Teksten van Burgerhuis De Coutere-Plas

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/38040

Burgerhuis De Coutere-Plas ()

Burgerhuis in vroege art-decostijl (zogenaamde proto art deco), gebouwd in 1920 als directeurswoning bij een zijdeweverij gelegen in een achterbouw. De woning werd gebouwd naar ontwerp van de Gentse architect Jules Van Den Hende in opdracht van zijdefabrikant Emiel Justin De Coutere en zijn echtgenote Gabrielle Joanna Plas. De familie De Coutere-Plas was actief in een familiebedrijf dat teruggaat tot de opkomst van de zijdenijverheid in Deinze en dat eerst geleid werd door de families Roelens en Van Landeghem.

De directeurswoning etaleert het status van de bouwheer in de vorm van een totaalontwerp. Opvallend zijn de materiaalkeuzes, de hoge afwerkingsgraad, het uitgekiende vakmanschap toegepast in verschillende vormen van kunstnijverheid, waaronder realisaties van beeldhouwer Geo Verbanck, en de onlosmakelijke referenties naar de zijdenijverheid in de rijke decoratieve afwerking van interieur en exterieur.

Context: de zijdenijverheid in Deinze

Zijde is een kostbare, natuurlijke stof, geweven met draden die worden gewonnen uit de cocons die de zijderupsen spinnen als bescherming tijdens hun transformatie tot vlinder (Bombyx mori). De verse bladeren van de witte moerbei (Morus alba) zijn hierbij essentieel als voedsel van de zijderupsen. Het procedé ontstond in China. Tegen het einde van de 17de eeuw was de zijdeproductie verspreid over Azië en de Europese landen rond de Middellandse Zee. Lyon groeide vanaf het midden van de 15de eeuw uit tot een belangrijk zijdecentrum. In de Nederlanden gebeurden enkele pogingen tot introductie van de nijverheid vanaf de 16de eeuw, maar de echte doorbraak volgde in de 19de eeuw en werd gestimuleerd door de staat. Onder invloed van de Gentse maatschappij Morus et Bombyx plantte Constant Debeil in 1828 een witte moerbei aan op een perceel in Petegem-aan-de-Leie en in zijn woning kweekte hij zijdewormen, waarmee men dus de larven van de zijdevlinder bedoelt. In een brief aan de regering wees hij op het nut van de introductie van de zijdenijverheid in België. In 1832 kwam er Koninklijk Besluit om de teelt van moerbei en de zijdeproductie te stimuleren.

Men geloofde in de zijdeteelt in functie van de toekomstige welvaart en als mogelijke oplossing voor de slechte werkomstandigheden in Oost- en West-Vlaamse industriesteden. Op 14 februari 1848 werd in Deinze voor het eerst zijde geweven, nadat een ministerieel besluit van 29 december 1847 een akkoord bekrachtigde tussen Joseph Ricard, een zijdefabrikant uit Lier maar oorspronkelijk afkomstig uit Lyon en de Belgische regering. Ricard richtte met hulp van de staatssteun in Deinze een model-werkhuis op met vijftig weefgetouwen als leerschool en voorbeeld voor de lokale nijveraars. Na Ricard werd de lokale zijdenijverheid verder uitgebouwd door de broers Jan-Frans en Ivo Lagrange. Talrijke zijdeweverijen kwamen tot stand in Deinze, waarvan meerdere gelegen in achterbouwen langs de Tolpoortstraat. Enkel in Oost- en West-Vlaanderen overleefde de nijverheid tot in het midden van de 20ste eeuw. Hugo Van den Abeele schreef in 1935: “Thans mag deze stad er op roemen de grootste zijdefabriek van heel België te bezitten en in de zijdenijverheid een eervolle plaats te bekleden.”

