erfgoedobject

Burgerhuis De Coutere-Plas

bouwkundig element
ID
38040
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/38040
10 m

Basis Lagen

Juridische gevolgen

  • is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Burgerhuis in art deco
    Deze vaststelling is geldig sinds

  • is deel van de aanduiding als vastgesteld bouwkundig erfgoed Twee gelijkaardige woonhuizen
    Deze vaststelling was geldig van tot

Beschrijving

Burgerhuis in vroege art-decostijl (zogenaamde proto art deco), gebouwd in 1920 als directeurswoning bij een zijdeweverij gelegen in een achterbouw aan de Tolpoortstraat te Deinze. De woning werd gebouwd naar ontwerp van de Gentse architect Jules Van Den Hende in opdracht van zijdefabrikant Emiel Justin De Coutere en zijn echtgenote Gabrielle Joanna Plas.

Totaalontwerp, representatief voor het status van de bouwheer, wat zichtbaar is in de materiaalkeuzes en hun hoge afwerkingsgraad, het uitgekiende vakmanschap toegepast in verschillende vormen van kunstnijverheid, waaronder realisaties van beeldhouwer Geo Verbanck, en de onlosmakelijke referenties naar de zijdenijverheid in de rijke decoratieve afwerking van interieur en exterieur.

Historiek en context

Het burgerhuis is een zeldzame verwijzing naar de zijdenijverheid, die in Deinze vanaf het midden van de 19de eeuw werd geïntroduceerd. De Belgische regering, onder minister voor binnenlandse zaken Charles Rogier, wilde in 1847 nieuwe methoden van textielproductie introduceren om de slechte werkomstandigheden in verschillende industriesteden aan te pakken. Joseph Ricard, een zijdefabrikant uit Lier, maar afkomstig uit Lyon – hét belangrijke Europese centrum voor zijde –, ging met de regering in overleg. Gezien de hoge nood werd beslist om in Deinze een “model-werkhuis” op te richten “bestaande uit vijftig weefgetouwen ter vervaardiging van allerlei zwarte zijden stoffen”, dit als leerschool en voorbeeld voor de lokale nijveraars. Ricard kreeg hiervoor financiële ondersteuning van de staat, vastgelegd in een ministerieel besluit van 29 december 1847. Op 14 februari 1848 werd voor het eerst zijde geweven in Deinze. Hoewel de zaak van Ricard op 10 mei 1851 al failliet werd verklaard, was de staat bezorgd om het voortbestaan van de zijde-industrie in Deinze in functie van de economische welvaart. De broers Jan-Frans en Ivo Lagrange bouwden de lokale zijdenijverheid verder uit, tussen 1851 en 1856 ondersteund met overheidssubsidies. Talrijke zijdeweverijen kwamen tot stand in Deinze, waarvan meerdere gelegen in achterbouwen langs de Tolpoortstraat, die deel uitmaakt van de hoofdas van het centrum, in het verlengde van de Markt. De zijdenijverheid zou tot in de eerste helft van de 20ste eeuw een belangrijke bloeiperiode kennen. Hugo Van den Abeele schreef in 1935: “Thans mag deze stad er op roemen de grootste zijdefabriek van heel België te bezitten en in de zijdenijverheid een eervolle plaats te bekleden.”

De zijdefabriek van De Coutere kent een voorgeschiedenis die opklimt tot de beginperiode van de zijdenijverheid in Deinze. In 1857 nam Frans Van Landeghem het medevennootschap op van een bestaande zijdeweverij in deze straat, die was opgericht door Roelens en Donque, twee voormalige werknemers van Ricard. Van Landeghem zette samen met Roelens het bedrijf verder; in 1881 associeerde Van Landeghem zich met Jules Seeuws nadat Roelens in 1873 was overleden. Emiel De Coutere (1871-1946) was de neef van Van Landeghem langs moeders kant en nam het bedrijf over vanaf 1895. Emiel De Coutere was sinds 1894 gehuwd met Gabrielle Joanna Plas (1874-1931) en ze kregen samen twee dochters Yvonne Pauline in 1895 en Esmee Adèle in 1896. De latere echtgenoten van beide dochters waren ook afkomstig uit families actief in de zijdenijverheid.

