Teksten van Onze-Lieve-Vrouwebasiliek en kloostergang

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/37186

Basiliek en kloostergang ()

Historiek

Onder de huidige gotische kerk bevinden zich nog sporen van meerdere oudere kerken. Er is dus een lange continuïteit van religieuze gebouwen op deze site.

Archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat de geschiedenis van de basiliek teruggaat tot aan de stichting van de stad Tongeren, in 10 voor Christus. Romeinse bewoning werd in de 4de eeuw gevolgd door de bouw van een Romeinse basilica (vergaderzaal), die mogelijk op een bepaald moment als vroegchristelijke kerk werd gebruikt.

De basilica had een rechthoekige vorm, was driebeukig, en werd afgesloten door een halfronde apsis. In deze apsis stonden tegen de muur lage zitbanken, met centraal een uitgespaarde plaats, mogelijk voor een houten zitmeubel? Op de vloer van de apsis werd de indruk van een sokkel van een klein monumentje gevonden. Een muur scheidde de apsis van de zaal. Er zijn sporen van meerdere herinrichtingen. In welke toestand de basilica zich bevond toen in de zesde eeuw de Merovingische kerk werd gebouwd, weten we niet, maar het hergebruik van de apsis en de vloer in deze vroegmiddeleeuwse kerk doen vermoeden dat het gebouw er nog grotendeels stond.

De oudste Merovingische kerk werd gebouwd tussen 530 en 580 en kende daarna nog meerdere verbouwingen of ‘herbouwingen’. Het was een eenbeukige constructie van aanvankelijk 17,5 meter op 12,4 meter, een zaaltje dus, met een halfronde apsis. Een toren was er niet. Binnenin scheidde een koormuur het iets hoger gelegen koor van de rest van het gebouw: het volk keek letterlijk op naar wat er in het koor gebeurde. Tot 1803 stond in de nabijheid van de Tongerse basiliek nog een bewaard Merovingisch gebouw, de Sint-Maternuskapel, die mogelijk de doopkapel was bij deze Merovingische kerk. De Sint-Maternuskapel verdween echter begin 19de eeuw om plaats te maken voor een vlotter verkeer op de markt.

Eind 9de eeuw (870-900) werd een grotere, Karolingische kerk gebouwd of toch minimaal in fundering aangezet: een driebeukige constructie met hogere middenbeuk en opnieuw een halfronde apsis. Ongeveer een halve eeuw na haar bouw werd deze al vervangen door een volgende, Ottoonse kerk, die iets groter was. Deze ‘Ottoonse’ kerk had een langgerekt, driebeukig schip (gedateerd tussen 935 en 975), een sterk uitgebouwde dwarsbeuk en een halfrond koor. De datering van de bouwfase valt samen met het bestuur van bisschop Heraclius (959-972). Het schip werd voorafgegaan door een jongere, vierkante toren in romaanse stijl, die via een ronde traptoren toegankelijk was (gedateerd 1180-1220).

Historische bronnen beschrijven dat de graaf van Loon in 1180 de stad innam en zwaar toetakelde. Ook de kerk had hieronder te lijden. In 1213 belegerde de hertog van Brabant de stad. De verwoestingen uit deze laatste periode kunnen de reden geweest zijn om te beginnen met de bouw van de volgende, gotische kerk. De bouw van de gotische Onze-Lieve-Vrouwbasiliek werd volgens een archiefbron in 1240 gestart, wat wordt bevestigd door de C14-datering van mortel uit de fundering van het koor. De bouwkenmerken van de verschillende kerkdelen tonen ook aan dat men in elk geval met de aanleg van het zuidelijke deel van de dwarsbeuk en het koor begonnen is. In 1242 werd het hoofdaltaar al gewijd.

Het noordelijke deel van het transept is later gebouwd, in de tweede helft van de 14de eeuw. Ook het schip werd toen gebouwd. Archiefbronnen tonen aan dat de bouw van de toren pas startte in 1442, ongeveer twee eeuwen na het begin van de gotische werkzaamheden. Dit kan enkel verklaard worden door het gelijktijdig bestaan van een romaanse voorganger die slechts heel geleidelijk afgebroken werd naarmate de bouw van de gotische kerk vorderde. Hierdoor kon men tijdens de eeuwen van bouwen toch de kerk blijven gebruiken.

De romaanse voorganger is echter niet volledig verdwenen: in het noordwestportaal wordt de deuropening bekroond door een boog en zuiltjes die duidelijk romaans van stijl zijn. Ook de kolommen in het westelijk deel van het schip hebben een andere vorm dan de oostelijke. Waarschijnlijk gaat het om hergebruik van bouwelementen, die echter niet in situ bewaard bleven. De westelijke zuilen lijken later gebouwd. Ook de toren van de voorganger van de gotische kerk zou pas in de 16de eeuw afgebroken zijn, waarna het schip werd verlengd tot aan de gotische toren.

De forse gotische toren aan de westzijde van de basiliek werd nooit afgewerkt. Ooit moet het wel de bedoeling geweest zijn om de toren van een spits te voorzien, maar dat is nooit gelukt. Een opeenvolging van houten constructies hebben het bouwwerk wel lange tijd bekroond.