Bouwgeschiedenis: directeurswoning met zijdefabriek

Op de locatie van het huidige burgerhuis was al in het derde kwart van de 19de eeuw een zijdefabriek aanwezig. In 1874 registreerde het kadaster een handzijdeweverij (“tissanderie de soie à la main”), die werd ondergebracht in twee nieuwe achterbouwen bij een bestaande woning, die kadastraal geregistreerd was in 1839. Bij de gebouwen hoorden ook een tuin en achterliggende boomgaard. Een historische foto uit de 19de eeuw van de toenmalige woning toont een dubbelhuis van twee bouwlagen en vijf traveeën, voorzien van een bepleisterde voorgevel die horizontaal geaccentueerd was met doorgetrokken lekdrempels en lijsten. De goederen waren sinds 1857 eigendom van zijdefabrikant Auguste Roelens. Roelens had tussen 1850 en 1857 een zijdefabriek samen met Louis Doncque en van 1857 tot de vroege jaren 1870 leidde hij een weverij samen met Frans Van Landeghem, die familie was van zijn echtgenote Colette van Landeghem. Na het overlijden van Roelens bleven de goederen in eigendom van zijn echtgenote en Frans Van Landeghem bleef de weverij leiden, vanaf 1881 samen met Jules Seeuws als vennoot. In 1882 registreerde het kadaster een vergroting van de weverij.

In de jaren 1890 kwam Emile Leopold De Coutere (1839-1905) als eigenaar in beeld. Deze nijveraar was eerst gehuwd met Clemence Van Landeghem en hertrouwde later met Adèle Van Landeghem. In 1905 moderniseerde de handzijdeweverij (“tissanderie de soie à la main”) tot een “fabrique de soie à vapeur”, een stoomweverij. Het kadaster registreerde het plaatsen van een stoommachine en de uitbreiding van de zijdeweverij met de bouw van een fabriekshal onder sheddaken en vrijstaande ronde fabrieksschoorsteen van naar verluidt een dertigtal meter hoog op een onbebouwd tuinperceel ten noordwesten van de toenmalige weverij (achter de huidige woning Tolpoortstraat 41). Deze werken houden vermoedelijk verband met een frisse, moderne wind doorheen het bedrijf onder Emiles zoon, Emiel Justin Honoré François De Coutere (1871-1946, Deinze), die waarschijnlijk al vanaf de jaren 1890 actief was in het bedrijf. Emiel De Coutere was is 1894 gehuwd met Gabrielle Joanna Plas (1874-1931) en ze kregen samen twee dochters: Yvonne Pauline in 1895 en Esmee Adèle in 1896.

In 1907 registreerde het kadaster de herbouw van de aanpalende woning ten noorden (heden Tolpoortstraat 41), die een doorgang heeft tot de achterliggende weverij en mogelijk dienst deed als conciërgewoning. In 1916 erfde Emiel De Coutere-Plas de eigendommen. Opvallend is dat het kadaster voor de 19de-eeuwse woning en de aanpalende woning ten noorden omstreeks 1918 de vermelding “en ruines” maakte. De ruïneuze toestand kan verband houden met het eindoffensief van de Eerste Wereldoorlog waarbij het stadscentrum van Deinze sterk werd getroffen. Het verklaart alleszins waarom Emiel De Coutere genoodzaakt was omstreeks 1920 een nieuwe woning te laten bouwen. De nieuwe gezinswoning van Emiel De Coutere verving quasi integraal de bestaande 19de-eeuwse woning en een deel van de achterbouwen van de weverij. Het zuidelijke volume van 1874 en de westelijke uitbreiding van 1882 verdwenen. De tuin en boomgaard werden samengevoegd. De nieuwe woning sloot aan op het bewaarde weverijgebouw van 1874 ten noorden van de koer en de fabriekshal van 1905 in haar verlengde. In de zuidelijke achterbouw bleef een oude kelder bewaard. De plannen werden opgemaakt op 30 november 1920 door de Gentse architect Jules Van den Hende (1873-1943). Van den Hende deed voor de uitvoering beroep op beeldhouwer Geo Verbanck (1881-1961), met wie hij meermaals samenwerkte.

