De gebouwen Begijnenstraat 19-21-23 bevinden zich halverwege de oostzijde van de Begijnenstraat en worden aan de noord- en de zuidzijde begrensd door woonhuizen.
De Begijnenstraat, zo genoemd naar de begijnen die er zich in de loop van de 13de eeuw vestigden, vormde van oudsher een prestigieuze straat en geliefkoosde vestigingsplaats voor notabelen. Talrijke leden van de Grote Raad van Mechelen en hoge ambtenaren van de stad waren er in de 16de, de 17de en de 18de eeuw gehuisvest. Hiervan getuigt de aanwezigheid van belangrijke adellijke verblijven zoals het Hotel de Waepenaert, Begijnenstraat 18-20-22.
De structuren van de bouwvolumes Begijnenstraat 19-21-23 zijn sterk met elkaar verweven. De oudste delen gaan vermoedelijk terug tot twee breedhuizen, in de 16de eeuw samengevoegd tot één belangrijke 16de-eeuwse patriciërswoning. De bebouwing op de percelen Begijnenstraat 19 en Begijnenstraat 21-23 ontstond in beide gevallen vanuit een breedhuis aan de Begijnenstraat dat in de navolgende eeuwen geleidelijk verbouwd en uitgebreid werd. Gelet op een aantal behouden bouwelementen kunnen wij de oprichting van de beide breedhuizen situeren in de loop van de 16de eeuw (zie verder).
Dat Begijnenstraat 19 enerzijds en Begijnenstraat 21-23 anderzijds opgetrokken werden als twee afzonderlijke breedhuisconstructies wordt onder meer aangetoond door het verschil in bouwdiepte, de verschillende vloerniveaus en de gemene muur tussen beide panden. Desondanks wijzen een aantal elementen op een gemeenschappelijke geschiedenis, hoogstwaarschijnlijk het gevolg van de samenvoeging tot één residentiële woning in de 16de eeuw. Tot deze elementen behoort onder meer de afgeschuinde witstenen plint van het nummer 19, die tot in 1965 was doorgetrokken op de eerste travee van het pand 21-23 (zie verder). Het meest markante voorbeeld van de onderlinge samenhang wordt evenwel gevormd door een zeldzame galerij met renaissance kenmerken die aanzet in Begijnenstraat 19 en doorloopt over Begijnenstraat 21 tot Begijnenstraat 23.
Mogelijk ontstond de residentiële woning door de samenvoeging van twee bestaande breedhuizen. Gelet op een aantal interieurelementen in Begijnenstraat 19 die alle stilistisch omstreeks dezelfde periode gedateerd kunnen worden als de eerder genoemde renaissance-galerij, en het feit dat de eerste travee van deze galerij opgenomen is in het bouwvolume van Begijnenstraat 19 is het mogelijk dat Begijnenstraat 19 pas werd opgetrokken op het ogenblik dat het met het bestaande Begijnenstraat 23 werd samengevoegd tot één groot woonhuis. De sterke verwevenheid van de panden maakt in elk geval dat ze nauwelijks los van elkaar benaderd kunnen worden.
Er werd door studenten van de postgraduaatopleiding Monumenten- en Landschapszorg te Antwerpen onderzoek gevoerd naar Begijnenstraat 19. Door het uitvoeren van een grondig huizenonderzoek slaagden de studenten erin de geschiedenis van het pand te traceren tot in het jaar 1564. Het betreffende document regelt de erfdeling van “twee twaalfde delen van een huis met huisraad, grond en toebehoorten in de Begijnenstraat”. Dit huis was gesitueerd tussen het erf van het huis Schilt van Vranckerijcke (later achtereenvolgens Koning van Frankrijk en Koning van Spanje genaamd en gesitueerd omtrent het huidige IJzerenleen 6; de tuin van dit pand doorkruiste het bouwblok en gaf achteraan uit in de Begijnenstraat) en een niet nader benoemde woning aan de andere zijde.
De aanwezigheid van een aantal historische bouwdelen laat toe om een datering op stilistische basis uit te werken, die wijst op de overgang van de laatgotiek naar de renaissance. In dit verband verwijzen we allereerst naar de galerij die zich aan de achterzijde van de historische breedhuizen van Begijnenstraat 19 en 21-23 situeert. Deze galerij is opgebouwd uit zuilen in blauwe hardsteen die telkens opgebouwd zijn uit een achthoekige sokkel en een achthoekig geprofileerd basement; het kapiteel werd eveneens achthoekig uitgewerkt. De stilistische uitwerking van deze zuilen stemt sterk overeen met deze van de zuilen rondom de binnentuin van het voormalig paleis van Margareta van Oostenrijk (Keizerstraat 20, Mechelen) dat circa 1507 gedateerd wordt. Op één van de zuilen werd een steengroevemerk teruggevonden dat als 16de-eeuws gedateerd wordt, en onder andere ook aangetroffen wordt op de gevel van het huis de Groote Zalm (Zoutwerf 5, Mechelen), gedateerd circa 1530-1535. In de tweede travee van de galerij bleef een stergewelf bewaard, een gewelfvorm die met name tijdens de laatgotiek gebezigd werd.