Bij de recente opgravingen werden fragmenten van oude decoratieschema’s van het interieur teruggevonden: deze werden op een ongekend moment afgekapt, en in een puinkuil in het koor geworpen. In de late dertiende eeuw waren de binnenwanden van de gotische kerk afgewerkt met een witte pleisterschildering waarop met rode lijnen rechthoekige steenblokken gesuggereerd werden. Op de profielen van muren en gewelfribben waren met dezelfde rode kleur V-vormige motieven aangebracht. Enkele fragmenten – die we niet in het gebouw kunnen lokaliseren – vertonen grillige penseelstreken, mogelijk te interpreteren als een vorm van marmerimitatie? Blind maaswerk – ook een restant uit de eerste bouwfase van de gotische kerk – draagt witte, okeren en vermiljoenen kalklagen. Merkwaardig is ook een gesculpteerde rondboog die men uit de fragmenten kon samenstellen, die een gotische zijde heeft, met een strak geometrisch patroon, en een renaissance-zijde, met een slinger van gestileerd fruit (waaronder granaatappels).

De Onze-Lieve-Vrouwbasiliek werd in de middeleeuwen zelfs gebruikt als belfort: als uitkijkpost, brandalarm, om de archieven te bewaren en om tot schuilplaats van de bevolking te dienen.

In 1677 werd de dakkap en het interieur van de kerk zwaar beschadigd tijdens een brand aangestoken door de troepen van Lodewijk XIV. Al in 1677 werd gestart met het herstel van de dakkap.

In 1731 wordt een sacristie gebouwd naar ontwerp van E. Fayn.

Onder leiding van Joseph Jonas Dumont werd van 1846 tot 1859 een restauratiecampagne uitgevoerd. Zowel buiten als binnen werden delen van het steenwerk vervangen door nieuwe bouwblokken. Het zuidportaal werd heraangelegd nadat het aangrenzende kapittelhuis werd ingekort. Ook het noordoostelijke portaal is niet meer origineel en het interieur werd aangepakt. Renaissance-glasramen, gedateerd tussen 1548 en 1550, werden gerestaureerd. Daarnaast kwamen er ook nieuwe glaspartijen uit het atelier van Jean-Baptiste Capronnier (1814-1891). De binnenmuren werden afgekapt, waardoor veel laatmiddeleeuwse schilderingen verloren gingen. Een tweede restauratie werd begonnen in 1969.

Ten oosten van de kerk bevindt zich het voormalige klooster. Waarschijnlijk bestond het oorspronkelijk uit vier vleugels waarvan de westelijke verdwenen is bij de bouw van het huidige koor. Op basis van stilistische gegevens kan het gedateerd worden tussen 1146 en 1164. Zuilengalerij en binnenhof dienden als begraafplaats voor de kanunniken. Aan de zuidelijke zijde bevindt zich de kapittelzaal, voorzien van een ronde toren, resterend van de versterking van het monasterium. In de 13de eeuw wordt het gemeenschapsleven opgegeven en vestigen de kanunniken zich in eigen woningen (zie Maastrichterstraat), ten noorden van het kerkhof en de omheiningsmuur, die op deze plaats nog lange tijd als kerkhofmuur bleef fungeren. Beschrijving

Beschrijving

De plattegrond beschrijft een driebeukig schip van zes traveeën met een rij zijkapellen aan weerszij, een voorstaande, vierkante westertoren, een transept, en een koor van drie rechte traveeën met vijfzijdige sluiting, geflankeerd door sacristieën. De kerk werd opgetrokken uit Maastrichtse kalksteen.

De vierkante westertoren bestaat uit acht geledingen, door waterlijsten gescheiden. De toren is voorzien van overhoekse steunberen van acht versnijdingen, voorzien van pinakels. De begane grond is voorzien van spitsboogportalen in elke zijde; de ruimten tussen de steunberen zijn verbonden door bogen. Op de tweede geleding bevindt zich een spitsbooggalerij, overwelfd door middel van kruisribgewelven. De vierde, vijfde en zesde geleding zijn voorzien van blinde spitsboogvensters met laatgotische tracering. In de zevende geleding, op elke zijde twee spitsboogvormige galmgaten met erboven een geajoureerde borstwering. De bovenste, neogotische geleding is voorzien van zittende engelenfiguren en heiligenbeelden.

Het schip vertoont een basilicale opstand. Door de bouw van de zijkapellen moesten de venster van de drie oudste, oostelijke traveeën verkort worden. Luchtbogen, verzwaard door pinakels markeren de traveeën. De bovenlichten zijn geprofileerde spitsboogvensters met vrij eenvoudige tracering. De aaneengesloten gevels van de kapellen vormen thans de buitenmuren van het schip. Ze zijn versierd met laatgotisch maaswerk. Brede spitsboogvensters zijn voorzien van een gelijkaardig maaswerk. De noordzijde is van twee portalen voorzien. Het westelijk deel bestaat uit twee delen; het binnenste portaal met nog sporen van de romaanse voorganger is een rondboogportaal met een voorstelling van het Laatste Oordeel in het boogveld.