Voor de nieuwe gezinswoning deed De Coutere beroep op architect Jules Van Den Hende. De plannen zijn opgemaakt op 30 november 1920. Van Den Hende realiseerde in het eerste kwart van de 20ste eeuw in Gent onder meer burgerhuizen en een aantal belangrijke complexen, namelijk het Flandria Palace Hotel aan het Maria Hendrikaplein, gebouwd in 1912 voor de Gentse Wereldtentoonstelling, en de Grand Bazaar of latere Inno in de Veldstraat in 1920, net als het huis in Deinze in proto-art-decostijl. Enkele interieurelementen werden vervaardigd door beeldhouwer Geo Verbanck, met wie Van Den Hende meermaals samenwerkte.

Naast de bouwplannen van de woning is er eveneens een plan bewaard voor een tuinontwerp. Dit plan dateert van 25 september 1923 en is opgemaakt door tuinarchitect H. Bourgeois-Burvenich uit Gentbrugge. Het plan toont een sterk symmetrische, strakke aanleg met grasperken, aanplantingen en bloemborders, evenals een centraal tuinpad dat zich opsplitst rondom het centrale grasperk. Het is onduidelijk of het plan effectief werd uitgevoerd. Het oorspronkelijke open zicht naar de tuin is immers niet langer bewaard, aangezien een deel van de tuinzone werd bebouwd met een recentere achterbouw met leefruimte . Tussen de achtergevel van het woonhuis en de recente vleugel is op die manier een omsloten koer ontstaan. Deze koer wordt aan weerszijden geflankeerd door de historische achterbouwen. De achterbouw ten noorden van de koer gaat terug tot het oudste gedeelte van de zijdeweverij en dateert dus van vóór de bouw van het huidige woonhuis. Ten noordwesten daarvan bevindt zich een grote fabriekshal, die bereikbaar was via de doorgang van het ten noorden aanpalende pand (nummer 41), dat mogelijk dienst deed als portierswoning. Van de oorspronkelijke installaties bleven geen sporen bewaard. Op de wanden zijn er wel Duitse opschriften bewaard die verwijzen naar de bezetting van de fabriek tijdens de Tweede Wereldoorlog. Na faillissement van de zaak vestigde zich onder meer een houtzagerij in het nijverheidsgebouw; nu doet het dienst als parkeerruimte. De directeurswoning bleef tot rond 1950 in handen van de familie De Coutere en werd toen verkocht. De uitbreiding aan de achterzijde van de woning en een omvorming van het volume met de voormalige zijdeweverij tot dokterspraktijk, hadden geen impact op de erfgoedkenmerken en -elementen van de voorbouw. Door een deel van de woon- en werkfuncties in de achterbouw te situeren bleef het historische woonhuis gespaard van moderniseringswerken.

Beschrijving

Exterieur

Statig, onderkelderd burgerhuis opgevat als een enkelhuis van drie traveeën breed en van twee bouwlagen hoog onder pseudomansardedak met drie dakkapellen. Gebouwd omstreeks 1920 door architect Jules Van den Hende in opdracht van zijdefabrikant Emiel Justin De Coutere en zijn echtgenote Gabrielle Joanna Plas.
De voormalige directeurswoning is een representatief en rijk uitgewerkt voorbeeld van vroege art deco, zogenaamde proto art deco. Klassieke, sterk verticaal uitgewerkte gevelopbouw, afgewerkt met een cementering met schijnvoegen, op een hardstenen plint en afgelijnd met een uitgewerkte houten kroonlijst met modillons. De rechtertravee wordt geaccentueerd door een gevelhoge, driezijdige erker, gevat in een traveenis tussen kolossale pilasters. De brede linkse toegangstravee is symmetrisch uitgewerkt met beneden de eveneens symmetrische, rijk uitgewerkte toegangsdeur en op de bovenverdieping twee rechthoekige vensters.

De lijstgevel is bovenaan afgelijnd met een tandlijst met daaronder een brede doorlopende bloemenband, onderbroken door de vensters en de erker. De vensters zijn gevat in een klassiek geïnspireerde geprofileerde omlijsting. De florale decoratie van het fries wordt hernomen in de borstwering van de bovenvensters. Centraal in de borstwering is telkens een decoratief uitgewerkte waterspuwer voorzien. Kenmerkend voor de proto art deco is de combinatie van eerder classicistisch geïnspireerde decoratie met florale ornamentiek, zoals bloemenslingers en vruchten. De florale elementen verwijzen hier expliciet naar de opdrachtgever en zijn link met de zijdenijverheid, meer bepaald naar de moerbeiplant dat het voedsel is van de zijderups.