We verwijzen in dit verband eveneens naar de verankerde voorgevel in traditionele bak- en zandsteenstijl van Begijnenstraat 19 die een laatgotische poortomlijsting in Gobertangesteen met tudorboog vertoont, waarboven zich een spitsboogvormige nis bevindt. Een anonieme, ongedateerde tekening van deze poortomlijsting geeft helaas geen beeld van de ondertussen verweerde decoraties. In de achtergevel van dit pand is ter hoogte van de eerste verdieping een gedeelte van een constructie in traditionele bak- en zandsteenstijl zichtbaar, met gevelankers, ontlastingsbogen en muurbanden en vensterlateien in witte natuursteen.
De balksleutels op de moerbalken van het vertrek op de eerste verdieping van Begijnenstraat 19 zijn versierd met een acanthusblad, een renaissancistisch motief dat als dusdanig regelmatig werd gehanteerd in de 16de eeuw. Op de gelijkvloerse verdieping van de achterbouw van het buurhuis Begijnenstraat 17 treffen we dezelfde balksleutels aan.
Gezien de voorgevel van Begijnenstraat 23 afgewerkt is met een cementbepleistering vormen de ontpleisterde travee aan de linkerzijde van het gelijkvloers en de gevelankers de enige zichtbare indicaties van de vermoedelijke bak- en zandsteenconstructie die achter de cementbepleistering schuilgaat. Het interieur van dit pand bevat enkele elementen die een relatieve datering toelaten. Het bakstenen stergewelf van de kelder en de bepleisterde moerbalken met beschilderde consoles op de 1ste en de 2de verdieping van het breedhuis aan de straat wijzen op een historische bebouwing. De beide zichtbare moerbalken op de 1ste verdieping van het later toegevoegde diephuis vertonen een zaagtand- en rondstaafprofilering, een motief dat met name gedurende de 16de en de 17de eeuw veel gehanteerd werd.
Een schepenakte uit 1601 levert meer informatie betreffende de onderzochte panden in de Begijnenstraat. Dat jaar verkopen Robert Van Emstenraedt en zijn vrouw het huis dat zij in 1600 erfden van twee telgen uit de familie Van Surcke aan de heer Van Breughel en diens vrouw. De beschrijving maakt melding van de verkoop van “een huis dat voorheen twee huizen waren met tuin, grond en alle toebehoorten” in de Begijnenstraat, gesitueerd tussen de uitgang van “den Schilt van Franckerijcke” en de tuin van procureur Peeter Blondel. Dat het hier een aanzienlijke woning betrof wordt onderstreept door de uitdrukkelijke vermelding dat er in de grote “zaleth” een buffet aanwezig was.
De vermelding van “een huis dat voordien twee huizen waren” verwijst mogelijk naar de samenvoeging van het breedhuis Begijnenstraat 19 met het breedhuis Begijnenstraat 21-23. Gaan we uit van de stelling dat de galerij met renaissancistische kenmerken -die beide structuren verbindt- na de versmelting van beide breedhuizen werd aangebracht, dan kan dit verklaren waarom twee als afzonderlijke entiteiten opgevatte breedhuizen worden verbonden door éénzelfde galerij.
De doorgang die aansluit op de laatgotische poortomlijsting van Begijnenstraat 19 is voorzien van een tongewelf met een gedecoreerd stucplafond dat zich uitstrekt van de voorgevel van dit historische breedhuis tot tegen de achtergevel. De decoratie is samengesteld uit een raster van vierkanten waarin afwisselend inschrijvende cirkels en middelloodlijnen getrokken werden. Gezien dit tongewelf doorloopt over de eerste travee van de galerij met renaissance kenmerken werd het stucwerkplafond tijdens of na de bouw van de galerij aangebracht. Dit stucplafond is mogelijk geïnspireerd door de ontwerpen van Hans Vredeman de Vries en zijn tijdgenoten.
De penningkohieren van 1643 geven aan dat het huis op dat moment werd verhuurd aan Martin Sevilla, ridder, raadsheer, lid van de Grote Raad te Mechelen en familiaal gelieerd aan de eigenaars. In 1647 verkochten de erfgenamen Sevilla-Van Breughel de woning aan meester Jan Van Voorspoel en zijn echtgenote Maria Grard. Het huis wordt in de betreffende akte beschreven als “een schoon, groot en goed gelegen stenen huis met poort, binnenplaats, tuin, stallen, grond en toebehoorten” gelegen in de Begijnenstraat tussen de uitgang van het huis van “de Coninck van Vranckerijck” en de weduwe en erfgenamen van meester Peeter Blondel. De familie Van Voorspoel genoot in die tijd eveneens groot aanzien; zo was Norbert Van Voorspoel lid van de Mechelse Grote Raad. Het pand zou nog tot in 1780 in handen blijven van de erfgenamen Van Voorspoel.
De vermelding van een poort in de beschrijving van het pand vormt een extra indicatie dat de akte betrekking heeft op het huidige Begijnenstraat 19-21-23. Er resten op dit ogenblik geen duidelijk zichtbare bouwsporen van de vermelde stallen.
De gravure van het stadsplan van Mechelen opgenomen in de uitgave van Joan Blaeu Novum Ac Magnum Theatrum Urbium Belgicae regiae, Ad praesentis temporis faciem expressum gepubliceerd in 1649 geeft enigszins een beeld van de toenmalige bebouwing in de Begijnenstraat. De bebouwing op het binnengebied die we achter het breedhuis ongeveer halverwege de Begijnenstraat onderscheiden kan mogelijk wijzen op de ligging van de Schapengang, die zich in de omgeving van Begijnenstraat 19-21-23 situeerde (zie verder). De kopie die J. Basire omstreeks 1745 van het stadsplan vervaardigde is minder gedetailleerd dan de uitwerking door Blaeu en levert dan ook geen bijkomende informatie.