De noordelijke transeptarm evenals het portaal dat er zich in bevindt is laatgotisch. Het spitsboogportaal is voorzien van beeldnissen, hogels en kruisbloem, en voorstelling van de Opwekking van Lazarus in het boogveld. Het portaal in de zuidelijke transeptarm dateert van 1873-1874, toen een gedeelte van de kapittelzaal werd afgebroken om de zuidelijke transeptarm vrij te maken. Het is opgevat zoals het noordportaal, met in het boogveld een voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Maternus.

De rechte koortraveeën dateren uit de 13de eeuw, de koorsluiting is recenter (14de eeuw). De traveeën, gescheiden door steunberen zijn voorzien van spitsboogvensters met maaswerk. De vensters van de koorsluiting zijn smal en zeer hoog.

De basiliek is voorzien van neogotische sacristieën, voorzien van rechthoekige vensters met maaswerk en een spitsboogportaal.

De verschillende bouwperioden zijn af te lezen uit de opstanden van het interieur. Overwelving door middel van een kruisribgewelf, waarvan de ribben neerkomen op schalken, steunend op de kapitelen der zuilen. De scheiding tussen midden- en zijbeuken wordt gevormd door een spitsboogarcade, het oudste gedeelte is voorzien van ronde zuilen met lage basis en vroeggotisch knoppenkapiteel, de westelijke traveeën van bundelpijlers met rijker versierd bladkapiteel; er is ook een materiaalverschil tussen beide gedeelten: in het oude gedeelte zijn de mergelstenen klein gekapt, in het recentere gedeelte heeft het materiaal grotere afmetingen. Boven de archivolten der scheibogen, triforium met zuiltjes van hardsteen, en hierboven de lichtbeuk. De vensters van het oudste gedeelte werden bij de bouw der zijkapellen onderaan ingekort om het dak der zijbeuken voldoende helling te geven. De wanden van transept en zijkapellen zijn versierd met gotische traceringen. Het koor is voorzien van kruisribgewelven, de sluiting van een straalgewelf; het vertoont een vrijwel complete beglazing.

Mobilair:

Vijf schilderijen op doek, waarvan vier in het koor en één in de noordelijke transeptarm, met voorstelling van taferelen uit het leven van Sint-Maternus, door J.-B. Juppin en C. Plumier van Luik, in opdracht van kanunnik J. Renatus de Neufcourt (1722, gerestaureerd circa 1955); schilderij met voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw tussen Sint-Petrus en Sint-Maternus, in opdracht van kanunnik H.A. Van Pyringhen (+ 1497), paneel; schilderij met voorstelling van Ecce Homo, paneel (eind 15de eeuw); schilderij met voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw van Smarten, in opdracht van kanunnik Florentinus van Delft (+ 1536), paneel; schilderij met voorstelling van de Gedaanteverandering op de berg Thabor, paneel (tweede helft 16de eeuw); triptiek met op het middenpaneel voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw met Jezus en Johannes en op de zijpanelen de opdrachtgevers, de kanunniken T. van Sprolant en T. Meiiers (gedateerd 1617). Beeld van Onze-Lieve-Vrouw met Kind en druiventros, zogenaamde Onze-Lieve-Vrouw van Tongeren, Oorzaak Onzer Blijdschap, gepolychromeerd notelaar (circa 1476); in de doorgang naar de kloostergang, beeld van Christus aan het kruis, gepolychromeerd hout, romaans (eind 11de eeuw); Sedes Sapientiae, gepolychromeerd hout (begin 13de eeuw, gerestaureerd 19de eeuw); beeld van Onze-Lieve-Vrouw met Kind, staande op draak, oorspronkelijk gepolychromeerd hout (13de eeuw); Piëta, gepolychromeerd hout (circa 1400, gerestaureerd 1953); Onze-Lieve-Vrouw met Kind, gepolychromeerd hout (begin 15de eeuw); beeld van Sint-Maternus, gepolychromeerd hout (begin 16de eeuw); beeld van Christus-op-de-Koude-Steen, gepolychromeerd hout (eind 15de eeuw); Calvarie, geschilderd hout, voorheen buiten, onder de toren opgesteld (circa 1600).

Hoofdaltaar, kalksteen (tweede helft 13de eeuw?), met retabel met voorstelling van taferelen uit het leven van Onze-Lieve-Vrouw, met merk van het Antwerps Sint-Lukasgilde (begin 16de eeuw), afkomstig uit de kerk van Venraai (Nederlands Limburg); twee zuidelijke zijaltaren, portiekaltaren, eik, renaissance (één gedateerd 1634); overige zijaltaren uit 19de eeuw, waaronder twee van M. Zens van Gent, één door P. Peeters van Antwerpen en één met schilderijen van C. Claes van Tongeren.

Koorgestoelte door G. van Schoenbeeck, Luik, eik (1710). Preekstoel, eik (18de eeuw). Twee biechtstoelen in de noordelijke zijkapel, eik (midden 17de eeuw, 1698); biechtstoel in de zuidelijke zijkapel, eik (1727).