De uitgewerkte toegang in de linkertravee bestaat centraal uit een verdiepte rondboogdeur in een geprofileerde, kwartholle omlijsting, geflankeerd door smalle, eveneens verdiepte zijvensters en in de plint uitgewerkte keldervensters, waarlangs de kolen in het huis werden binnengebracht. De sluitstenen van de deur- en zijvensteromlijstingen zijn sculpturaal uitgewerkt, respectievelijk met de uitbeelding van een cocon van de zijderups en zijdevlinders. Het geheel wordt afgelijnd met een bloemenslinger van moerbei, met aan de bovenzijde de uitbeelding van twee zijderupsen die de sluitsteen van de deur omringen. Dubbele houten toegangsdeur met getraliede kleurrijke, geometrische glas-in-looddeurvensters, bovendorpel met uitbeelding van een slinger van de moerbeiplant in houtsnijwerk en daarboven halfrond bovenlicht met glas-in-loodraam, dat in de uitbeelding verwijst naar de plots doorbrekende zon – een kenmerkend symbool in de art deco. Ook de zijvensters zijn afgesloten met decoratief, geometrisch traliewerk en ingevuld met geometrisch glas in lood. Keldervensters met gelijkaardig traliewerk afgesloten. Aan weerszijden van de deur bevindt zich een voetschraper. Rechts van de deur ingewerkte metalen brievenbus met uitbeelding van de moerbeivruchten. Het originele naamplaatje met vermelding “E. De Coutere-Plas”, qua vormgeving aansluitend bij de brievenbus, is bewaard in het interieur. Het vensterschrijnwerk is vernieuwd door sober houten schrijnwerk, dat qua indeling aansluit bij het oorspronkelijke schrijnwerk.

De achtergevel is eveneens verzorgd afgewerkt met een cementering met schijnvoegen, weliswaar veel soberder afgewerkt en enkel met een paar blinde medaillons versierd, afgelijnd met een houten kroonlijst. Enkele functionele elementen, zoals de afwatering van de hardstenen onderdorpels, vormen sculpturale details. Aan deze zijde is het houtwerk deels bewaard: houten buitendeuren ingevuld met panelen in structuurglas, een driezijdig uitgebouwde vensterpartij met guillotineramen ter hoogte van het groot salon, een gevelhoge, eveneens driezijdige erker ter hoogte van de zuidelijke achterbouw en twee rechthoekige vensters die de noordelijke achterbouw verlichten.

Interieur

Het grondplan van de woning volgt enigszins een traditionele opbouw met links de toegangstravee met inkomhal, traphal en daarachter volgens het plan oorspronkelijk een rij van functionele vertrekken (keuken, wasplaats, linnenkamer, kolenkot en toilet), geflankeerd door de travee met ontvangstvertrekken: klein salon aan de straat, groot salon met eetkamer (“rotonde”) en via een “porche” met lavabomeubel tot het fumoir in de achterbouw. Vanuit de traphal en het portiek is er toegang tot de koer. De focus op representatie leidde tot de opvallende ontwerpkeuze voor een groot, rond salon, dat uitkijkt naar de koer, en toegankelijk is vanuit de traphal en via het kleine salon aan de straatzijde. De trap leidt eerst tot een tussenniveau met achterin een naaikamer en een toilet. Op de eerste verdieping zijn drie slaapkamers en een badkamer voorzien. De trap leidt, via een overloop met lavabonis, tot de tweede verdieping waar ook nog twee slaapkamers voorzien zijn aan de straatzijde, een verdiept gelegen achterkamer en een zolderruimte. De woning is gedeeltelijk onderkelderd. Aan de straatzijde, onder de trap- en inkomhal werd in 1920 een nieuwe kelder voorzien. Onder de functionele ruimtes in de achterbouw bleef een bestaande kelder bewaard.