Tegen het linkergedeelte van de achtergevel van Begijnenstraat 21-23 bevindt zich diephuis met een diepte en breedte van telkens twee traveeën. Studie van de aansluiting van dit diephuis op het breedhuis, alsook van de behouden gebleven kapspanten van beide constructies lijkt aan te geven dat het diephuis als een latere uitbreiding van het breedhuis Begijnenstraat 21-23 werd opgevat. Hoewel deze ingreep moeilijk te dateren valt wijzen de achterpuntgevel met vlechtingen in gereduceerd gebakken steen en de balkenroostering met balksleutels voorzien van een rondstaafprofilering en zaagtandmotief op eenvoudige ongeprofileerde witstenen consoles ter hoogte van de eerste verdieping van het diephuis naar een oudere kern die vermoedelijk omstreeks de 16de of de 17de eeuw tot stand kwam.
In 1755 kocht Henricus van den Nieuwenhuysen het huis den Coninck van Spagnien (voorheen Schild van Frankrijk en vervolgens Koning van Frankrijk genaamd) aan de IJzerenleen. Dit huis gaf achteraan via een poort uit in de Begijnenstraat; in de koop was tevens het huisje naast de poort in de Begijnenstraat begrepen.
De familie van den Nieuwenhuysen was sinds 1704 eigenaar van een zeer welvarende werkplaats van hoedenmakerij, die gemiddeld 130 à 200 werklieden in dienst had. Een akte uit 1789 doet veronderstellen dat alleszins een gedeelte van de hoedenfabriek in de omgeving van de Begijnenstraat gevestigd was. Dit document meldt dat het de heer van den Nieuwenhuysen voortaan verboden was om het afvalwater van zijn fabriek in de Schapengang af te leiden naar de uitgang van die fabriek in de Begijnenstraat.
De Schapengang was een wegel die de IJzerenleen met de Begijnenstraat verbond. Deze doorgang, waarin zich vermoedelijk een vijftal constructies bevonden, werd in 1793 afgeschaft door het stadsbestuur. De terreinen van de gang werden vervolgens toegevoegd aan het perceel van het pand het Verguld Schaep, perceel E572 op het primitief kadastraal plan. De perceelsstructuur op het primitief kadastraal plan maakt duidelijk dat de gang achter de hoedenfabriek (de huidige theaterzaal van kunstencentrum nOna) deel uitmaakte van deze Schapengang. De brandgang rondom de huidige theaterzaal maakte voorheen dus deel uit van de Schapengang; wat de stelling dat deze zaal voorheen dienst deed als hoedenfabriek meer kracht geeft.
Gezien de huidige theaterzaal reeds aangegeven staat op het primitief kadastraal plan dat circa 1824 werd opgesteld, en deze zeer sobere, omvangrijke baksteenconstructie hoogstwaarschijnlijk samenhangt met de functie van hoedenfabriek die in 1789 wordt vermeld, werd zij vermoedelijk omstreeks het einde van de 18de eeuw gerealiseerd. Hoewel ook het koetshuis aansluitend op het breedhuis van Begijnenstraat 19 voorkomt op het primitief kadastraal plan doet de gehanteerde architectuur met onder andere de rondboogarcade, decoratief afgewerkt met gesinterde baksteen, vermoeden dat het koetshuis aan het begin van de 19de eeuw opgericht werd.
In 1780 verkochten de erfgenamen van de familie Van Voorspoel hun bezittingen in de Begijnenstraat aan Constantinus van den Nieuwenhuysen. De schepenakte maakt melding van “een groot huis met het klein huis daarnaast in de Begijnenstraat”. Deze huizen werden zowel links als rechts begrensd door eigendommen die reeds in het bezit waren van de heer van den Nieuwenhuysen; vermoedelijk de achteruitgang van zijn woning aan de IJzerenleen en de uitgang van de hoedenfabriek in de voormalige Schapengang. De vermelding van een “groot huis” en een “klein huis” wijst er mogelijk op dat Begijnenstraat 19 en Begijnenstraat 21-23 op dat ogenblik reeds waren opgesplitst.
Als gevolg van de aankoop van deze gebouwen en percelen ontwikkelde Constantinus van den Nieuwenhuysen een omvangrijk geheel van aaneengesloten eigendommen die zich uitstrekten van de Steenweg tot de Begijnenstraat. Slechts een gedeelte van deze eigendommen was in gebruik als hoedenfabriek. Zo verhuurde de heer van den Nieuwenhuysen het pand met Oostenrijks huisnummer A 397 aan ene Isabel Verfranckx.
Aan de hand van het primitief kadastraal plan van de binnenstad (circa 1824) krijgen we een overzicht van de toenmalige situatie van de onderzochte panden en de omliggende percelen. Vergelijking met de huidige situatie maakt duidelijk dat het toenmalige perceel E531 een heel aantal verschillende bouwvolumes verenigde. Naast Begijnenstraat 19-21 behoorden ook onder andere ook het huidige Begijnenstraat 13, 15, 17 en 25 tot hetzelfde perceel. De L-vormige constructie van het koetshuis en het volume van de theaterzaal staan reeds aangegeven. De langwerpige vleugel langs het onbebouwde perceel E 532 is heden gedeeltelijk verdwenen. Dit document geeft aan dat Begijnenstraat 21-23 (perceel E530) vóór 1824 werd afgesplitst van Begijnenstraat 19; mogelijk gebeurde dit reeds in de 18de eeuw (cf. supra).