Muurschildering in de zuidelijke zijkapel met voorstelling van Sint-Hubertus (circa 1525). Voormalige koorafsluiting, thans onder doksaal, messing, door C. Schwertfeger, Luik (gesigneerd en gedateerd 1711, verplaatst en vergroot in 1751). Twee sacristiedeuren, eik met ijzeren beslag, romaans (13de eeuw). Vier glasramen in het koor met voorstellingen van vier kerkleraars, Onze-Lieve-Vrouw met Sint-Servatius en Sint-Trudo, Sint-Anna-ten-Drieën, en de Calvarie, renaissance (1548 voor de drie eerstgenoemde, 1550 voor laatstgenoemde). Koorlezenaar in de vorm van een arend, en paaskandelaar door Johannes Joses van Dinant, messing (gedateerd 1372).

Grafmonument van kanunnik M.P. Closar (1735), marmer.

Orgel ontworpen door J.B. Le Picard, Luik (gesigneerd en gedateerd met chronogram 1752), totaal verbouwd in 1948 door E. Verschueren; orgelkast, eik, rococo, door M.B. Termonia, Luik. Doopvont, marmer, met deksel van messing door J. Kirsch, Luik (gesigneerd en gedateerd 1739).

Kloostergang

De gebouwen van de kloostergang zijn opgetrokken uit silex, behalve de noordelijke vleugel (mergelsteen) en bedekt met zadeldaken (leien). De eerste bouwlaag bevat de zuilengalerij met rondboogarcade; alleen de eerste bogen in de zuidelijke vleugel behoren tot de oorspronkelijke romaanse kloostergang; zij zijn herkenbaar aan de teerlingkapitelen, waarvan één oorspronkelijk, en de sterk verweerde ijzerzandstenen bogen; de rest van de rondboogarcade dateert waarschijnlijk uit de eerste helft van de 13de eeuw en is voorzien van vroeggotische bladkapitelen; het alternerend stelsel van één zuiltje en twee gekoppelde zuiltjes van hardsteen bleef over het ganse pand gehandhaafd. De binnenwanden zijn van mergelsteen; afdekking door middel van houten plafonds. De bovenverdieping, waar zich waarschijnlijk onder meer de slaapzalen van de kloosterlingen bevonden, zijn voorzien van vierkante vensters in een kalkstenen omlijsting met mergelstenen riemprofiel.

Ten zuiden van de zuidelijke vleugel bevindt zich de voormalige kapittelzaal, met aan de oostzijde een ronde toren, die deel uitmaakte van de omheining van het monasterium. Deze is voorzien van een neogotische westgevel (1874). De overige delen zijn van silex met gotische spitsboogvensters met maaswerk.

Aan de oostzijde werden in de 16de eeuw twee kapellen aangebouwd: de Sint-Annakapel, aan het einde van de zuidgang, circa 1550 gesticht door kanunnik Scronx, en aan de noordgang de Allerheiligenkapel, gesticht door Reys van Repen, in flamboyant-stijl (stergewelf).

Mobilair:

Boven de zuidelijke toegang tot de binnenhof bevindt zich romaanse reliëfsculptuur op de mijtervormige latei, met voorstelling van de triomferende Christus tussen twee engelen.

Tegen de muren van de kloostergang bevinden zich verschillende grafstenen met persoonsvoorstellingen: grafsteen van een geestelijke, gotisch (circa 1300); grafsteen van Simon en Aleidis de Leodio, gotisch (circa 1350); grafsteen van Maria Cleinwouters, gotisch, met oudste Middelnederlands grafschrift van Limburg (1397); grafsteen van kanunnik Theoderik Batensoen, gotisch (1438); grafsteen van kanunnik Lambert van Cortenbach, gotisch (1447); grafsteen van kanunnik Libert de Corswarem, gotisch (1456); grafsteen van een kanunnik, laatgotisch (1538); grafsteen van Willem Vander Meer en Catharina van Montfels, renaissancestijl (1543, 1551); grafsteen van kanunnik Nicolaas Bruyninckx, renaissance-stijl (1546); grafsteen van een priester, renaissancestijl (circa 1550).

  • ERVYNCK A., VANDEVORST K. & OOMEN E. 2014: De Onze-Lieve-Vrouwbasiliek van Tongeren. Een ontzettend lang verleden, Brussel.

Auteurs:  Oomen, Evelien; Vandevorst, Kris; Schlusmans, Frieda; Ervynck, Anton
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Oomen E. & Vandevorst K. & Schlusmans F. & Ervynck A. 2014: Onze-Lieve-Vrouwebasiliek en kloostergang [online], https://id.erfgoed.net/teksten/153987 (geraadpleegd op ).