Naast de bouwplannen van de woning is er een tuinplan bewaard voor een ontwerp van het eerste compartiment van de tuin, aansluitend bij de woning. Dit plan dateert van 25 september 1923 en is opgemaakt door tuinarchitect Henri Bourgeois-Burvenich (1886-?) uit Gentbrugge. Er kan verondersteld worden dat het plan werd uitgevoerd. Volgens het plan kreeg de tuin een sterk symmetrische, neoklassieke aanleg met een centrale grasparterre versierd door kleurrijke bloemperken en begrensd door twee smalle omlopende tuinpaden. Voorbij deze grasparterre bevond zich een tweede cirkelvormige tuinkamer omgeven door heestermassieven en doorsneden door één breder tuinpad waarlangs twee tegenoverstaande zitbanken waren opgesteld. In het tweede compartiment van de tuin dat meer als nutstuin was ingericht, waren veel fruitbomen aanwezig, zoals perzik- en appelbomen, vermoedelijk op halfstam, en was er ook leifruit tegen de muur van de fabriekshal aanwezig.

In 1925 werden de stoomweverij, de tuin en het aanpalende huis ten noorden deel van de naamloze maatschappij Textilia. In 1950 verkocht Textilia de eigendommen aan de naamloze maatschappij J. & E. Maere. In 1953 werd de fabriekshal gedeeltelijk herbouwd, uitgebreid en aangepast tot een houtmagazijn. Later wijzigde de functie nog naar houtwolfabriek, magazijn en garage. Van de oorspronkelijke installaties bleven geen sporen bewaard. Op de binnengevels van de grote fabriekshal zijn Duitse opschriften bewaard die verwijzen naar de bezetting van de fabriek tijdens de Tweede Wereldoorlog.

De woning bleef in persoonlijk bezit van Emiel De Coutere-Plas tot aan zijn overlijden in 1946, waarna het overging naar zijn dochter Yvonne De Coutere en haar echtgenoot Nestor Seeuws. In 1949 verkocht de familie het huis met tuin. De voormalige achterbouw met het oudste gedeelte van de zijdefabriek onderging aanpassingen en werd herbestemd tot dokterspraktijk. Volgens een bouwaanvraag van 1986 werd de woning aan de achterzijde uitgebreid met een aanbouw met leefruimte en keuken, waardoor het open zicht naar de tuin terug verdween. Deze uitbreiding zorgde er wel voor dat het woonhuis van 1920 gespaard bleef van moderniseringswerken.

Beschrijving

Exterieur

Statig, onderkelderd burgerhuis in rijbebouwing, gebouwd omstreeks 1920 door architect Jules Van den Hende in opdracht van zijdefabrikant Emiel Justin De Coutere en zijn echtgenote Gabrielle Joanna Plas. De voormalige directeurswoning is een representatief en rijk uitgewerkt voorbeeld van vroege art deco, zogenaamde proto art deco. Het onderkelderde enkelhuis is drie traveeën breed en twee bouwlagen hoog, onder pseudomansardedak met drie dakkapellen. De klassieke, sterk verticaal uitgewerkte straatgevel is afgewerkt met simili-pierre op een hardstenen plint en wordt afgelijnd met een uitgewerkte houten kroonlijst voorzien van modillons. De rechtertravee wordt geaccentueerd door een gevelhoge, driezijdige erker, gevat in een traveenis tussen kolossale pilasters. De brede linkse toegangstravee is symmetrisch uitgewerkt met beneden de eveneens symmetrische, rijk uitgewerkte rondboogdeur en op de bovenverdieping twee rechthoekige vensters.e lijstgevel is bovenaan afgelijnd met een tandlijst met daaronder een brede doorlopende bloemenband, onderbroken door de vensters en de erker. De vensters zijn gevat in een klassiek geïnspireerde geprofileerde omlijsting. De neuten van de omlijsting van de twee bovenvensters in de toegangstravee vertonen een klassiek geïnspireerd motief dat lijkt te verwijzen naar telkens vier klosjes garen. De florale decoratie van het fries wordt hernomen in de borstwering van de bovenvensters. Centraal in de borstwering is telkens een decoratief uitgewerkte waterspuwer voorzien. Kenmerkend voor de proto art deco is de combinatie van eerder classicistisch geïnspireerde decoratie met florale ornamentiek, zoals bloemenslingers en vruchten. De uitbeelding van fauna en flora in de decoratieve, hoogstaande uitwerking van de simili-pierre verwijst expliciet naar de opdrachtgever en zijn link met de zijdenijverheid, meer bepaald naar de bladeren en de vruchten van de witte moerbei - het voedsel van de zijderups – en naar de zijderupsen, poppen en vlinders.

