Kanunnikenhuis ()

Dit kanunnikenhuis werd vernield in de brand van 1677, maar in 1712 heropgebouwd in barokstijl. Het is één van de oorspronkelijk twaalf kanunnikenhuizen in Tongeren.

Historiek

Na het opgeven van het gemeenschapsleven in dienst van het kapittel van Onze-Lieve-Vrouw, gingen omstreeks 1250 de fratres - die voortaan kanunniken werden genoemd - afzonderlijk wonen buiten het claustrum. De kanunnikenhuizen waren alle gelegen in het zogenaamde 'klooster', het bovenste deel van de Maastrichterstraat, tussen de Grote Markt en de 4de-eeuwse Romeinse poort.

Dit kanunnikenhuis is één van de best bewaarde van de oorspronkelijk twaalf kanunnikenwoningen. Het is gelegen aan de noordzijde van de Maastrichterstraat tussen de restanten van de domus prime en het verdwenen domus tertie.

Het kanunnikenhuis dat oorspronkelijk op dit perceel was ingeplant, moet gebouwd geweest zijn tussen 1249 en 1324 door kanunnik Godefridus De Trajecto. Het pand werd ononderbroken bewoond door een kanunnik, van wie de namen bekend zijn via de lijst possessor domorum claustralium.

Tijdens de grote stadsbrand in de nacht van 28 op 29 augustus 1677, ging ook dit kanunnikenhuis in de vlammen op. Het werd toen bewoond door kanunnik François Bidelot of Bidloz uit Luik. Het pand werd niet snel heropgebouwd, vermits het in 1712 nog in puin lag.

Op 27 februari 1712 verkocht het kapittel het perceel aan kanunnik Pierre Bourdon die echter reeds overleed op 15 october 1713, zodat hij hoogstens de ruwbouw van het nieuwe huis kan voltooid hebben. Op 19 januari 1714 kwam kanunnik Jean d'Heur in het bezit van dit pand. Na zijn overlijden op 21 juli 1734 wordt er in de bronnen geen melding meer gemaakt van een nieuwe bewoner tot 1778 toen Henri Joseph d'Huveterre als laatste kanunnik het huis ging bewonen. Tijdens de Franse bezetting week hij uit naar Nederland. Hij keerde terug in 1802 en verkocht zijn huis in 1804. Dit was meteen het einde van de religieuze geschiedenis van het kanunnikenhuis dat vanaf dan in handen kwam van notabelen.

Op basis van de kadasterplannen kan duidelijk de volledige kadastrale evolutie van dit pand gevolgd worden. Sinds 1829, toen voor het eerst kadasterplannen werden opgemaakt van het Tongerse stadscentrum, kunnen drie fasen genoteerd worden:

  • Fase één: toestand in 1829
    Het pand deed dienst als woning en bestond uit twee volumes aan weerszijden van een voortuin. Mogelijk stond hiertussen een poort of hekwerk. Mogelijks zijn dit zelfs de restanten geweest van het eerste afgebrande kanunnikenhuis waar de kanunnik verbleef tijdens de nieuwbouwfase. De achterkoer werd geflankeerd door twee langgerekte constructies. In de westelijke constructie was een waterput aanwezig. Tenslotte was het huis voorzien van een uitgestrekte tuin met een klein gebouwtje;
  • Fase twee: tussen 1829 en 1868
    In 1849 nam advocaat J. Ch. Thys zijn intrek in het gebouw. In 1875 gevolgd door Ch. M. Th. Thys, vrederechter in Antwerpen, in 1900 door L. J. Sleger-de Bellefroid en in 1906 door Dr. L. Slegers-Thys. In 1851 werd het perceel westwaarts uitgebreid door de toevoeging van twee gebouwtjes aan de tuinzijde van het huis. In 1863 werd de langgerekte aanbouw tegen de noordwestelijke hoek van de hoofdbouw verwijderd. In 1868 werden twee gebouwtjes ten zuiden ervan, eveneens uitgevoerd op de tuin in de kadastrale legger als koetshuis aangeduid. Dit koetshuis was niet bereikbaar via de Maastrichterstraat, doch kan enkel toegankelijk geweest zijn via het aangrenzende, onbebouwde perceel dat bij het domein van het eerste kanunnikenhuis hoorde. In 1913 werden de tuin en bijgebouwen verkocht;
  • Fase drie: 1918 tot heden
    Het pand kwam in 1918 in handen van de Banque Générale de Liège. Loketten, kantoren, kluis werden ondergebracht in een aparte achterbouw in de vroegere tuin. Dit gebouw was haaks aangebouwd tegen de oorspronkelijke achtergevel. Hierdoor verdween het noordoostelijke deel van de achtergevel evenals de vroegere noordwaartse annexvleugel. In de woning zelf werd het oostelijk deel van het gelijkvloers getransformeerd om het publiek gedeelte van het private te kunnen scheiden en bankbezoekers de mogelijkheid te geven om via de Maastrichterstraat de achterbouw te bereiken.