Op 5 mei 1831 werd het huidige Begijnenstraat 19 door van den Nieuwenhuysen verkocht aan de hoedenmaker Frans Dieudonné. Hoogstwaarschijnlijk kocht Frans Dieudonné op dat moment alle eigendommen van de heer van den Nieuwenhuysen; in de oorspronkelijke aanwijzende tabel 208 uit 1834 staan immers zowel de koning van Spanje aan de IJzerenleen (perceel E567) als de percelen E 529, 530 en 531 (Begijnenstraat 17; 19; 21-23 en 25) op zijn naam. Blijkens deze tabel stond Begijnenstraat 17-19-21-23 op dat ogenblik bekend als een hoedenfabriek en -winkel.
Een kadastrale mutatieschets toont dat het uitgebreide complex in 1838 werd opgedeeld in vier percelen. Het huidige Begijnenstraat 25 werd een afzonderlijke woning, die door de afbraak van een klein gedeelte achteraan een binnenplaats kreeg. Op de hoek met het onbebouwde perceel aan de noordzijde werden eveneens twee kleine woningen afgesplitst, door afbraak telkens voorzien van een binnenplaats. Deze ingreep maakte de bouw van een kleine verbinding tussen het hoofdgebouw en het gedeelte langs het onbebouwde perceel noodzakelijk. Vermoedelijk verdween door deze ingrepen de winkelfunctie, gezien een artikel uit de kadastrale leggers van 1847 het toenmalige perceel 531a benoemt als “hoedenfabriek met binnenplaats”.
In 1837 diende Franciscus (Frans) Dieudonné een bouwdossier in voor de verbouwing van een bestaand pand van vijf traveeën en drie bouwlagen met korfboogpoort naar een lijstgevel met middenrisaliet en centrale poort. Het is tot op heden niet duidelijk welk gebouw het hier betreft. In 1838 diende François (Frans) Dieudonné een aanvraag in voor de verbouwing van Begijnenstraat 23. De plannen werden getekend door J. Jos Ardies. De bestaande toestand toont een pand van vier traveeën en twee bouwlagen; opmerkelijk zijn de kleine, onevenwichtig geplaatste vensteropeningen in de linkse travee. De nieuwe toestand toont een lijstgevel met één bijkomende bouwlaag. De twee onderste vensteropeningen van de linkse travee werden blind uitgevoerd; deze traveeën behoren op dit ogenblik tot Begijnenstraat 21. In 1846 diende een niet nader genoemde Dieudonné een aanvraag in voor de verbouwing van een pand met Oostenrijks huisnummer A 368. Dit plan werd niet teruggevonden.
Blijkens de kadastrale mutatieschetsen voerde de familie Dieudonné circa 1852 een hele reeks verbouwingen uit. Voornaamste wijziging was de afsplitsing van het pand Begijnenstraat 17. Wellicht om de afsplitsing van Begijnenstraat 17 te compenseren voegde men circa 1852 tegen de achtergevel van Begijnenstraat 19-21 een nieuw volume van twee bouwlagen toe. De beide tongewelven van verschillende omvang onder dit volume dateren vermoedelijk van een eerdere fase, wat ook het voorkomen van twee gewelven onder éénzelfde constructie logischer zou maken. De gelijkvloerse verdieping van de aanbouw uit circa 1852 wordt gebruikt als bar, de verdieping doet dienst als bureelruimte.
Volgens de kadastrale schets uit 1852 werd tijdens deze bouwcampagne het volume van de theaterzaal verkleind door de afbraak van een gedeelte achteraan Begijnenstraat 25 en de afsplitsing van een gedeelte van het volume aan de noordzijde.
De verbouwingen in 1852 gingen vermoedelijk samen met de verdwijning van de functie als hoedenfabriek. In 1864 wordt Begijnenstraat 19 immers kadastraal omschreven als een “huis, gebouw en plaets”. Een tweede indicatie in deze richting is de aankondiging van een openbare verkoop van de gebouwen in 1872 in de krant Mechelsch Berigt. Daarin wordt het goed omschreven als een grote eigendom die onder andere beschikte over een grote inrijpoort, een gelagzaal, een washuis en een grote danszaal; deze laatste was vermoedelijk gesitueerd in de voormalige hoedenfabriek, de huidige theaterzaal.
De aankondiging uit het Mechelsch Berigt van 1872 geeft nog meer boeiende informatie; ze meldt immers ook dat Begijnenstraat 19 op dat ogenblik beschikte over twee verdiepingen. Hoewel we in het stadsarchief geen bouwdossier betreffende de toevoeging van de tweede verdieping terugvonden, moet deze ophoging dus vóór 1872 hebben plaatsgevonden.