Basiliek en kloostergang ()

Historiek

De eerste bisschop van Tongeren waarover historische zekerheid bestaat is Sint-Servatius, die in 344 als bisschop wordt vermeld en waarschijnlijk in 384 in Maastricht stierf. Volgens de legende bouwde hij een Onze-Lieve-Vrouwekerk op de plaats van de huidige kerk. De oudste sporen van een gebouw zijn de laat Romeinse resten (4de eeuw) van een rechthoekige zaalbouw met absis, opgegraven onder de kruising en de middenbeuk van de huidige kerk (1912, 1961, 1965). De functie is onbekend, doch de oriëntatie is identiek aan die van het huidige gebouw. Mogelijk gaat het om een Romeins gebouw met openbare functie gebouwd in de onmiddellijke nabijheid van het zuidoostelijk gedeelte van de verkorte, 4de-eeuwse omwalling; identificatie met de bisschopskerk van Sint-Servatius is niet uitgesloten.

De bouwgeschiedenis vertoont na deze periode een hiaat: hoewel de meeste auteurs overtuigd zijn van het bestaan van een Karolingische en/of Ottoonse kerk, bleven van dit gebouw geen sporen bewaard. In de Karolingische periode of later (de dateringen lopen uiteen van de 7de tot de 10de eeuw) doch zeker vóór 964 werd bij de kerk een kapittel opgericht; de kanunniken leefden in gemeenschap in het monasterium, dat na de inval der Noormannen en de verwoesting van de stad in 881 van een eigen versterking voorzien werd; gedeelten van de omwalling werden in 1844 opgegraven; voor de bouw ervan werd gebruik gemaakt van Romeins materiaal van de bouwvallige 4de-eeuwse omwalling. Mogelijk werd de bestaande Karolingische kerk na de verwoesting vervangen door een Ottoons gebouw. De oudste met zekerheid te identificeren resten zijn die van de romaanse kerk, waarvan de bouw werd aangevangen circa 1100.

Het claustrum, in deze periode gebouwd, bleef gedeeltelijk bewaard; uitzonderlijk bevindt dit kloosterpand zich ten ten oosten van de kerk; waarschijnlijk bestond het oorspronkelijk uit vier vleugels, waarvan de westelijke verdwenen is bij de bouw van het huidige koor. Op basis van stilistische gegevens kan het gedateerd worden tussen 1146 en 1164. Zuilengalerij en binnenhof dienden als begraafplaats voor de kanunniken. Aan de zuidzijde bevindt zich de kapittelzaal, voorzien van een ronde toren, rest van de versterking van het monasterium. In de 13de eeuw wordt het gemeenschapsleven opgegeven en vestigen de kanunniken zich in eigen woningen (zie Maastrichterstraat), ten noorden van het kerkhof en de omheiningsmuur, die op deze plaats nog lange tijd als kerkhofmuur bleef fungeren.

In 1180 wordt naar aanleiding van het conflict tussen prins-bisschop Raoul de Zaehringen en graaf Gerard van Loon laatstgenoemde belegerd in diens burcht te Kolmont. De graaf weet met enkele ridders uit te breken en steekt de stad en de kerk in brand. In 1213 wordt de kerk opnieuw door brand geteisterd tijdens de oorlog van Hendrik I, hertog van Brabant in zijn strijd met Loon en Luik om het bezit van het graafschap Moha. Waarschijnlijk was het gebouw zo zwaar beschadigd, dat besloten werd tot de bouw van een nieuwe kerk. In 1240 wordt met de bouw van de gotische kerk aangevangen. In de 13de eeuw worden koor, zuidelijke transeptarm en drie traveeën van het schip gebouwd; hier sloot de kerk aan bij de nog bestaande delen van de romaanse munsterkerk. In 1286 wordt het hoofdaltaar gewijd. Uit de tweede helft van de 13de eeuw dateert ook het binnenste deel van het zuidwest-portaal; mogelijk was dit het oorspronkelijke portaal dat zich in de laatste der drie in de 13de eeuw gebouwde traveeën bevond en circa 1343 naar hier werd overgebracht.

In de 14de eeuw wordt de koorsluiting gebouwd. Waarschijnlijk had het 13de-eeuws koor een rechte sluiting, als aansluiting op het kloosterpand.

In 1314 brandt de romaanse toren af; het schip wordt nu met twee traveeën verlengd (midden 14de eeuw). In de loop der 14de eeuw (1305-1411) worden geleidelijk de kapellen tegen de zijbeuken aangebouwd; de vensters der zijbeuken worden vergroot om als toegang tot de kapellen te fungeren en de 13de-eeuwse steunberen worden gebruikt bij de bouw van de scheidingsmuren; de kapellen vormen een soort vierde beuk.

Te oordelen naar de decoratie werd de noordelijke transeptarm met het portaal na 1456 gebouwd, ofwel grondig herbouwd in de stijl van de periode. Het buitenste gedeelte van het noordwest-portaal dateert van 1525, in 1532 gedecoreerd door de meesters Pieter en Jan.

Van 1442 tot 1541 wordt aan de toren gebouwd; de gotische toren vervangt de romaanse, die in 1314 door brand vernield werd (COENEN J., De bouw der basiliek van Tongeren, in Limburg, 13, 1932, p. 121-137). Volgens andere bronnen (DUSAR A., Beknopte beschrijving van de gerangschikte monumenten en landschappen op het grondgebied van de provincie Limburg, in De Tijdspiegel, 25, 1970, p. 34-35.) werd de romaanse toren tussen 1520 en 1529 afgebroken. In 1598 brandt de spits af en wordt in 1608 vervangen.