De uitgewerkte toegang in de linkertravee bestaat centraal uit een verdiepte rondboogdeur in een geprofileerde, kwartholle omlijsting, geflankeerd door smalle, eveneens verdiepte zijvensters en in de plint uitgewerkte keldervensters. De sluitstenen van de deur- en zijvensteromlijstingen zijn sculpturaal uitgewerkt, respectievelijk met de uitbeelding van een verpoppende zijdevlinder en van twee zijdevlinders. Het geheel wordt afgelijnd met een bloemenslinger, met aan de bovenzijde de voorstelling van twee zijderupsen, de larven van de zijdevlinder, die de sluitsteen van de deur omringen. Dubbele houten toegangsdeur met getraliede kleurrijke, geometrische glas-in-looddeurvensters, bovendorpel met uitbeelding van een slinger van de bloemen met daarnaast ook vruchten van de witte moerbei in houtsnijwerk en daarboven halfrond bovenlicht met glas-in-loodraam, dat in de uitbeelding verwijst naar de plots doorbrekende zon – een kenmerkend symbool in de art deco. Ook de zijvensters zijn afgesloten met decoratief, geometrisch traliewerk en ingevuld met geometrisch glas in lood. De keldervensters zijn met gelijkaardig traliewerk afgesloten. Aan weerszijden van de deur bevindt zich een voetschraper en rechts ervan een wateraansluiting. Rechts van de deur ingewerkte gietijzeren brievenbus voorzien van een voorstelling van de vruchten van de witte moerbei. Het vensterschrijnwerk is vernieuwd door sober houten schrijnwerk, dat qua indeling aansluit bij het oorspronkelijke schrijnwerk, dat volgens oudere foto’s witgeschilderd was.

De achtergevel is soberder afgewerkt dan de voorgevel. De achtergevel is voorzien van een simili-pierre waarin enkele blinde medaillons zijn uitgewerkt, bovenaan afgelijnd met een houten kroonlijst. Enkele functionele elementen, zoals de afwatering van de hardstenen onderdorpels, vormen sculpturale details. Aan deze zijde is het originele houtwerk deels bewaard: geschilderde houten buitendeuren ingevuld met panelen in structuurglas, een driezijdig uitgebouwde vensterpartij met geschilderde guillotineramen ter hoogte van het groot salon, een gevelhoge, eveneens driezijdige erker ter hoogte van de zuidelijke achterbouw en twee rechthoekige vensters die de noordelijke achterbouw verlichten.

De zuidelijke achterbouw bewaart haar volume, maar is vanaf de voormalige wasplaats voorzien van een recente bepleistering. Dit is ook het geval voor het volume van de vroegere zijdeweverij ten noorden. Beide volumes worden ten westen met elkaar verbonden door een recentere bouw van de jaren 1980 die zo de koer omsluit. De koer bewaart de indeling voorzien op het bouwplan met ter hoogte van het fumoir ten noorden een halfcirkelvormig bloemenperk, en twee arduinen treden die leiden tot het lagere gedeelte van de koer. De achterin gelegen trappenpartij tot de achterdeur is nog herkenbaar. Beide trappen worden aan weerszijden geflankeerd door een lage, achthoekige pijler, die ook op de plannen was voorzien. De pijlers zijn voorzien van een recente bepleistering, maar bewaren hun hardstenen dekstenen.