In 1877 werd het gebouw daadwerkelijk verkocht. Nieuwe eigenaar werd de Mechelse herbergier Cesar-Jan Vergauts-De Boelpaep, die nog datzelfde jaar “gedeeltelijke vernieuwingswerken” liet uitvoeren. In 1885 verkocht hij zijn eigendom aan Mietandus R. Lamot-Vanrompa, wiens zonen Gaston en Leo Lamot in 1906 een bouwdossier indienden. De zeer summiere tekening die bij de aanvraag werd gevoegd toont hoe de vensteropening links van de poorttoegang werd omgevormd tot de nog aanwezige deuropening. Blijkens de kadastrale mutatieschetsen breidden zij in 1912 het bestaande volume verder uit door de binnenplaats tussen de voorbouw en de zaal achteraan het perceel grotendeels te overdekken.
De zware artilleriebeschietingen door de Duitse en Belgische troepen in augustus en september 1914 veroorzaakten een enorme ravage in de Mechelse binnenstad. Onder andere de IJzerenleen en de onmiddellijke omgeving ervan werden zwaar getroffen. Een kadastrale legger uit 1915 meldt dat het gebouw een “merkelijke beschadiging” vertoonde. Volgens dezelfde bron was deze toestand omstreeks 1920 aanzienlijk verbeterd.
De huidige aankleding van de zaal achteraan werd grotendeels gerealiseerd in 1922, zoals blijkt uit een bouwdossier dat de beide broers in 1922 ter goedkeuring voorlegden. De plannen voor de aankleding van zaal La Renaissance of Frascati werden opgesteld door architect Th. Vandenbergh. Binnen het bestaande volume realiseerde hij een zaal met een diepte van vijf traveeën en omlopend balkon, aansluitend op een scène met een diepte van één travee. De zaal werd overvloedig gedecoreerd met guirlandes, strik- en palmetmotieven in stucwerk. De lambrisering en de scèneboog verdwenen mettertijd.
Tussen 1923 en 1957 verkochten de erfgenamen Lamot het gebouw aan Jan V.L. Goetgebuer-De Nies, die het in 1957 doorverkocht aan Guilhelm J.H.F. Dupuis-Patchett.
In 1963 liet de heer Dupuis vier nieuwe dakkamers inrichten. De plannen van de Mechelse architect J.-Victor Lauwers geven aan dat hiertoe de dakhelling aan de achterzijde deels werd afgebroken en vervangen door een bijkomende bouwlaag. Deze ingreep liet het bestaande gebint aan de straatzijde ongemoeid. Om deze kamers te bereiken werd in 1965 aan de Begijnenstraat een nieuwe deuropening ingebracht, naar ontwerp van architect Simon Van Craen. De plannen van de bestaande toestand tonen hoe de plint in Ledische zandsteen van het huidige Begijnenstraat 19 doorliep over de eerste travee van het naastgelegen pand. De vensteropening boven deze plint werd vervangen door een historiserende deuropening met witstenen stijlen en latei, waarbij de plint gedeeltelijk doorbroken werd. Deze ingreep vertaalde zich kadastraal in de afsplitsing van een klein, smal perceel (E 531s), het huidige Begijnenstraat 21.
In 1965 diende huurder de heer Gommaar Verelst een aanvraag in voor het inrichten van een bioscoopzaal in de toneelzaal achteraan. De plannen hiertoe werden opgesteld door de Lierse architect J. Crauwels. Het projectiescherm werd op de scène geplaatst; de projectiekamer werd achteraan ingericht, ter hoogte van het balkon. Om de zaal toegankelijk te maken voor vrachtwagens was in 1963 een doorrit ingebracht in het huidige Begijnenstraat 27, naar plannen van architect J.-Victor Lauwers. De plannen geven aan dat de gehele structuur van Begijnenstraat 27 op de gelijkvloerse verdieping weggebroken werd, zodat een rechtstreekse vrachtwagendoorrit naar de scène van de toneelzaal in nummer 19 gerealiseerd werd.
In 1991 verkocht de heer Dupuis zijn eigendom in de Begijnenstraat. Kort na de aankoop sloot de nieuwe eigenaar een overeenkomst met de vzw Theaterteater, die de bioscoopzaal ombouwde tot een theaterruimte. In juni 2001 ging deze vzw over in kunstencentrum nOna, die allerlei culturele activiteiten organiseert in het pand.
Begijnenstraat 19 betreft een aangepast breedhuis van vier traveeën in traditionele bak- en zandsteenstijl dat aan de straatzijde drie bouwlagen telt. De verankerde bakstenen lijstgevel bevindt zich op een afgeschuinde sokkel van witte zandsteen. De voorgevel werd in de 19de eeuw gewijzigd door de toevoeging van een tweede verdieping en de omvorming naar een lijstgevel met houten kroonlijst met guttae. De voorgevel vertoont voegwerk met opliggende voegen of knipvoegen in cementmortel. Het opliggend voegwerk volgt het oorspronkelijke tracé van de voegen niet om een egaler, homogener uitzicht te bekomen. Onder de cementvoegen en op een aantal bakstenen zijn overblijfselen van een rode kaleilaag aanwezig die vermoedelijk als egaliserende ondergrond werd aangebracht voor het opliggend voegwerk. Op sommige plaatsen werd het imitatie-metselwerk aangebracht bovenop separate delen natuursteen. Daarnaast werd op enkele plaatsen het baksteenmetselwerk voorzien van een cementering met een afwerking in natuursteenkleur om doorlopende speklagen te suggereren. Op de dagkanten van de ramen werd een cementering met ingekraste voegen aangebracht, aansluitend op het metselwerk en de speklagen van de gevelvlakken.
