is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Pastorie Sint-Martinusparochie
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Pastorie Sint-Martinusparochie en tuinmuur met poortje
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Pastorie Sint-Martinusparochie: tuin
Deze bescherming is geldig sinds
Deze pastorie werd in 1912 gebouwd in een late neogotische stijl met Engelse, hoog-Victoriaanse invloed.
In zijn vergadering van 25 juni 1911 besliste de gemeenteraad van Rutten, gezien de noodzaak groot was om nieuwe pastorie te bouwen, het grootste deel van de onkosten voor een nieuwbouw op zich te nemen.
De oude pastorie langs de Wilstraat verkeerde inderdaad in een erbarmelijke toestand. In 1869 en 1883 werden nog herstellingswerken goedgekeurd en aanvankelijk dacht men dan ook aan een nieuwbouw in de tuin van de oude pastorie, die zelf zou worden afgebroken op een aansluitende dienstvleugel na. Ongetwijfeld droeg ook het vertrek van de 67-jarige pastoor Huveners en de aankomst van de Antwerpenaar Arthur Hollanders in januari 1911 bij tot de nieuwbouwbeslissing.
Toen de Ruttense kerkfabriek een tuinperceel op de kop wist te tikken, gelegen tussen het kerkhof en de Rechtstraat, voorheen eigendom van de weduwe Hubert Goddet-Engelborghs, kregen de plannen een andere dimensie. Er zou een moderne pastorie worden opgetrokken op het nieuwe perceel, terwijl de oude bouw voorbehouden werd voor de kapelaan. Mathieu Christiaens, die enkele jaren voordien reeds de herstellingswerken aan de gemeenteschool had geleid, maakte verschillende ontwerpen voor de nieuwbouw. De financiële inbreng van de gemeenteraad werd aangevuld met fondsen van de kerkfabriek, provincie en staat.
In december 1911 werd het project voorgelegd aan de provinciale architect, Léon Jaminé, en aan het Comité Provincial des Monuments, die er hun goedkeuring aan hechtten. Op 31 januari 1912 gaf ook de Koninklijke Commissie van Monumenten te Brussel een gunstig advies. Op 12 april eerstvolgend kwam het bijzonder lastenboek voor de Bestendige Deputatie, die positief reageerde, waardoor begin mei de aanbestedingen in verschillende regionale kranten konden worden gepubliceerd. Uiteindelijk werden de samenwerkende aannemers Renier Ulrix (Mal) en A. Malaise (Othée) aangeduid, waarna de werken konden starten.
De bouw van de nieuwe pastorie in het dorpscentrum verliep zeker niet van een leien dakje. Op 18 september 1912 schreef architect Christiaens aan de pastoor, die ongeduldig werd om zijn stijlvolle woonst te betrekken, dat nog geen vijfde van de werken was uitgevoerd. Vanaf november volgden meerdere brieven aan medeaannemer Ulrix, die voor dak-, timmer- en schrijnwerk instond, maar niet gehaast leek zijn deel van de onderneming te voltooien. Zo schreef Christiaens op 4 juli 1913 dat het gebouw zou moeten dichtgemaakt worden, "want zondags zit het vol kinderen die aan deuren en vensters ingaan". Hij voegde eraan toe dat men zeer ontevreden was te Rutten, "bijzonder veel omdat gij er U niet laat zien". Twee maanden nadien zond de gemeente Rutten een dringend telegram aan de architect met het verzoek de pastorie onmiddellijk te doen afwerken. Léon Jaminé constateerde de voltooiing op 27 januari 1914 en in 1916 volgde de beslissende keuring.
Het pastorijsite domineert het kruispunt met de Kapittel- en Proenhofstraat en vormt een markeringspunt omdat het bouwperceel lichtjes is opgehoogd. Wellicht gebeurde dit gedeeltelijk in functie van de kerk en het kerkhof, waarmee het complex een ensemble vormt. Het resultaat is echter niet alleen letterlijk een verheven geheel, maar ook figuurlijk, want het accentueert de centrale functie van de kerk in het dorp.
Het pand is opgetrokken op een gedeeltelijk opgehoogd terrein, met een tuin vooraan en aan de linkerzijde, evenals een moestuin achteraan. Een lage muur met poortje vormt de grens met het kerkhof.
Het volume wordt gevormd door een gekoppeld diep- (één travee) en breedhuis (twee traveeën), respectievelijk met een puntgevel onder een zadeldak en een lijstgevel onder een schilddak.
Het gebouw is opgetrokken in baksteen, met een hoge, breukstenen plint en een muizentandfries met dropmotief onder een houten kroonlijst, het geheel twee bouwlagen hoog onder leien daken. De puntgevel vormt een risaliet met aandak, schouderstukken en topstuk. Banden van geglazuurde baksteen, aansluitend bij dorpels en monelen, hardstenen waterlijsten en smeedijzeren muurankers verlevendigen het parement. De muuropeningen worden afgeboord door hardstenen dorpels en rechtstanden in een helrode baksteenvariatie.