Achterin bevindt zich nog de tuin, die aan de noordzijde grenst aan de muur van de fabriekshal, kadastraal geregistreerd in 1905. In de huidige tuinaanleg is van het originele ontwerp in neoklassieke stijl weinig herkenbaar. De tuin werd in de voorbije decennia heraangelegd.

Interieur

Het grondplan van de woning volgt enigszins een traditionele opbouw van een enkelhuis met links de toegangstravee bestaande uit de inkomhal met daarachter de traphal met een office met vestiaire en in de achterbouw volgens het plan oorspronkelijk een rij van functionele vertrekken (keuken, wasplaats, linnenkamer, kolenkot en toilet). De brede travee met ontvangstvertrekken is eerder atypisch en omvat een ontvangstsalon aan de straat, een grote ronde eetkamer (“rotonde”) en via een portiek (“porche”) met lavabomeubel tot de rookkamer (“fumoir”) in de achterbouw. Vanuit het office met vestiaire en het portiek is er toegang tot de koer. De focus op representatie leidde tot de opvallende ontwerpkeuze voor een heel ruim uitgewerkte inkomhal en een grote ronde eetkamer, die oorspronkelijk uitkeek naar de tuin, nu naar de huidige koer. De ronde eetkamer is toegankelijk vanuit de traphal en via het ontvangstsalon aan de straatzijde. De trap leidt eerst tot een tussenniveau met achterin een vroegere naaikamer en een toilet. Op de eerste verdieping zijn drie slaapkamers en een badkamer voorzien. De trap leidt, via een overloop met lavabonis, tot de tweede verdieping waar ook nog twee slaapkamers voorzien zijn aan de straatzijde, een verdiept gelegen achterkamer (op de plannen aangeduid met een waterreservoir van 4500 liter) en een zolderruimte. De woning is gedeeltelijk onderkelderd. Aan de straatzijde, onder de trap- en inkomhal werd in 1920 een nieuwe kelder voorzien. Onder de functionele ruimtes in de achterbouw bleef een bestaande (wijn)kelder bewaard.

Het burgerhuis is een gaaf tijdsdocument van een interbellumwoning met een uitzonderlijk interieur, dat gaat van de afwerking van vloeren, wanden, trappen en schrijnwerk, tot alle details van de afwerking én inrichting, inclusief bewaard vast meubilair, marmeren schouwen, lichtschakelaars en -armaturen, tot de originele badkamerinrichting. Het decoratieve programma, de hoge afwerkingsgraad en het vakmanschap dat aan het exterieur tot uiting komt, wordt volledig doorgetrokken in het interieur.