De licht getoogde vensteropeningen vertonen arduinen lekdrempels. De ramen op de benedenverdieping bestaan uit een enkel, groot glasvlak met een eenvoudig bovenlicht in glas in lood, en dateren uit de late 19de eeuw of de vroege 20ste eeuw. De ramen op de eerste verdieping hebben een gelijkaardige vormgeving als deze van de tweede verdieping. Ze bestaan uit een vast bovenlicht van twee glasvlakken en twee draaiende vleugels met elke drie glasvlakken, onderling gescheiden door dunne houten roeden. Het raamkalf vertoont een eenvoudige profilering van een drietal riempjes. Deze ramen openen via een spanjolet met draairoede, waarvan het koperen handvat een zeemeermin voorstelt. De aanwezigheid van een stolpnaald laat toe de ramen te dateren na 1830. De ramen op de tweede verdieping tellen elk vier glasvlakken. De naald is op dezelfde wijze gedecoreerd als de ramen op de eerste verdieping.
Uiterst rechts op het gelijkvloers bevindt zich een poort met laatgotische inslag. De vernieuwde geprofileerde tudorboogomlijsting op gedecoreerde postamenten met bewaarde zandstenen druiplijst op uitgewerkte kraagstenen wordt bekroond door een spitsboogvormig nisje. De aanleunende schamppalen in blauwe hardsteen zijn van latere datum. De poort wordt afgesloten door een houten poortdeur met een loopdeur in de linkerhelft; mogelijk betreft het nog het authentieke exemplaar. Het betreft een opgeklampte constructie waarvan de beide vleugels in het midden tegen elkaar aansluiten. De naald van de rechterpoort, bevestigd aan de rechterhelft, vertoonde voorheen een decoratie die heden goeddeels weggekapt is. Links van de poortopening situeert zich een later ingebrachte deuropening, die de witstenen plint onderbreekt. De houten vleugeldeur is samengesteld uit eenvoudig gedecoreerde panelen en dateert uit de 19de of de 20ste eeuw.
De voorgevel van Begijnenstraat 21 omvat een enkele travee die deel uitmaakt van het volume van Begijnenstraat 23 en werd eveneens opgetrokken in traditionele bak- en zandsteenstijl. De travee bevat een vernieuwde rechthoekige deuropening met bovenlicht in een witstenen omlijsting uit 1965, die een bestaande vensteropening verving. De deuropening wordt afgesloten door een opgeklampte houten deur op duimgehengen; het bovenlicht bevat een houten kozijn met glas in lood.
Op de scheidingslijn ter hoogte van de gemene muur tussen Begijnenstraat 17 en 19 bevindt zich een merkwaardige, sterk verweerde gotische sculptuur met een vrouwenhoofdje die als console ter hoogte van de oorspronkelijke overgang van gevel naar dak deel uitmaakte van Begijnenstraat 17. Op de scheidingslijn met Begijnenstraat 15 bevindt zich een gelijkaardige, beter geconserveerde sculptuur met drie vrouwenhoofdjes.
De achtergevel van het historische breedhuis aan de Begijnenstraat wordt tot aan de tweede bouwlaag aan het zicht onttrokken door de aanbouw uit 1852. De achtergevel in rode baksteen van deze aanbouw vertoont getoogde gevelopeningen met houten ramen met gelijkaardige uitwerking als deze op de eerste verdieping van de voorgevel. Deze ramen bevatten naast een vast bovenlicht twee draaiende vleugels van telkens twee glasvlakken.
Van de achtergevel in traditionele bak- en zandsteenstijl zijn enkel nog de grote dakankers op de overgang van de tweede en de derde bouwlaag, restanten van speklagen en de ontlastingsbogen van vensteropeningen van de tweede bouwlaag zichtbaar. In de 19de eeuw werd aan deze twee bouwlagen een derde, bakstenen bouwlaag met licht getoogde vensteropeningen toegevoegd. Een gedeelte aan de linkerzijde van deze achtergevel is voorzien van een cementering. De bijkomende, bakstenen bouwlaag die in 1963 werd toegevoegd achteraan in de dakconstructie vertoont langgerekte, rechthoekige vensteropeningen onder betonnen lateien.
De verankerde tweede bouwlaag van de L-vormige constructie van het vermoedelijke koetshuis wordt afgedekt door aaneensluitende zadeldaken met gegolfde rode pannen. De constructie wordt verticaal geritmeerd via de als pilasters doorgetrokken zuilen van de rondbogenarcade die de rechthoekige vensteropeningen met arduinen lateien en dorpels van elkaar scheiden.
De toegangspoort in de Begijnenstraat geeft uit op de voormalige koetsdoorrit, heden de doorgang naar de achteraan gelegen theaterzaal. De voormalige doorrit is over de gehele diepte van het historische breedhuis voorzien van een tongewelf waarop een barokke stucdecoratie aangebracht werd. De decoratie van het stucplafond vertoont een raster met vierkanten met een zijde van ongeveer 90 centimeter waarin afwisselend inschrijvende cirkels en middelloodlijnen werden getrokken. Ter hoogte van de achtergevel van het voormalige breedhuis wordt het tongewelf beëindigd door een geprofileerde korfboogvormige arduinen poortomlijsting op arduinen zuilen met achthoekige postamenten, achthoekig geprofileerd basement en achthoekig uitgewerkte kapitelen die stilistisch in de periode van de renaissance gesitueerd kan worden. Deze boog zet zich in de aanpalende panden Begijnenstraat 21 en 23 voort als een galerij met een breedte van drie traveeën en een diepte van één travee op identiek uitgewerkte arduinen zuilen. Enkele zuilschachten zijn voorzien van een steengroevemerk.
