is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Watermolen Blaarmolen
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Watermolen Blaarmolen met woelkom
Deze bescherming is geldig sinds
is deel van de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Park van de Oostelijke Jeker
Deze bescherming is geldig sinds
De Blaarmolen is een watermolen op de Jeker uit 1836 die sinds de omlegging van deze waterloop in 1968 buiten bedrijf is, maar in 2013 maalvaardig werd gerestaureerd.
De meest stroomafwaarts gelegen molen van alle Tongerse watermolens op de Jeker werd voor het eerst vermeld in 1235 als molendinum de Blale . Latere vermeldingen dateren uit 1364, 1386, 1450, 1544 en 1596. De ligging van de Blaarmolen werd min of meer omschreven in de akte van 18 oktober 1571: "sijn meulen tot Bloyl op der jacoeren gelegen, ree(n)genoot nae Nederhem die jacoer, nae Ketsingen die gemeyn straet gaende van Bloel lancx der Jecoeren naar Mall”.
Van oudsher was de watermolen eigendom van de familie van Hamal, die hem in leen hadden van de graven van Loon. Achtereenvolgens was de molen in het bezit van de heren van ‘s Herenelderen (vóór 1450), de Renesse (1544), Hermans (1780), de Becker Remy (1855), Jorissen (1931).
De Blaarmolen was ook de banmolen voor de bewoners van ’s Herenelderen, dit blijkt uit twee bewaarde jaargedingen van ’s Herenelderen uit 1716 en 1784-1785.
In de 17de eeuw bevatte de molen zowel een rogge- als een smoutmolen. Dit blijkt uit een opgave van in 1650 uitgevoerde herstellingen waarvan een gedeelte ten laste van de leenbezitter, de baron van Elderen, viel.
In de atlas van de stadsvrijheid uit het jaar 1731 staat de molen netjes getekend. Aan de overzijde van de straat, staat ook de ruime dwarsschuur onder zadeldak (Vlaamse pannen), met tegen de voorgevel aanbouwsels onder lessenaarsdaken, al aangeduid op een kaart van 1731. Van de oude kern van de schuur getuigen de resten vakwerkbouw. Het huidig uitzicht met onder andere de rechthoekige schuurpoort onder houten latei, dateert grotendeels uit de tweede helft van de 19de en de 20ste eeuw.
De Blaarmolen, in zijn huidige toestand, vormt een langwerpig gebouw, waarvan de smalste zijde zich langs het water bevindt. Vermoedelijk was oorspronkelijk de mulderswoning in hetzelfde gebouw begrepen. Op de zolder van de tweede verdieping zijn hier nog sporen van zichtbaar.
Naderhand werd er een woonhuis in het verlengde van de molen opgericht. De dakconstructies laten dit duidelijk zien. Het oude gedeelte wordt gekenmerkt door diverse bouwfasen: de westelijke gevel schijnt te dateren uit de 17de eeuw, doch er werd danig aan vernieuwd in de 18de en 19de eeuw.
Na de rechttrekking van de Jeker in 1970, waarbij de Jekerarm naar de molen werd afgesneden, werd nog kortstondig overgeschakeld op elektrische kracht. Het "water" (de woelkom) bij de molen werd een soort vijvertje, zonder enige stroming. In eerste instantie werd nog gebruik gemaakt van de bestaande molenstenen, later werd in de gebouwen aan de overkant overgeschakeld op een hamermolen en viel het molenwerk stil.
De molenaarswoning werd in 1966 ook uitgebreid met een volume ten noordwesten ervan. Deze nieuwe toevoeging en de noordelijke kopgevel van het molenaarshuis werden door een moderne gevel geüniformiseerd onder een schilddak, het nieuwe volume onttrekt daarbij de drie noordelijk traveeën aan het zicht. Intern lijken de drie noordelijke traveeën van de molenaarswoning met twee vensteropeningen en een deuropening met achtergelegen dwarsgang bewaard.
In 1995 werd de molen verkocht en in 2007 werd naar aanleiding van een studie om de rechtgetrokken Jeker opnieuw te laten meanderen ook de aanzet tot de restauratie gegeven. De oude Jekerarm aan de Blaarmolen werd open gegraven om de molen opnieuw maalvaardig te maken en eveneens vismigratie toe te laten. Tijdens deze werken werden enkele restanten van de kaaimuren vastgesteld. Het ging om muren in mergelblokken en gemetste muren. De restauratie van het sluizencomplex aan de molen werd in 2013 afgerond.
De gebouwen zijn gegroepeerd rondom een rechthoekig, gekasseid erf, bereikbaar via een inrijpoort in de noordgevel. De Jeker stroomt opnieuw langs de zuidzijde van het erf, waar zich ook de kolkvijver bevindt.
Het woonhuis en het molenhuis bevinden zich in een ruim gebouw van zeven traveeën en twee en een halve bouwlaag onder een schilddak (Vlaamse pannen), met kern uit de 17de eeuw.
Het witgekalkte bakstenen gebouw op een gepikte plint waarin enkele mergelsteenblokken en natuurstenen hoekblokken voorkomen werd in de tweede helft van de 20ste eeuw aan de noordzijde van een nieuwe voorgevel met bijkomend volume voorzien . De oude noord-zuid georiënteerde kern van het gebouw bleef bewaard en werd vermoedelijk ook in twee fasen opgericht. Halverwege bevinden zich hoekkettingen in natuursteen die mogelijk wijzen op een oudere fase met volume in het zuiden langs de Jeker dat later naar het noorden toe werd uitgebreid.