Beschrijving

Exterieur

Het betreft een breedhuis van vijf traveeën en twee bouwlagen onder een steil, gebogen leien wolfdak met pirons op de nokpunten en telkens drie dakkapellen op het voorste en het achterste dakvlak. De smalle zijden zijn volledig blind. De baksteenbouw is opgesmukt met Maaslandse kalksteen en mergel.

Voor- en achtergevel hebben dezelfde ordonnantie.Het zijn lijstgevels met getoogde venster- en deuropeningen in een uitspringende, mergelstenen omlijsting met in- en uitspringende negblokken en trapezoïdale sluitsteen. De dorpels zijn uitgevoerd in Maaslandse kalksteen. De mergelstenen consoles waarop de kroonlijst rust, zijn bij de laatste aanpassingswerken verstopt achter de nieuwe kroonlijst. De vleugelvensters zijn van het Franse type met smalle verdeelroeden en raampompen en vervangen de oorspronkelijke ramen. De voordeur is verplaatst van de oorspronkelijke middentravee naar de uiterst rechtse travee. De achtergevel bleef slechts gedeeltelijk bewaard door de toevoeging van de achterbouw.

Indeling

Oorspronkelijk was het gelijkvloers - zoals trouwens de bovenliggende woonlaag - sterk symmetrisch opgevat en opgebouwd rond een centrale vestibule die de voor- en de achter-gevel verbond. In deze hal komt een trappenhuis voor waarlangs de kelder en de verdiepingen toegankelijk waren. Vanuit deze centrale gang waren de vier vertrekken - waarvan er zich twee links en twee rechts bevonden - toegankelijk.

Door de verbouwingen in de jaren 1920 in het kader van de bankfunctie in de achterbouw, werd de oostelijke vleugel grondig verbouwd en de centrale inkomdeur verplaatst naar de uiterst rechtse, vijfde travee. De vestibule werd verkleind door de inbreng van een ruimte aan de straatzijde.

De eerste verdieping geeft een duidelijk beeld van de oorspronkelijke toestand van het gelijkvloers, meer bepaald een centrale vestibule met tweemaal twee kamers aan weerszijden ervan. Het gedeelte van de overloop ten zuiden van het trappenhuis, met uitzicht op de straat, was oorspronkelijk in gebruik als huiskapel. Oorspronkelijk stond deze ruimte in open verbinding met de hal. Momenteel is deze ruimte afgescheiden en in gebruik als keuken.

De grote zolder - momenteel gedeeltelijk ingedeeld in zolderkamers - is overspannen door een hoge houten stijlenkap.

Interieur

De vestibule heeft door de aanpassingswerken heel wat van haar oorspronkelijk karakter verloren. Niet alleen werd de ruimtelijke kwaliteit aangetast, maar ook de vloer (met carboonkalkstenen tegels) werd verwijderd en vervangen door een mozaïekvloer in witte en rood¬bruine steentjes. De wanden werden herstuct. Het is niet zeker dat er oorspronkelijk een rijkere stucwerk-decoratie aanwezig was, al zijn schilderingen mogelijk. De hal werd donkerder door het verwijderen van de oorspronkelijke ingang en de verwijdering van de oorspronkelijke achterdeur. Authentiek zijn wel de toegangen naar de oostelijke kamers via eikenhouten lijst- en paneeldeuren in een geprofileerde omkadering.

De oorspronkelijke eikenhouten kwartslagtrap met overlopen is bewaard. De bloktrede is uitgevoerd in wit marmer, de trappaal is uitgewerkt als een console getooid met acanthusbladeren en een gebloemde guirlande. De platte stijlen staan met elkaar in verbinding door omkrullend lijstwerk met bladvormige uiteinden. De trapboom is versierd met twee in elkaar verstrengelde platte banden, die beurtelings kleine en grote cirkels vormen, waarbinnen margrieten en viooltjes zijn uitgewerkt. De trapkast rust op een brede plint en is voorzien van rechte, geprofileerde lijsten. Het geheel is uitgevoerd in een overgangsstijl tussen rococo en classicisme. Het trappenhuis wordt verlicht via een koepeltje dat ingewerkt is in een vals plafond onder de bekapping.