Het decoratieve programma, de hoge afwerkingsgraad en het vakmanschap dat aan het exterieur tot uiting komt, wordt volledig doorgetrokken in het interieur, dat bovendien erg gaaf bewaard is. Alle vertrekken met een toegang tot buiten (inkomhal, traphal en portiek) hebben een rijk uitgewerkte mozaïekvloer met talrijke verwijzingen naar de zijdenijverheid, zoals florale elementen die de moerbeiplant uitbeelden. In de ontvangstvertrekken is de originele, rijke parketvloer bewaard. Ook op de bovenverdiepingen zijn de houten vloeren bewaard. Zowel de gelijkvloerse als bovenverdiepingen bewaren het originele houten binnenschrijnwerk. Op de gelijkvloerse en eerste verdieping zijn de deuren voorzien van kleurrijke, geometrische en floraal geïnspireerde glas-in-loodpanelen met een combinatie van structuurglas en gebrandschilderd glas. Het originele hang- en sluitwerk omvat sierlijke klinken, die per kamer een eigen vormgeving hebben. Verder bewaarde ingemaakte kasten en schouwen op alle verdiepingen, evenals enkele meubelontwerpen, specifiek ontworpen voor een bepaalde kamer. Originele lichtschakelaars, gedeeltelijk nog functioneel, en lichtarmaturen vervolledigen het totaalontwerp.

In de inkomhal wordt het decoratief programma van de woning maximaal uitgespeeld: de afwerking van deze ruimte toont de volledige evolutie van rups tot zijde in diverse kunstvormen. Net als het exterieur is de wand afgewerkt met een cementering met schijnvoegen, hier voorzien van een marmeren plint. In de westwand is een rondboogvormige nis met marmeren tablet uitgewerkt. In de cementering zijn sculpturaal uitgewerkte details aanwezig in de vorm van brede banden met bladeren, eikels en linten, en fijnere omlijstingen met bloemetjes rond de deuropeningen. Boven de deurpartijen in de west- en noordwand zijn panelen voorzien met een stucdecoratie van zwierige moerbeiplanten met centraal een wapenschild. Op de wapenschilden worden respectievelijk een moerbeivrucht, schietspoel, moerbeiblad en zijderups uitgebeeld, anderzijds een klos garen en naaigerei. Op de zuidelijke wand bevindt zich een wapenschild van de Sint-Lucasgilde van Gent, die talrijke kunstenaars (beeldhouwers en architecten) verenigde, omgeving door een florale decoratie. Aan weerszijden van de toegangsdeur bevinden zich bas-reliëfs, die kinderen uitbeelden die handelingen uitvoeren die verband houden met zijde, zoals het oogsten en losmaken van de zijdedraden. In tegenstelling tot de stucdecoraties in het salon zijn deze reliëfs niet gesigneerd. De ruimte is toegankelijk via een marmeren trap, uitgevoerd in geelkleurige marmer de Hauteville. De trap wordt aan weerszijden geflankeerd door verwarmingselementen (oorspronkelijk op basis van kolen, later op gas), ingewerkt in een decoratieve koperen mantel met uitbeelding van een faun – aansluitend bij het exotisme van de art deco. Ook deze elementen zijn niet gesigneerd maar vertonen sterke overeenkomsten met realisaties van Geo Verbanck. Blikvanger in de ruimte is de kleurrijke mozaïekvloer vol met details en verwijzingen naar de zijdenijverheid, zoals de uitbeelding van een zijdevlinder, ranken, bladeren en vruchten van de moerbei, een schietspoel, een klos garen, evenals een toestel waarmee men de draden van de cocons afwikkelde.

De rijke vloerafwerking wordt doorgetrokken tot de achterliggende traphal, bereikbaar via een drieledige deurpartij, bestaande uit een centrale deur geflankeerd door twee vaste zijpanelen die licht terugspringen. Bewaarde trap afgewerkt met houtsnijwerk met uitbeelding van onder meer bladeren en eikels, gemarkeerd door een trappaal bekroond met een metalen sierstuk met florale decoratie met moerbeivruchten en lichtornament. De noordelijke zijde van de hal is voorzien van een drieledige deurpartij tot het grote salon, die de gebogen vorm van die ruimte volgt. De vrije hoeken die door de cirkelvorm ontstaan werden benut als inmaakkast, waarin onder meer de leidingen geïntegreerd zijn.

Vanuit de inkomhal is er eveneens een toegang tot het kleine salon aan de straatzijde. De kamer getuigt van een gevoel voor symmetrie: de westelijke wand die grenst aan het grote salon is symmetrisch uitgewerkt met centraal een verdiepte nis met een origineel houten, gebogen dressoir met floraal houtsnijwerk en marmeren tablet, geflankeerd door twee identieke dubbele deuren. De linkse deurpartij leidt tot het grote salon, maar achter de rechtse gaat een ingemaakte kast schuil. De noordelijke wand bewaart de marmeren schouw met daarboven de originele, specifieke voor deze ruimte ontworpen spiegel met bloemen in houtsnijwerk.