Gesmeed ijzeren muurankers met krullen sieren de gevels. Verankerde bakstenen vensters (strek) en een rechthoekige deuropening in een vlakke kalkstenen omlijsting met bovenlicht openen de gevel. De deuromlijsting is bovenaan 1836 gedateerd, boven de toegangsdeur langs het erf bevindt zich een laaddeur en de muuropeningen op de bovenste halve bouwlaag zijn kleine, rechthoekige vensters. De watergevel in natuursteen bevat drie vensteropeningen en een kleine, dichtgemetselde rondboogvormige vensteropening. Het schrijnwerk in het molenhuis bevat een roedeverdeling.
Het molenwerk bleef intact bewaard. Op de gelijkvloerse verdieping bevindt zich een vloer met “plavuizen’ in natuursteen met ter hoogte van het luigat een vierkante houten onderbreking. Verder is er ook gietijzeren raderwerk tussen gietijzeren zuilen waartussen dito bruggen met regelbare taatspotten en lichtsysteem met handwiel aanwezig. De oorspronkelijke aandrijving met het waterrad (heden nog 1 koppel maalstenen) werd later aangepast voor aandrijving met tractor (nu tweede koppel maalstenen) en met elektrische motor (derde koppel). Dit vormt samen vier koppels maalstenen (waarvan het vierde stel is ontkoppeld). Eén koppel wordt aangedreven vanop een afzonderlijke gietijzeren console (gecanneleerd). Zware moerbalken ondersteunen de vloer van zolder 1 (maalzolder). Houten meelgoten met verzamelbakken, meelbakken, een lessenaar (zogenaamde "pupiter") maakt de verder inrichting van de eerste bouwlaag uit.
De zolders bevatten allemaal houten vloeren samengesteld uit smalle planken. Op zolder 1 werden de vier koppels maalstenen, waarvan één koppel kunststenen en drie koppels natuurstenen (respectievelijke doorsneden: 1,20 meter, twee keer 1,40 meter en 1,50 meter) voorzien van houten steenkisten, ingebracht. Evenals één builmolen onder houten kuip met roerwerk en één haverpletter. Alle maalstenen en hulpwerktuigen worden in houten trechters gevoed vanop zolder 2.
Zolder 2 bevat de graankuiser (Van Hengel, Hasselt) met riemaandrijving, de Jakobsladder (elevator) en de koekenbreker (Royal Society First Prize Mill). Een verticale as loopt van het gelijkvloers tot zolder 2 en voorziet in de aandrijving van de hulpwerktuigen en het luiwerk. Verder is er een mooi oorspronkelijk houten dakgebint aanwezig.
Het waterrad is een geklinknageld middenslagrad met diameter van 5,80 meter en werd omstreeks 1880 geplaatst. De stalen as met bronzen lagering rust op een hol gietijzeren kussen.
Een lossluis in beton bestaat uit vier sluisgaten met houten sluisdeuren met tand- en heugelsystemen. De maalsluis is opgebouwd uit hout en ijzer en heeft een schuine stand en een houten sluisdeur. Het tand- en heugelsysteem van de maalsluis is via een lange as vanuit de molen bedienbaar. Een groot krooshek gaat de sluis vooraf en het water komt na het waterrad terecht in een grote woelkom. De toevoer- en afvoerkanalen werden eind jaren 1960 gedempt, maar naar aanleiding van het herstel van de meanderende Jeker opnieuw geopend.
Stallingen en een poortdoorgang bevinden zich loodrecht op het molengebouw waardoor een erf ontstaat. Dit haaks dienstgebouw met inrijpoort ten noorden van het erf, dateert uit het einde van de 19de eeuw. Het gaat om een bakstenen gebouw onder een zadeldak (Vlaamse pannen), met laadvenster in een puntvormige gevelverhoging. Onder de kroonlijst bevindt zich een baksteenfries en de rechthoekige inrijpoort werd ingebracht onder een houten latei.
Het gaat hier om een fraaie en grote watermolen met een uitzonderlijk aantal maalstenen (vier koppels). Alle elementen zijn dan ook naar verhouding gedimensioneerd. Relatief groot gebouw met hoge, volledig in natuursteen opgetrokken watergevel, groot waterrad, belangrijk sluiswerk, wijde woelkom. Het betreft hier dus een voorbeeld van een groots opgezette maalderij die beantwoordde aan de vereisten van een periode (1830-1840) waarin het industrialiseringsproces steeds duidelijker vormen aannam. Uiteraard was hier een belangrijke eerste voorwaarde vervuld, namelijk een voldoende debiet van een rivier als de Jeker. Mits een eenvoudige ingreep kan de molen opnieuw van water voorzien worden. Alle elementen die de onmiddellijke omgeving van de molen tot een karakteristieke watermolensite maken zijn nog aanwezig. De molen ligt in een beschermd landschap.
Auteurs: Van der Veken, Bert
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Blaar
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Watermolen Blaarmolen [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/37419 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.