In het ontvangststalen wordt de eikenhouten plankenvloer in koud langsverband, afgeboord met een verstekt kader. Wanden en zoldering zijn integraal bepleisterd en monochroom geschilderd in een witte olieverflaag. De plafondlijsten en siermotieven zijn verguld, bloemen en vruchten zijn gepolychromeerd. De blinde muurvlakken werden opgevuld met in geprofileerde lijsten gevatte olieverfschilderingen op doek, gespannen op een houten chassis. De schilderingen zijn combinaties van marines, genrestukken en stillevens. Opvallend zijn de ruïnetaferelen. De schilder is onbekend, hoewel een signatuur werd aangetroffen. De schoorsteen is in rode marmer met een door een schelpmotief bekroonde haardmond en consolevormige rechtstanden. De haardtegels dragen de jaartallen 1662 en 1663. De boezem is uitgewerkt rond een spiegel met afgeronde bovenhoeken, gevat in een kraallijst en afgeboord met een vergulde stoktlijst met lintomzwachteling, bekroond met een bloemenkorf met afhangende bloemslingers.

In het stucsalon is de vloer op dezelfde manier uitgewerkt als in het ontvangstsalon. Wanden en zoldering zijn integraal bepleisterd en afgewerkt met een eenvoudig gevormde houten sokkel met een eenvoudige plint, rechthoekige panelen met inspringende hoeken en gekorniste lijst. De rechtgerande schoorsteen is uitgewerkt in rood marmer, rechtstanden en balk zijn versierd met witmarmeren, over elkaar geschoven schijfjes. Het vloertje is uitgewerkt in dambordpatroon. De haardtegels dragen de data 1667 en 1700. De eenvoudig omlijste schoorsteenboezem is vergezeld van een rechthoekige spiegel bekroond met opengeplooide lauwerkrans. In de oostelijke wand is er een centrale halfronde nis met koepelbekroning. In de koepel zijn cassetten verwerkt rond een centraal palmet. In elke cassette is een bloemmotief aanwezig.

Op de eerste verdieping hebben alle ruimtes eiken plankenvloeren met planken in koud langsverband. Alleen in de zuidoostelijke kamer, ligt de vloer in visgraatpatroon. Wanden en zoldering zijn integraal gestuct met een kooflijst tussen zoldering en muren. De schoorstenen zijn strakke, 20ste-eeuwse structuren, behalve in de zuidoostelijke kamer waar de schouwmantel versierd is met stucwerk.

Merkwaardig is alleszins de huiskapel, gelegen in het verlengde van de trap. Typerend is het in stucwerk uitgevoerde baldakijnaltaar tegen de oostelijke wand. Het muuroppervlak is integraal gestuct en voorzien van een centrale, vooruitspringende travee, uitgewerkt als een tempelfront, afgeboord met gecanelleerde pilasters met voluutkapitelen en een klassiek hoofdgestel. Binnen dit kader werd een ciborium uitgewerkt.


Bron: Beschermingsdossier DL002141, Maastrichterstraat 6: vml Kanunnikenhuis #2 (digitaal dossier)
Auteurs:  Gyselinck, Jozef
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Gyselinck J. 1999: Kanunnikenhuis [online], https://id.erfgoed.net/teksten/158949 (geraadpleegd op ).


Kanunnikenhuis ()

Kanunnikenhuis uit de tweede eeuw, vernield in de brand van 1677 en heropgebouwd in barokstijl in 1712. Achteruitgelegen ten opzichte van de straat.

Breedhuis van vijf traveeën en twee bouwlagen ondere steil, gebogen wolfsdak (leien) met drie dakkapellen. Bakstenen lijstgevel; het gebruik van mergelsteen voor banden en vensteromlijstingen is uitzonderlijk voor deze periode. Getoogde vensters in een licht uitspringende omlijsting met sluitsteen en op regelmatige afstanden geplaatste negblokken; kalkstenen onderdorpels. Mogelijk recente getoogde deur.

  • ULRIX E., Het Romeins stratenplan van Tongeren, (Het Oude Land van Loon, 13, 1958, p. 20).
  • ULRIX E., Les rues de Tongres à travers les siècles, Tongeren, 1904.

Bron: SCHLUSMANS F. met medewerking van VANTHILLO C. 1990: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Tongeren, Kantons Riemst - Tongeren, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 14n1, Brussel - Turnhout.
Auteurs:  Schlusmans, Frieda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Schlusmans F. 1990: Kanunnikenhuis [online], https://id.erfgoed.net/teksten/37263 (geraadpleegd op ).