In de inkomhal wordt het decoratief programma van de woning maximaal uitgespeeld: de afwerking van deze ruimte toont de volledige evolutie van rups tot zijde in diverse kunstvormen. De ruimte is voorzien van een vlak bepleisterd plafond, afgelijnd met geprofileerde lijsten en een lijst met kraalmotief, en van een wandafwerking in simili-pierre boven een hoge plint in roodgrijze, geaderde marmer. In de westwand is een rondboogvormige nis met marmeren tablet uitgewerkt, die wordt verlicht met een bewaarde lichtarmatuur. In de simili-pierre zijn sculpturaal uitgewerkte details aanwezig in de vorm van brede banden met bladeren, eikels en linten, en fijnere omlijstingen met bloemetjes rond de deuropeningen. Boven de deurpartijen in de west- en noordwand zijn panelen voorzien met een stucdecoratie van zwierige moerbeiplanten met centraal een wapenschild. Op de wapenschilden worden respectievelijk een moerbeivrucht, schietspoel, moerbeiblad en zijderups uitgebeeld, anderzijds een klos garen en naaigerei. Op de zuidelijke wand verwijst een wapenschild met drie zilveren schildjes op een blauwe achtergrond naar het ambachtelijk vakmanschap en de samenwerking tussen architect, beeldhouwer en ambachtslui. Het schild werd ook gebruikt door de Gentse kring Kunst en Kennis. Aan weerszijden van de toegangsdeur in de oostwand bevinden zich bas-reliëfs, die kinderen uitbeelden die handelingen uitvoeren die verband houden met zijde, zoals het oogsten en losmaken van de zijdedraden. De stucdecoraties sluiten aan bij de stijl van Geo Verbanck. Aan weerszijden van de brievenbus zijn ook bladeren in simili-pierre uitgewerkt. De ruimte is toegankelijk vanaf de straat via een marmeren trap. De trap wordt aan weerszijden geflankeerd door verwarmingselementen, ingewerkt in een decoratieve metalen omkasting met de uitbeelding van een faun – aansluitend bij het exotisme van de art deco – en afgedekt met een marmeren tablet. Ook deze elementen vertonen sterke overeenkomsten met realisaties van Geo Verbanck. Een andere blikvanger in de ruimte is de kleurrijke mozaïekvloer vol met details en verwijzingen naar de zijdenijverheid, zoals een omranding met bladeren en vruchten van de witte moerbei, de voorstellingen van een zijderups, van een mannelijke en een vrouwelijke zijdevlinder, een schietspoel, een klos garen, evenals een haspel waarmee men de zijdedraden van de cocons afwikkelde. De mozaïekvloer is afgeboord met gele marmer.

De afwerking van de inkom wordt doorgetrokken tot de achterliggende traphal: simili-pierre als afwerking van de zuidwand, roodgrijze marmeren plinten, bepleisterde plafonds afgewerkt met lijstwerk en een rijke mozaïekvloer afgelijnd met gele marmer. De traphal is bereikbaar via een drieledige houten deurpartij, bestaande uit een centrale deur geflankeerd door twee vaste zijpanelen die licht terugspringen. De deuren zijn voorzien van kleurrijke glas-in-loodpanelen met de voorstelling van bloemenkorven en geometrische elementen, uitgevoerd in een combinatie van structuurglas en gebrandschilderd glas. De drieledige houten deurpartij in de noordwand van de traphal, die toegang geeft tot de grote eetkamer, is van gelijkaardige glas-in-loodpanelen voorzien, maar is breder uitgewerkt. De drieledige structuur volgt de gebogen vorm van het salon. Beide deurpartijen zijn ingewerkt in een verzorgde houten omlijsting. De vrije hoeken die door de cirkelvorm van het salon ontstaan werden benut als inmaakkasten aan weerszijden van de deur. De doorgangen tot de voormalige keuken, tot de koer en tot de kelder bewaren eenvoudigere, maar verzorgde houten deuren, voorzien van panelen in structuurglas. Bewaarde houten trap, aan de zijkant voorzien van een detail in houtsnijwerk met de uitbeelding van onder meer bladeren en eikels. De trap is gemarkeerd door een trappaal op een marmeren aanzettrede, bekroond met een metalen sierstuk met florale decoratie met bladeren en vruchten van de witte moerbei en met een lichtornament, waarvan het glas werd vernieuwd naar origineel model.

Vanuit de inkomhal is er eveneens, via een gelijkaardige maar bredere driedelige houten deurpartij met florale glas-in-loodpanelen, een toegang tot het ontvangstsalon aan de straatzijde. Dit ontvangstvertrek is voorzien van een rijke uitgewerkte parketvloer en getuigt van een gevoel voor symmetrie. De westelijke wand die grenst aan de grote eetkamer is symmetrisch uitgewerkt met centraal een verdiepte rondboognis met een op maat gemaakte houten, gebogen commode met floraal houtsnijwerk en marmeren tablet. Het meubel kan vermoedelijk toegeschreven worden aan de Kortrijkse Kunstwerkstede De Coene. Twee identieke dubbele houten deuren met glas-in-loodpanelen met de voorstelling van bloemenkorven flankeren de nis en zijn ingewerkt in een houten omlijsting. De linkse deurpartij leidt tot de grote eetkamer, maar achter de rechtse gaat een ingemaakte kast schuil. De noordelijke wand bewaart een vrij zware marmeren schouw met daarboven een op maat gemaakte spiegel met bloemen in houtsnijwerk.