In 1677 wordt de kerk zwaar beschadigd bij de brand van de stad; metselwerk der muren en gewelven blijven echter bewaard. De stad, eigenaar van de toren, kan het herstel ervan niet bekostigen en draagt de eigendom ervan over op het kapittel (1691). De kerk wordt hersteld en de toren wordt van een nieuwe spits voorzien. In 1731 wordt een sacristie gebouwd naar ontwerp van E. Fayn.

Vanaf 1846 wordt begonnen met de restauratie van de kerk, onder leiding van J. Dumont (tot 1859); in verschillende campagnes gedurende de tweede helft van de 19de eeuw wordt eerst de toren gerestaureerd, vervolgens de rest van de kerk. De decoratie der gevels dateert vrijwel volledig uit deze periode. Het portaal in de zuidzijde dateert van 1874; voor de bouw ervan wordt het kapittelgebouw, dat oorspronkelijk tot vóór de zuidelijke transeptarm reikte, met vier traveeën ingekort. In 1877 wordt de bovenste verdieping van de toren gebouwd, ter vervanging van de bestaande spits. De sacristie van 1731 wordt afgebroken en vervangen door de huidige. In 1898 worden aan de westzijde van de zijbeuken twee bijgebouwen aangebouwd. Een tweede restauratie werd begonnen in 1969.

Beschrijving

De plattegrond beschrijft een driebeukig schip van zes traveeën met een rij zijkapellen aan weerszij, een voorstaande, vierkante westtoren, een transept en een koor van drie rechte traveeën met vijfzijdige sluiting, geflankeerd door sacristieën. Het gebouw is opgetrokken uit Zichense mergelsteen; ook de 19de-eeuwse restauraties werden in dit materiaal uitgevoerd.

Vierkante westtoren van acht geledingen door waterlijsten gescheiden. Overhoekse steunberen van acht versnijdingen, voorzien van pinakels. De begane grond is voorzien van spitsboogportalen in elke zijde; de ruimten tussen de steunberen zijn verbonden door bogen. Op de tweede geleding bevindt zich een spitsbooggalerij, overwelfd door middel van kruisribgewelven. De vierde, vijfde en zesde geleding zijn voorzien van blinde spitsboogvensters met laat-gotische tracering. In de zevende geleding, op elke zijde twee spitsboogvormige galmgaten; erboven een geajoureerde borstwering. De bovenste, neogotische geleding is voorzien van zittende engelenfiguren en heiligenbeelden.

Het schip vertoont een basilicale opstand. Door de bouw van de zijkapellen moesten de vensters der drie oudste oostelijke traveeën verkort worden. Luchtbogen, verzwaard door pinakels, markeren de traveeën. De bovenlichten zijn geprofileerde spitsboogvensters met vrij eenvoudige tracering. De aaneengesloten gevels der kapellen vormen thans de buitenmuren van het schip; ze zijn versierd met laat-gotisch maaswerk. Brede spitsboogvensters met gelijkaardig maaswerk. De noordzijde is van twee portalen voorzien. Het westelijke bestaat uit twee delen: het binnenste portaal is een rondboogportaal in overgangsstijl, waarschijnlijk het oude portaal der oorspronkelijke drie oosttraveeën uit de eerste helft van de 13de eeuw, in 1343, bij de verlenging van het schip naar hier overgebracht. Het is een rondboogportaal met archivolten en gelede zuilen op de posten. Voorstelling van het Laatste Oordeel in het boogveld. Het voorste gedeelte dateert van 1525 en werd in 1532 gedecoreerd door de meesters Pieter en Jan. Spitsboogportaal versierd met laat-gotische tracering, beeldnissen, hogels, kruisbloem, en zes apostelbeelden aan de binnenzijde; overwelving door middel van een netgewelf.

De noordelijke transeptarm, evenals het portaal dat er zich in bevindt is laat-gotisch (na 1456) of laat-gotisch verbouwd. Het spitsboogportaal is voorzien van beeldnissen, hogels en kruisbloem, en voorstelling van de Opwekking van Lazarus in het boogveld (P. Peeters, Antwerpen, 1914). Het portaal in de zuidelijke transeptarm dateert van 1873-1874, toen een gedeelte van de kapittelzaal werd afgebroken om de zuidelijke transeptarm vrij te maken. Opgevat als het noordportaal, met in het boogveld voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Maternus (P. Peeters, Antwerpen, 1913).

De rechte koortraveeën dateren uit de 13de eeuw, de koorsluiting is waarschijnlijk recenter (14de eeuw). De traveeën, gescheiden door steunberen zijn voorzien van spitsboogvensters met maaswerk. De vensters der koorsluiting zijn smal en zeer hoog. Neogotische sacristieën, voorzien van rechthoekige vensters met maaswerk en een spitsboogportaal.

