenpartij van de voorgevel aangebouwde middenrisaliet dragen bij tot het enigszins hybridische karakter van het geheel.
De gevels met witgeschilderde cementbepleistering zijn opgesmukt door opvallende reliëfornamenten ontleend aan de empirestijl: pijnappelvormige consoles onder de vensterbanken, caissons met gevleugeld Mercuriushoofdje, palmettenfriezen, rozetten, enzovoort. Er werden overwegend rechthoekige vensters met persiennes aangebracht naast Venetiaanse drielichten, rondboogvormige vensters en deurvensters. De twee hardstenen pilasters eindigend op een klassiek vrouwenhoofd, die vroeger als tussenstijlen van een Venetiaans drielicht met inkomdeur fungeerden, kunnen als een bijzonder typisch architectonisch empire-element worden aangewezen (mogelijk origineel?). Heden flankeren deze pilasters nog de rondboogvormige ingangsdeur; de vroegere zijlichten werden vervangen door twee rondboogvormige deurvensters. De halfronde zuilenportiek tegen de vroegere middentravee (zie oude prentbriefkaarten) werd in 1910 vervangen door een rechthoekige hardstenen portiek op bogen met balustrade en twee bovenverdiepingen. Het bekronend driehoekig fronton draagt twee gekroonde wapenschilden met devies van de families Verplancke de Diepenhede en de Saint-Génois des Mottes: "Atavis et Lauris". Op het fronton prijkt een hemelsfeer, een sierelement ontleend aan de classicistische architectuur. Afgezien van dit uitgebouwd risaliet behield het exterieur zijn uitzicht van 1901-1902. Enkel het houten hekwerk dat de bedaking sierde verdween.
Het kasteel bezit een kelderverdieping met troggewelven; aan de achterzijde vormt deze verdieping een souterrain. Het brede middengedeelte van het kasteel, van twee bouwlagen onder leien schilddak, doch met uitzondering van het middenrisaliet van de voorgevel, stemt wellicht overeen met het volume van het kasteel voor de vergroting van 1901-1902. Van de oudere kern zijn door blijkbaar grondige veranderingen van het interieur in het begin van de 20ste eeuw weinig zichtbare sporen aanwezig. De twee merkwaardige verticale verankeringen met ijzeren stangen, waardoor de zoldering van de grote rechter benedenkamer ophangt aan het zoldergebint, kunnen voortkomen van een aanpassing van het gebouw in het begin van de 19de eeuw. De grote bordestrap in de linker achterkamer van het middengedeelte wijst, gezien de oversnijding van de vensters, eveneens op een aanpassing van een bestaand gebouw. De diensttrap bevindt zich midden in de rechtervleugel. De gelijkvloerse verdieping bewaart nog vele elementen van een verzorgde interieuraankleding uit het begin van de 20ste eeuw: een kostbare vloer van diverse marmersoorten met centraal rozet in de middelste kamer, wanddecoratie in stuc, verscheidene marmeren schouwmantels waarvan twee met neoclassicistische stucdecoratie op de schouwboezem, parketvloeren, decoratieve venstersluitingen, binnenvensterluiken, rondboogvormige vensterdeuren met waaierbovenlicht en wandkasten in neo-empirestijl.
Het koetshuis met paardenstallen (1901-1902), in de noordoosthoek van het kasteeldomein, is ingeplant naast het ijzeren toegangshekken aan de Varingstraat, haaks met een schuine afwijking ten opzichte van de straat De achtergevel begrenst gedeeltelijk de westzijde van de aanpalende vroegere moestuin. De bakstenen constructie op U-vormige plattegrond is in eclectische stijl uitgevoerd met neoclassicistische elementen. De hoekrisalieten zijn uitgevoerd met een bovenverdieping onder een schilddak; het eenlaagse middendeel vertoont een pseudo-mansardedak met dakkapellen. De gevels zijn geleed door horizontale bepleisterde banden die contrasteren met het metselwerk met knipvoegen. Opmerkelijk is het verzorgde houtwerk van de brede gebogen poorten. De voorgevel is tevens voorzien van een ruim afdak met ijzeren I-profielen rustend op decoratief uitgewerkte schoren en stijlen. De zijgevels zijn geopend door een rij oculi. De achtergevel bezit een vrij gesloten karakter. Het zuidelijk risaliet bewaart zijn originele indeling in vier houten paardenboxen met ijzeren hekwerk. Het noordelijk risaliet behield zijn inrichting als stal met zes natuurstenen kribben. Tot slot is er nog een zadel- en gareelkamer met omlopende lambrisering. Tegen de rechter zijgevel en in het verlengde van het koetshuis staat de vroegere cactusserre.