Blikvanger van de benedenverdieping is het grote ronde salon met eetkamer of zogenaamde “rotonde”, dat via de grote raampartij met guillotineramen uitkijkt naar de koer. De opvallende cirkelvorm van de ruimte wordt versterkt door de decoratief uitgewerkte parketvloer en het geaccentueerde lijstwerk waarmee het plafond is afgewerkt. In het lijstwerk van het plafond wordt de florale decoratie verdergezet en zijn lichtpunten geïntegreerd. De toegangsdeuren tot het klein salon en de traphal zijn eveneens met bloemen omlijst en erboven voorzien van bas-reliëfs gesigneerd door Geo Verbanck. Ze beelden romantische taferelen uit van liggende naakten met putti, omgeven door gedrapeerde doeken en vruchten. De noordwand is symmetrisch opengewerkt met een verdiepte nis, aan weerszijden ondersteund door floraal versierde, Toscaanse zuilen op een marmeren basement. Centraal in de nis bevindt zich een marmeren schouw met ingewerkte kachel in gedreven koper, centraal met uitbeelding van een zijdecocon omringd door moerbei. Aan weerszijden van de nis is – opnieuw symmetrisch – een deur voorzien, waarachter enerzijds een ingemaakte kast schuilgaat, anderzijds de toegang tot het portiek.

Het portiek is een kleine functionele ruimte die een doorgang vormt tot de koer en voorzien is van een uitgewerkte mozaïekvloer. Opvallend is het bewaarde houten lavabomeubel, afgewerkt met marmer, spiegels en verfijnd houtwerk. Het meubel heeft een symmetrische, maar dynamische opbouw met centraal de lavabo, geflankeerd door twee schuin geplaatste kasten. Het portiek biedt ook toegang tot het voormalige fumoir of de rookkamer, voorzien van een gebogen wand aan de zijde van de koer en uitgewerkt als een sober bepleisterde kamer met houten vloer. Daarachter bevindt zich de voormalige, ingrijpende verbouwde fabrieksruimte.

Op de bovenverdiepingen is telkens op de overloop een grote ingemaakte kast bewaard. De sanitaire ruimtes bewaren hun witte betegeling; de badkamer bewaart origineel meubilair. De slaapkamers op de eerste verdieping zijn voorzien van rijk uitgewerkte marmeren schouwen. De schouwen op de bovenste verdiepingen zijn soberder uitgewerkt in hout.

  • BAERT G.P. 1949: De Zijdewever te Deinze, Bijdragen tot de geschiedenis der Stad Deinze en van het land aan Leie en Schelde XVI, 7-95.
  • MAES H. 2009: Het ontstaan van de zijdenijverheid in de stad Deinze, door Hugo Van Den Abeele (1888-1974), ingeleid door Herman Maes, Bijdragen tot de geschiedenis van Deinze en de Leiestreek LXXVI, 109-126.
  • S.N. 2007: Burgerwoning Tolpoortstraat 43, in: BAUTERS L. (red.), JONCKHEERE W. (red.) en VAN BEVERSLUYS G. (red.), Open monumentendag 9 september 2007, toon me waar je woont, in Deinze of in Bachte, Deinze.
  • S.N. 2007: Stadswoning met allure, Deinze, Huis Decaluwe, in: CORNET P. (red.), DE VRIESE S. (red.) en MOTMANS K. (red.), WONEN in toen en nu, 22 keer binnenkijken, Gent, 108-113.
  • VERHELST J. 2010: Documentatie en evaluatie van een historisch interieur: Woonhuis, Tolpoortstraat 43, 9800 Deinze, onuitgegeven oefening Geschiedenis van het interieur en kunstnijverheid, Universiteit Gent, vakgroep Kunstwetenschappen.
  • Informatie verkregen van de eigenaar (24 oktober 2024).
  • Informatie verkregen van Eva Devooght en Hugo Schaeck (augustus 2023).

Auteurs: Verhelst, Julie; Gilté, Stefanie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2025: Burgerhuis De Coutere-Plas [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/38040 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.