De hoofdingang wordt geaccentueerd door een spitsbogig portaal en een dito deur in een bakstenen en hardstenen omlijsting met spiegelboogvormige tussendorpel en een bovenlicht met glas-in-lood. De vensters zijn algemeen rechthoekig en voorzien van een houten kozijnverdeling. De uiterst rechtse travee is voorzien van drielichtvensters in een hardstenen omlijsting, links en rechts met een stenen kozijnverdeling, die centraal wordt hernomen in hout. De gelijkvloerse vensters zijn voorzien van een strekse, steekbogige ontlastingsboog, de twee verdiepingsvensters van de risaliet hebben spitsbogige ontlastingssystemen, afgewerkt in geglazuurde baksteen.
De linkse zijgevel is opgevat als de voorgevel, met een centrale zij-ingang, toegankelijk via een trapje. De rustieke deur met zwaar hang- en sluitwerk is bekroond met een getralied bovenlicht, gestut door hardstenen consoles. Rechts van de deur prijkt een driezijdige erker onder een leien dakje, links opnieuw een drielicht, dat op de eerste verdieping hernomen wordt. Elders zijn de ramen enkelvoudig. De gelijkvloerse muuropeningen worden overspannen door een strekse steekboog, de bovenste ramen met spitsbogen, waarbij zelfs elk individueel raam van het drielicht van een afzonderlijke boog is voorzien.
Het terrein is langsheen de rechtse zijgevel niet opgehoogd, waardoor het kelderniveau bloot ligt. De gevel is grotendeels blind, maar vertoont de algemene karakteristieken. Een gedeelte van het parement gaat schuil achter een wellicht later toegevoegde, lagere bijbouw met garage.
De indeling is in sterke mate beredeneerd, waarbij ontvangst-, leef- en dienstvertrekken autonome complexen vormen, onderling verbonden door een uitgebreide vestibule.
Het pand is volledig onderkelderd, maar van de vroegere functieverdeling (wijn-, bier- en kolenopslag, wasplaats, cisterne en bakhuis) bleef niets bewaard. Doordat het gebouw op een verhoog is opgetrokken, dat door de Rechtstraat wordt doorsneden, beschikt de kelder aan de zijde van deze straat over een buiteningang.
De vestibule wordt gevormd door een hoofdportaal en centrale dwarshal, die zich uitstrekt tot ongeveer halverwege de diepte van het gebouw, aldaar aansluitend op een overlangse hal, die loopt over de gehele breedte van het gebouw. Het linkse gedeelte van de overlangse hal is later geïsoleerd en fungeert als portaal voor de linkse zij-ingang, uitkijkend op de kerk. Het rechtse gedeelte is ingericht als traphal met bordestrap. Door de T-vormige structuur van de hal worden aan de voorzijde van het huis twee ruimten geïsoleerd. Links een ontvangstkamer, enkel toegankelijk vanuit het zijportaal, rechts een keuken met toegevoegde bijkeuken, waar de keldertrap te situeren is, evenals een dienstingang. Het achterste gedeelte van het huis wordt gevormd door twee onderling gelieerde pronkvertrekken.
De eerste verdieping wordt doorsneden door een nachthal ter hoogte van de overlangse hal op het gelijkvloers. Aan weerszijden hiervan kunnen telkens drie ruimten worden onderscheiden. Aan het uiteinde van de hal, boven het zijportaal, is er bovendien een klein kamertje voorzien.
De hal is volledig bevloerd met betontegeltjes is een bloempatroon. De muren zijn afgewerkt met parementen in trompe-l'oeil: plinten in rustica met imitatievoegen, waarboven flets gekleurde panelen in faux marbre. Deze wandafwerking is niet alleen tot de vestibule beperkt, maar loopt door in de traphal, de nachthal en verder tot aan de zolderdeur. Sierschrijnwerk is beperkt tot de eikenhouten paneeldeuren, gevat in een gecanneleerde omlijsting. De deuren, voorzien van sierlijk hang- en sluitwerk, variëren enkel in schaal: de toegang tot het pronkvertrek rechtsachter, die zich in het verlengde van de centrale dwarshal bevindt, evenals de verbinding tussen het linkse en rechtse pronkvertrek, worden gevormd door dubbeldeuren, waar elders enkeldeuren zijn voorzien.
Ontvangstkamer en pronkvertrekken beschikken over houten plankenvloeren, vlak gestucte wanden met geprofileerde kroonlijsten, vlakke zolderingen met lichtrozetten. In elke ruimte is een verschillend gemodelleerde, natuurstenen schoorsteen voorzien, in de ruimte linksachter bizar genoeg onder een raam.
De keuken is opnieuw betegeld met betontegeltjes in een bloempatroon. Een hoge schouw met grote haardmond verwarmt de ruimte. In de toegevoegde achterkeuken is nog een kleine haard voorzien met eenvoudige houten schouw.
De afwerking van de ruimten op de eerste verdieping is standaard: sobere plankenvloeren, vlak gestucte wanden en zoldering, en in elke ruimte telkens dezelfde natuurstenen consoleschouw.
De pastorie wordt omgeven door een tuin. Achteraan betreft het een moestuin. De tuinmuur met poortje geeft uit op het kerkhof van de benedictinessen. Pastorie, tuin en kerkhof vormen via het poortje in de tuinmuur en de specifieke gerichtheid van de zij-ingang een ondeelbaar, functioneel en esthetisch ensemble.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Rutten
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Pastorie Sint-Martinusparochie [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/37558 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.