Blikvanger van de benedenverdieping is de grote ronde eetkamer of zogenaamde “rotonde”, die uitkijkt naar de huidige koer via de grote raampartij met guillotineramen, voorzien van een marmeren tablet. De opvallende cirkelvorm van de ruimte wordt versterkt door de decoratief uitgewerkte parketvloer en het geaccentueerde lijstwerk waarmee het plafond is afgewerkt. In het lijstwerk van het plafond wordt de florale decoratie verdergezet en zijn lichtpunten geïntegreerd. De toegangsdeuren tot het ontvangstsalon en de traphal zijn ingewerkt in een omlijsting op een marmeren plint, rond de deuren voorzien van een fijne band met bloemen en erboven ingevuld met bas-reliëfs gesigneerd door Geo Verbanck. Ze beelden romantische taferelen uit van enerzijds een liggende naakte vrouw met putti, omgeven door gedrapeerde doeken, en anderzijds de voorstelling van een gezin bestaande uit een naakte man en vrouw met twee kinderen, gedecoreerd met doeken en vruchten. De noordwand is symmetrisch opengewerkt met een verdiepte nis, aan weerszijden ondersteund door floraal versierde art-decozuilen op een marmeren basement. Centraal in de nis bevindt zich een marmeren schouw met erboven een spiegel en voorzien van een ingewerkte kachel in gedreven koper, centraal met uitbeelding van een verpoppende zijdevlinder omringd door bladeren en vruchten van de witte moerbei. Aan weerszijden van de nis is – opnieuw symmetrisch – een deur voorzien, waarachter enerzijds een ingemaakte kast schuilgaat, anderzijds de toegang tot de portiek. Deze houten deuren zijn ingevuld met geometrisch glas in lood.

De portiek is een kleine functionele ruimte die een doorgang vormt tot de koer en voorzien is van een uitgewerkte mozaïekvloer, afgeboord met een band met de voorstelling van de bladeren en vruchten van de moerbei, en daarrond een band in mozaïeksteentjes. Opvallend is het bewaarde houten lavabomeubel, afgewerkt met marmer, spiegels en verfijnd houtwerk. Het meubel heeft een symmetrische, maar dynamische opbouw met centraal de lavabo, geflankeerd door twee schuin geplaatste kasten. De portiek biedt ook toegang tot het voormalige fumoir of de rookkamer via een houten deur ingevuld met panelen in structuurglas. De rookkamer is voorzien van een gebogen wand aan de zijde van de koer en uitgewerkt als een sober bepleisterde kamer met houten plankenvloer in visgraatmotief. Een marmeren schouwmantel is nog aanwezig.

In de zuidelijke achterbouw bevond zich de vroegere keuken met bewaarde marmeren schouwmantel en erachter de voormalige wasplaats met een massieve hardstenen lavabo met armpomp en een houten wandensemble met toegang tot de oudste kelder.

De bovenverdiepingen zijn ook met zorg afgewerkt. Ze bewaren houten plankenvloeren en binnenschrijnwerk, namelijk houten deuren met geometrische glas-in-loodpanelen of eenvoudigere panelen in structuurglas. Op de overlopen en in de traphal wordt de wandafwerking met simili-pierre doorgetrokken. Op beide overlopen is een grote ingemaakte houten kast bewaard. De sanitaire ruimtes bewaren hun witte betegeling; de badkamer bewaart origineel meubilair. De slaapkamers op de eerste verdieping zijn voorzien van rijk uitgewerkte marmeren schouwen in neostijl, terwijl de schouwen op de bovenste verdieping soberder zijn uitgewerkt in hout.