De verschillende bouwperioden zijn af te lezen uit de opstanden van het interieur. Overwelving door middel van een kruisribgewelf, waarvan de ribben neerkomen op schalken, steunend op de kapitelen der zuilen. De scheiding tussen midden- en zijbeuken wordt gevormd door een spitsboogarcade, het oudste gedeelte is voorzien van ronde zuilen met lage basis en vroeg-gotisch knoppenkapiteel, de westelijke traveeën van bundelpijlers met rijker versierd bladkapiteel; er is ook een materiaalverschil tussen beide gedeelten: in het oude gedeelte zijn de mergelstenen klein gekapt, in het recentere gedeelte heeft het materiaal grotere afmetingen. Boven de archivolten der scheibogen, triforium met zuiltjes van hardsteen, en hierboven de lichtbeuk. De vensters van het oudste gedeelte werden bij de bouw der zijkapellen onderaan ingekort om het dak der zijbeuken voldoende helling te geven. De wanden van transept en zijkapellen zijn versierd met gotische traceringen. Het koor is voorzien van kruisribgewelven, de sluiting van een straalgewelf; het vertoont een vrijwel complete beglazing.

Mobilair :

Vijf schilderijen op doek, waarvan vier in het koor en één in de noordelijke transeptarm, met voorstelling van taferelen uit het leven van Sint-Maternus, door J.-B. Juppin en C. Plumier van Luik, in opdracht van kanunnik J. Renatus de Neufcourt (1722, gerestaureerd circa 1955); schilderij met voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw tussen Sint-Petrus en Sint-Maternus, in opdracht van kanunnik H.A. Van Pyringhen (+ 1497), paneel; schilderij met voorstelling van Ecce Homo, paneel (eind 15de eeuw); schilderij met voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw van Smarten, in opdracht van kanunnik Florentinus van Delft (+ 1536), paneel; schilderij met voorstelling van de Gedaanteverandering op de berg Thabor, paneel (tweede helft 16de eeuw); triptiek met op het middenpaneel voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw met Jezus en Johannes en op de zijpanelen de opdrachtgevers, de kanunniken T. van Sprolant en T. Meiiers (gedateerd 1617). Beeld van Onze-Lieve-Vrouw met Kind en druiventros, zogenaamd Onze-Lieve-Vrouw van Tongeren, Oorzaak Onzer Blijdschap, gepolychromeerd notelaar (circa 1476); in de doorgang naar de kloostergang, beeld van Christus aan het kruis, gepolychromeerd hout, romaans (eind 11de eeuw); Sedes Sapientiae, gepolychromeerd hout (begin 13de eeuw, gerestaureerd 19de eeuw); beeld van Onze-Lieve-Vrouw met Kind, staande op draak, oorspronkelijk gepolychromeerd hout (13de eeuw); Piëta, gepolychromeerd hout (circa 1400, gerestaureerd 1953); Onze-Lieve-Vrouw met Kind, gepolychromeerd hout (begin 15de eeuw); beeld van Sint-Maternus, gepolychromeerd hout (begin 16de eeuw); beeld van Christus-op-de-Koude-Steen, gepolychromeerd hout (eind 15de eeuw); Calvarie, geschilderd hout, voorheen buiten, onder de toren opgesteld (circa 1600).

Hoofdaltaar, kalksteen (tweede helft 13de eeuw?), met retabel met voorstelling van taferelen uit het leven van Onze-Lieve-Vrouw, met merk van het Antwerps Sint-Lukasgilde (begin 16de eeuw), afkomstig uit de kerk van Venraai (Nederlands Limburg); twee zuidelijke zijaltaren: portiekaltaren, eik, renaissance (één gedateerd 1634); overige zijaltaren uit de 19de eeuw, waaronder twee van M. Zens van Gent, één door P. Peeters van Antwerpen en één met schilderijen van C. Claes van Tongeren. Koorgestoelte door G. van Schoenbeeck, Luik, eik (1710). Preekstoel, eik (18de eeuw). Twee biechtstoelen in de noordelijke zijkapel, eik (midden 17de eeuw, 1698); biechtstoel in de zuidelijke zijkapel, eik (1727). Orgel door J.B. Le Picard, Luik (gesigneerd en gedateerd met chronogram 1752), totaal verbouwd in 1948 door E. Verschueren; orgelkast, eik, rococo, door M.B. Termonia, Luik. Doopvont, marmer, met deksel van messing door J. Kirsch, Luik (gesigneerd en gedateerd 1739). Muurschildering in de zuidelijke zijkapel met voorstelling van Sint-Hubertus (circa 1525). Voormalige koorafsluiting, thans onder doksaal, messing, door C. Schwertfeger, Luik (gesigneerd en gedateerd 1711, verplaatst en vergroot in 1751). Twee sacristiedeuren, eik met ijzeren beslag, romaans (13de eeuw). Vier glasramen in het koor met voorstellingen van vier kerkleraars, Onze-Lieve-Vrouw met Sint-Servatius en Sint-Trudo, Sint-Anna ten Driëen, en de Calvarie, renaissance (1548 voor de drie eerste, 1550 voor laatstgenoemde). Koorlezenaar in de vorm van een arend, en paaskandelaar door Johannes Joses van Dinant, messing (gedateerd 1372). Grafmonument van kanunnik M.P. Closar (+1735), marmer.