Aansluitend op de doorrit bevindt zich een overdekte binnenruimte die zicht geeft op de gelijkvloerse verdieping van de L-vormige constructie die vermoedelijk dienst deed als koetshuis. In deze constructie situeren zich heden de vestiaire en de kleedkamers (gelijkvloers) en een kleine woongelegenheid (eerste verdieping). De voormalige zijgevel van deze constructie bestaat op het gelijkvloers uit een rondbogenarcade met vier pijlers en vier rondbogen in rode en gesinterde baksteen met arduinen sluitsteen. De kapitelen en de postamenten van de pijlers werden uitgevoerd in blauwe hardsteen en zijn aan de voorzijde voorzien van een profilering. Aan de achterzijde van de pijlers zijn de duimen van de verdwenen poorten zichtbaar.
Via de overdekte binnenruimte bereikt men de achteraan gelegen zaal, die voor allerlei culturele activiteiten (theater, muziekuitvoeringen, filmvertoningen) ingezet wordt. Deze zaal staat reeds aangegeven op het primitief kadasterplan (circa 1824) en vervulde doorheen de tijd verschillende functies. De huidige indeling en aankleding dateren grotendeels uit 1922. Binnen het bestaande bakstenen volume onderscheiden we een zaal met een diepte van vijf traveeën met omlopend balkon op een nagenoeg rechthoekig grondplan. Aansluitend op de zaal situeert zich de scène met een diepte van één travee. De bepleisterde balkenroostering, wandvlakken en het balkon van de zaal zijn overvloedig gedecoreerd met acanthusblad-, guirlande- en lauwerkransmotieven in stucwerk.
Aan de oostzijde van de doorrit bevinden zich twee salons met rijkelijk 19de-eeuws stucwerk. De ruimte aan straatzijde situeert zich over de gehele diepte van het historische breedhuis en doet heden dienst als gelagzaal van de bar. Het plafond met rechte stuclijsten en omvangrijk rozet met florale motieven dateren vermoedelijk uit de 19de eeuw en onttrekken hoogstwaarschijnlijk de houten balkenconstructie van het historische breedhuis aan het zicht. Tegen de scheimuur met Begijnenstraat 17 bevindt zich een rookkanaal ondersteund door twee voluutvormige marmeren consoles met acanthusblad en guttae decoratie. Aansluitend op de hoge buitendeur naar de Begijnenstraat bevindt zich een houten portaal met dezelfde vormgeving als de deur, en dus vermoedelijk ook uit 1906 dateert.
Aansluitend op de gelagzaal bevindt zich de bar, die werd gerealiseerd op de gelijkvloerse verdieping van de aanbouw uit 1852. Het vloerniveau van deze ruimte is opmerkelijk hoger dan dat van de ruimte aan straatzijde; te duiden door de aanwezigheid van twee naast elkaar gesitueerde bakstenen tongewelven. Aansluitend hierop situeert zich onder het historische breedhuis een kleine kelderruimte met vlak plafond in beton. De houten vloer en de houten lambrisering met een hoogte van circa één meter werden recent vernieuwd.
Aansluitend op de toegangsdeur van Begijnenstraat 21 situeert zich, evenwijdig met de koetsdoorgang, de traphal. In deze ruimte zien we twee zuilen in blauwe hardsteen en een stergewelf van de arcade met renaissance kenmerken. Een houten steektrap in twee delen leidt naar de eerste verdieping.
De eerste verdieping bereikt men via de traphal aansluitend op de inkomhal van Begijnenstraat 21. Bovenaan de trap bevindt zich de deur naar de kleine woongelegenheid op de eerste verdieping van het koetshuis. Achter een neogotische houten deur met briefpanelen is een kartonnen muur geplaatst. Via de gang naast de trap bereikt men de aansluiting met het historische breedhuis, bereikbaar via een houten vleugeldeur. In het historische volume bevindt zich een steektrap die toegang verleent tot de tweede verdieping; deze verdieping kon niet bezocht worden.
Over de volledige breedte van het historische breedhuis bevindt zich een grote zaal met een fraaie houten balkenroostering met moer- en kinderbalken en gedeeltelijk zichtbaar spreidsel. De drie zware moerbalken situeren zich loodrecht op de straatrichting; tegen de gemene muur met Begijnenstraat 17 bevindt zich een strijkbalk. De moerbalken rusten op rijk geprofileerde witstenen consoles; de balksleutels zijn versierd met snijwerk in de vorm van een acanthusblad uitlopend op een voluut; langs de muurzijde zijn er een aantal riempjes en vijf cannelures gegraveerd. Rechts van het rookkanaal tegen de gemene muur met Begijnenstraat 17 situeert zich een ingemaakt kast, vermoedelijk ooit een doorgang naar Begijnenstraat 17.
Aansluitend op de voorste kamer situeert zich een bureau, ondergebracht op de eerste verdieping van de aanbouw uit 1852. De tweede verdieping van het historische breedhuis kon niet bezocht worden.