Het speelhuis (1901-1902) bevindt zich ten zuidoosten tegenover het kasteel, aan de binnenbocht van de vijver. Het betreft een pittoresk houten tuinpaviljoen met kelder, in zogenaamde cottagestijl. Deze kleine chalet heeft een langwerpige, achtzijdige plattegrond en is symmetrisch van vormgeving. De gewitte houten skeletbouw vertoont vier puntgeveltjes en een centrale schoorsteen op de snijding van de overstekende leien bedaking. De toegangsdeur is aangebracht in een korte zijde met puntgevel; het ruitvormig zoldervenster bewaart zijn decoratieve tracering. De vensters waren vroeger van luiken voorzien geschilderd in twee kleuren (rood en wit) zoals de poorten van het koetshuis. Het speelhuis bevat twee kamertjes gescheiden door de dubbele schouw (rug aan rug). Boven de afschuining van de kelderingang werd een ingemaakt kastje geplaatst.
De ijskelder (1816) werd opgericht in het noordwestelijk gedeelte van het kasteelpark en is gelegen naast het pad dat van de hoofdtoegang naar het kasteel voert. Aan de noordzijde van de aarden heuvel die de ijskelder bedekt is een gewitte bakstenen voorgevel met rechthoekige ingangsdeur onder een driehoekig fronton zichtbaar. Op het einde van de rechte gang met gedrukt gebogen tongewelf verleent een rechthoekige deur toegang tot de cirkelvormige kelder. De recht opgaande bakstenen wanden eindigen bovenaan op een omlopende uitspringende baksteenlijst. Het bakstenen gewelf is gedrukt gebogen. Merkwaardig is de aanwezigheid van een rechthoekig houten vensterkozijn met luikklemmen tegenover de kelderingang. De vensteropening is met aarde gedicht. De bodem van de kelder is verdiept met afgeschuinde randen voor de opvang van het smeltwater.
De vroegere moestuin, in het noordoosten van het kasteeldomein, bewaart zijn herkenbare langwerpige rechthoekige vorm. De korte noordzijde aan de straatkant is afgesloten door een bakstenen muur met hardstenen afdekking. De muur is verticaal geritmeerd door lisenen met bepleisterde banden; de rechthoekige spaarvelden zijn bovenaan afgelijnd door een baksteenfries. Tegen de zuidkant van de muur of tuinzijde bevindt zich een lange gebogen druivenserre op lage bakstenen stoel. Het ijzeren skelet bleef behouden, de beglazing verdween. Midden de lange westzijde van de moestuin bleef een gewit ijzeren toegangshekken bewaard aan twee vierkante, gewitte bakstenen hekpijlers tussen resten van de ommuring van de moestuin.
Het kasteelpark zelf kan gekarakteriseerd worden als een in landschappelijke stijl aangelegd park. Het is het resultaat van een historisch geëvolueerd landschapspark dat allicht reeds in het begin van de 19de eeuw een soortgelijke aanleg bezat. Naast de lichte glooiingen van het terrein en de kronkelende paden is voornamelijk de brede en golvende waterpartij een essentieel bestanddeel van de parkaanleg. De brede vijver kent een driekwartcirkelvormig verloop; ten noorden achter het kasteel slingert hij terug en versmalt tot een gracht langs de Varingstraat. Over deze uitloper van de vijver bleef een gemetste bakstenen brug bewaard met decoratieve ijzeren brugleuningen in empirestijl. Het loopvlak van de brug werd later met beton verstevigd. De vijverpartij vertoont aan de westzijde een uitloper die eindigt bij een keermuur met een illusionistische beschildering. Het betreft een dubbele bakstenen muur met spouw en afgedekt door hardstenen platen. Aan het noordelijk uiteinde werden die door de groei van een eik verschoven; de stamomvang van deze boom getuigt ervan dat deze keermuur minstens opklimt tot het begin van de 19de eeuw. De opgaande muur bewaart nog deels een beschilderde bepleistering die een waterval voorstelt onder een boog van geel metselwerk. Het betreft hier een symbolische voorstelling van de bron of van de herkomst van het water. Dit motief vond toepassing in de tuinarchitectuur van het einde van de 18de en begin 19de eeuw. Nog andere aanplantingen illustreren door hun grote omvang de historische groei van dit landschapspark en zijn op zich als merkwaardige exemplaren te beschouwen. Bijzonder opvallend door zijn stamomtrek en ouderdom is de tamme Kastanje (Castanea sativa) ten oosten van de ijskelder, met een stamomtrek van 7 à 8 meter. Ten zuiden van de ijskelder bleef een enorme meerstammige gouden regen (Laburnum) bewaard. Een moerascipres (Taxodium distichum) en enkele atlasceders (Cedrus atlantica) zijn exemplaren die bijzonder thuis horen in dit genre van park. Typische randbeplantingen van de waterpartij met mispel (Mespelus germanica) en een paar kweeperen (Cydonia oblanga) zijn eveneens nog aanwezig. Aan de waterkant profileert zich een zeer omvangrijke azalea (Rhododendron molle). De bruggenhoofden van een recent gesloopt boogbrugje met houten leuningen over de vijver zijn nog aanwezig. Aan de Varingstraat en de Gontrode Heirweg bewaart het kasteelpark elementen van grachten als begrenzing van het domein.
Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier DO002091, Kasteeldomein de Varens.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Melle
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteeldomein De Varens [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/36297 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.