Kloostergang

De kloostergang met bijhorende gebouwen resten, zij het in sterk gerestaureerde toestand, van het romaanse claustrum der 12de eeuw. Het kloosterpand omvatte waarschijnlijk oorspronkelijk vier vleugels, waarvan de westelijke moest plaats maken voor de uitbreiding van het koor.

De gebouwen zijn opgetrokken uit silex, behalve de noordelijke vleugel die volledig van mergelsteen is. Zadeldaken (leien). De eerste bouwlaag bevat de zuilengalerij met rondboogarcade; alleen de eerste bogen in de zuidvleuge behoren tot de oorspronkelijke romaanse kloostergang; ze zijn herkenbaar aan de teerlingkapitelen, waarvan één oorspronkelijk, en de sterk verweerde ijzerzandstenen bogen; de rest van de rondboogarcade dateert waarschijnlijk uit de eerste helft van de 13de eeuw, en is voorzien van vroeg-gotische bladkapitelen; het alternerende stelsel van één zuiltje en twee gekoppelde zuiltjes van hardsteen bleef over het ganse pand gehandhaafd. De binnenwanden zijn van mergelsteen; afdekking door middel van houten plafonds. De bovenverdieping, waar zich waarschijnlijk de slaapzalen der kloosterlingen bevonden, zijn voorzien van vierkante vensters in een kalkstenen omlijsting met mergelstenen riemprofiel.

Ten zuiden van de zuidvleugel bevindt zich de voormalige kapittelzaal, met aan de oostzijde een ronde toren, die deel uitmaakte van de omheining van het monasterium. Neogotische westgevel (1874). De overige delen zijn van silex, voorzien van gotische spitsboogvensters met maaswerk.

Aan de oostzijde werden in de 16de eeuw twee kapellen aangebouwd: de Sint-Annakapel, aan het einde der zuidgang, circa 1550 gesticht door kanunnik Scronx, en aan de noordgang de Allerheiligenkapel, gesticht door Reys van Repen, in flamboyant-stijl (stergewelf).

Mobilair :

Boven de zuidelijke toegang tot de binnenhof, romaanse reliëfsculptuur op de mijtervormige latei, met voorstelling van de triomferende Christus tussen twee engelen.

Tegen de muren van de kloostergang, verschillende grafstenen met persoonsvoorstellingen: grafsteen van een geestelijke, gotisch (circa 1300); grafsteen van Simon en Aleidis de Leodio, gotisch (circa 1350); grafsteen van Maria Cleinwouters, gotisch, met oudste Middel-Nederlands grafschrift van Limburg (1397); grafsteen van kanunnik Theoderik Batensoen, gotisch (1438); grafsteen van kanunnik Lambert van Cortenbach, gotisch (1447); grafsteen van kanunnik Libert de Corswarem, gotisch (1456); grafsteen van een kanunnik, laat-gotisch (1538); grafsteen van Willem Vander Meer en Catharina van Montfels, renaissancestijl (1543, 1551); grafsteen van kanunnik Nicolaas Bruyninckx, renaissance-stijl (1546); grafsteen van een priester, renaissancestijl (circa 1550).

Belangrijke kerkschat, bewaard in de voormalige kapittelzaal.

  • BAILLIEN H., Tongeren, België's oudste stad, Tongeren, 1965.
  • COENEN J., De bouw der basiliek van Tongeren, in Limburg, 13, 1932, p. 121-137.
  • DUSAR A., Beknopte beschrijving van de gerangschikte monumenten en landschappen op het grondgebied van de provincie Limburg, in De Tijdspiegel, 25, 1970, p. 34-35.
  • PAQUAY J., Aperçu général sur l'histoire de l'église et du chapitre, in Bulletin de la Société scientifique et littéraire du Limbourg, 24, 1906, p. 79-100.
  • PAQUAY J., Eglise Notre-Dame à Tongres, in Bulletin de la Société scientifique et littéraire du Limbourg, 29, 1911, p. 81-275.
  • PERREAU A., Tongres et ses monuments, Tongeren, 1849, p. 57-64.
  • ROOSE P., inspecteur orgelzaken B.M.L., onuitgegeven gegevens.
  • RUWET V., 2000 jaar Tongeren. 15 voor Christus tot 1985, Hasselt, 1988, p.69-85.
  • THYS C., Monographie de l'Eglise de Notre-dame à Tongres, Brussel-Liège, 1866.
  • VAN CASTER E. & OP DE BEEK R., De grafkunst in Belgisch-Limburg. Vloerzerken en -platen met persoonsvoorstellingen (13e tot 17e eeuw), Assen, 1981, p. 59, 72-73, 93, 98-99, 107, 111, 112, 146-147, 155, 156-157, 158.

Bron: SCHLUSMANS F. met medewerking van VANTHILLO C. 1990: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Tongeren, Kantons Riemst - Tongeren, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 14n1, Brussel - Turnhout.
Auteurs:  Schlusmans, Frieda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Schlusmans F. 1990: Onze-Lieve-Vrouwebasiliek en kloostergang [online], https://id.erfgoed.net/teksten/37186 (geraadpleegd op ).