Begijnenstraat 23 is opgebouwd uit een breedhuis aan de straatzijde en een (vermoedelijk 17de-eeuws) diephuis dat aansluit op de achtergevel van het breedhuis.
De voorgevel van het breedhuis in de Begijnenstraat telt drie bouwlagen over vier traveeën. De rechthoekige vensteropeningen op de verdiepingen zijn voorzien van houten ramen, arduinen lateien en smeedijzeren raamhekjes. In de linkse travee van het gelijkvloers bevindt zich de toegang tot Begijnenstraat 21. De houten toegangsdeur van Begijnenstraat 23 is gevat in een getoogde deuromlijsting, uitgevoerd in blauwe hardsteen. De voorgevel is over bijna de gehele oppervlakte voorzien van een cementbepleistering met getrokken voegen. De linkse travee van het gelijkvloers is gedeeltelijk ontpleisterd, waardoor baksteenmetselwerk en een muurband in witte natuursteen zichtbaar gesteld wordt. De deuropening met bovenlicht in een witstenen omlijsting alsook de witstenen plint werd in 1965 aangebracht ter vervanging van een vensteropening en een witstenen plint die aansloot op de plint van Begijnenstraat 19-21.
De achtergevel van het breedhuis werd ten tijde van het plaatsbezoek aan het zicht onttrokken door het voormalige koetshuis van Begijnenstraat 19-21. Enkel het zeer steile zadeldak met gegolfde rode pannen en twee dakvensters was zichtbaar. Aan de westzijde bevindt zich het later toegevoegde diephuis met een achterpuntgevel onder gegolfde rode pannen. De verankerde bakstenen achterpuntgevel vertoont aangepaste rechthoekige vensteropeningen en vlechtingen in gesinterde baksteen. Op een aantal plaatsen bevinden zich restanten van bepleistering.
Aan de straatzijde bevinden zich twee kleine kelders. De eerste situeert zich ter hoogte van de tweede travee en bezit een houten plafond opgebouwd uit recuperatiemateriaal. De tweede kelderruimte situeert zich onder de toegang van Begijnenstraat 21 en bezit een bakstenen stergewelf.
Het breedhuis aan de Begijnenstraat vertoont op de gelijkvloerse verdieping een balkenroostering met bepleisterde moerbalken op witgeschilderde, ongeprofileerde consoles.
Op het gelijkvloers bleef de derde travee bewaard van de galerij met renaissancistische kenmerken die aanvangt in Begijnenstraat 19-21, getuige onder andere de identiek uitgewerkte zuil die duidelijk zichtbaar in de ruimte aanwezig is. Via een gat in het plafond kon men vaststellen dat de overspanning van deze travee volledig uitgebroken werd. De aanwezigheid van valse plafonds verhindert het bekijken van de constructiewijze van de plafonds in de overige vertrekken van het gelijkvloers.
Op de eerste verdieping van het breedhuis zijn bepleisterde moerbalken op geprofileerde consoles zichtbaar. De vertrekken van het voorhuis zijn voorzien van vlak bepleisterde plafonds. Op enkele plaatsen bleef een houten vloerbekleding met brede planken behouden.
De beide moerbalken met traditionele 16de-eeuwse balksleutels voorzien van een rondstaafprofilering en zaagtandmotief op de eerste verdieping van het diephuis lopen evenwijdig met de straatrichting en steunen op eenvoudige ongeprofileerde witstenen consoles. In het achterhuis bevindt zich eveneens een omvangrijk schouwlichaam met witgeschilderde bepleisterde boezem, voorzien van afgeschuinde hoeken.
De dakconstructie van het breedhuis nummer 21-23 bleef grotendeels behouden. Het betreft hier een houten gordingenspant waarvan de onderste gebinten zichtbaar zijn op de 2de verdieping. Gelet op de achteraan zichtbare, steile dakhelling bleven ook de bovenste gebinten behouden. Verder bleef ook het juk van het later toegevoegde diephuis behouden. Het betreft hier een kromstijlgebint met bovenliggend nokgebint met nokstijl.
Auteurs: Brenders, Francis
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Brenders F. 2015: Stadswoningen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/167444 (geraadpleegd op ).
Breedhuis van vier traveeën en twee en een lagere bouwlaag; 19de-eeuws uitzicht met bewaarde 16de-17de eeuwse kern.
Hervoegde, verankerde bakstenen lijstgevel op afgeschuinde sokkel van zandsteen; 19de-eeuwse gevelordonnantie; gecementeerde muurbanden en licht getoogde vensters op arduinen lekdrempels. Brede poort met laatgotische inslag: vernieuwde geprofileerde natuurstenen tudorboogomlijsting op postamenten; bewaarde zandstenen druiplijst op uitgewerkte kraagstenen; bekronend spitsboogvormig nisje. Aanleunende schamppalen van recentere datum.
Nummer 21: één travee deel uitmakend van pand nummer 23, in gelijkaardige stijl met vernieuwde rechthoekige deur in natuurstenen omlijsting.
Bron: EEMAN M., KENNES H. & MONDELAERS L. 1984: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Mechelen, Binnenstad, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 9n, Brussel - Gent.
Auteurs: Eeman, Michèle; Mondelaers, Lydie; Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Eeman M. & Mondelaers L. & Kennes H. 1984: Stadswoningen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/3797 (geraadpleegd op ).