  • Kadasterarchief Oost-Vlaanderen, Leggers Deinze, afdeling I, artikels 179, 358, 516, 1051, 1064, 1574, 2097, 2216.
  • Kadasterarchief Oost-Vlaanderen, Mutatieschetsen Deinze, afdeling I, 1839/11, 1874/15, 1882/16, 1905/11, 1921/45, 1953/65, 1988/40.
  • Privéarchief eigenaar, tuin, inrichtingsplan, Henri Bourgeois-Burvenich, Gentbrugge 25 september 1923.
  • Privéarchief eigenaar, woning, blauwdrukken van de grondplannen, J. Van den Hende, Gent 30 november 1920.
  • BAERT G.P. 1949: De Zijdewever te Deinze, Bijdragen tot de geschiedenis der Stad Deinze en van het land aan Leie en Schelde XVI, 7-95.
  • HIMPE K. en VAN DIJCK M. 2024: Du mûrier au bas de soie, la culture sérielle en Belgique, 1700-1940, in: GIUSTI M.A. en MORILLA-ALCAZAR J.-M. (eds.), Trame di seta nel paesaggio europeo, Firenze, 271-279.
  • KEYMEULEN W. 2007: De gouden moerbei, over de beste bes en een vraatzuchtige rups, vroeger en nu, Aalst.
  • MAES H. 2009: Het ontstaan van de zijdenijverheid in de stad Deinze, door Hugo Van Den Abeele (1888-1974), ingeleid door Herman Maes, Bijdragen tot de geschiedenis van Deinze en de Leiestreek LXXVI, 109-126.
  • S.N. 1927: Kunst en Kennis, Gent - Gand, Jubeluitgave bij het dertig jarig bestaan van den Kring, Gent.
  • S.N. 2007: Burgerwoning Tolpoortstraat 43, in: BAUTERS L. (red.), JONCKHEERE W. (red.) en VAN BEVERSLUYS G. (red.), Open monumentendag 9 september 2007, toon me waar je woont, in Deinze of in Bachte, Deinze.
  • S.N. 2007: Stadswoning met allure, Deinze, in: CORNET P. (red.), DE VRIESE S. (red.) en MOTMANS K. (red.), WONEN in toen en nu, 22 keer binnenkijken, Gent, 108-113.
  • VAN DEN ABEELE 1935: Het ontstaan der zijdenijverheid in de stad Deinze: 1847-1862, Gent.
  • BOGAERT C. & LANCLUS K. 1991: Burgerhuis in art deco [online], https://id.erfgoed.net/teksten/38040 (geraadpleegd op 3 maart 2025).
  • Informatie verkregen van de eigenaar (24 oktober 2024, 3 juni en 10 juli 2025).
  • Informatie verkregen van Eva Devooght en Hugo Schaeck (augustus 2023).

Auteurs:  Verhelst, Julie; Himpe, Koen; Gilté, Stefanie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Verhelst J., Himpe K. & Gilté S. 2025: Burgerhuis De Coutere-Plas [online], https://id.erfgoed.net/teksten/443520 (geraadpleegd op ).


Burgerhuis in art deco ()

Rijhuis van twee bouwlagen onder pseudomansardedak, uit de eerste helft van de 20ste eeuw. Natuurstenen parement met typische art-deco-siermotieven zoals brede bloemenfriezen onder de kroonlijst en rondom de rondboogdeur. Rechthoekige en erkervormige vensters. Fraaie deur in glas en gekruld ijzer, met waaier in glas in lood.

Bron: BOGAERT C. & LANCLUS K. 1991: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Oost-Vlaanderen, Arrondissement Gent, Kantons Deinze - Nazareth, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 12n3, Brussel - Turnhout.
Auteurs:  Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Bogaert C. & Lanclus K. 1991: Burgerhuis in art deco [online], https://id.erfgoed.net/teksten/38040 (geraadpleegd op ).