Het Goed te Parijs is illustratief voor het in de Vlaamse Zandstreek veel voorkomende type omgrachte hoeve met losstaande bestanddelen gegroepeerd rondom een open erf. De hoeve is bovendien vrij intact en goed bewaard met een representatief gebouwenbestand, behouden dreven en hekken, mestvaalt en restanten van de boomgaard en waterpoelen en is nog gelegen binnen zijn historische landelijk context.
De oudste bekende archivalische vermelding van het pachtgoed is terug te vinden in een Gentse wezenakte van 1374. De heer Jacob uter Galeyden was toen eigenaar van "t goet te Parijs". Het toponiem Parijs werd toen reeds vermeld en kan verwijzen naar een persoonsnaam Paris of vleinaam van het Latijnse Patricius of kan een vernoemingsnaam zijn, verwijzend naar de stad Parijs. In een Jaarregister van 1397 wordt het goed beschreven met een oppervlakte van 60 bunder land en 11 bunder heide, verpacht voor de som van 9 pond 10 schellingen. Er worden verschillende pachtvoorwaarden opgesomd, onder meer dat de eigenaars twee maal per jaar dienden afgehaald te worden in Gent, dat hij ze moest onderhouden indien ze enkele dagen op het goed verbleven en dat er bij het wisselen van pacht "prijzij" zou gemaakt worden van de staat van de boerderij om verwaarlozing te voorkomen. Uit andere archiefdocumenten blijkt dat de hoeve in de loop van de 15de eeuw in handen bleef van de Gentse familie uter Galeyden. Begin 16de eeuw wordt de familie van Massemen vermeld, vanaf de tweede helft van de 16de eeuw is de familie Cabillau, heren van Mullem eigenaar. In het landboek van Astene van 1608 worden jonker Joos Cabillau en jonkvrouwe Margeriet de Stoppelaer als eigenaars opgetekend van "eene behuysde pachtgoet ghenaemt ‘t goet te Parijs. Danof ghemeten is eene partije mette plaetse daer d’edificien ende huisinghen oppe staen mette wal ende zaeylanden daar rondomme oostwart liggende tot aende Parijssche straete oost, de Crekelstraete noort,…". Toen deze in 1611 het goed wenste te verkopen tekenden zijn zusters verzet aan. Dit leidde uiteindelijk tot de splitsing van het domein in 1628 (confer een kaart van de Kortrijkse landmeter L. de Bersaques vermeld door De Potter en Broeckaert). Vanaf dan is er sprake van een Oud Goed te Parijs en een Nieuw Goed te Parijs.
In het landboek van 1759 wordt het "Goet te Parijs" mooi in kaart gebracht (eerste canton, nummer 18), binnen een samengestelde omgrachting met dreven naar de Parijsestraat en de Krekelstraat. De eigenaar is op dat ogenblik de heer Robert Stevens uit Gent, één van de belangrijke grootgrondbezitters van Astene. Verschillende kaarten van gronden nabij de "Parijsche dreve", uit de tweede helft van de 18de eeuw, brengen de twee pachthoeven in kaart onder de naam "het nieuw goet te Parijs" eigendom van de heer de Meulenaere, gelegen onmiddellijk aan de Parijsestraat, en het "Oudt goet te Parijs", eigendom van de heer Robert Stevens.
Op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) wordt de omgrachte hoeve met dreven nog als "het Goet te Parijs" opgetekend, de hoeve aan de Parijsestraat 56 wordt als "het Oudt Goet te Parijs" genoemd, waardoor waarschijnlijk de latere naamverwarring ontstond.
De eigendomstoestand begin 19de eeuw, de primitieve legger van het kadaster (1834), vermeldt juffrouw Marie Stevens, rentenierster, Gent, als eigenaar. Zij was de kleindochter van de grootgrondbezitter Robert Stevens, eigenaar van het Goed te Parijs in de 18de eeuw. In 1869 komt de hoeve door aankoop in het bezit van Astère de Kerchove de Denterghem, bouwheer van het Kasteel van Astene (Parijsestraat 34, thans De Ceder) en belangrijkste grootgrondbezitter van de gemeente. Door erfenis kwam de hoeve achtereenvolgens in handen van de familie d’Huart de Spoelberg en De Meester de Ravenstein en wordt nog steeds verpacht.
Het gaat hier om een typische laatmiddeleeuwse ontginningshoeve, waarvan archivalische gegevens en de naam teruggaan tot de 14de eeuw. De geïsoleerde ligging, blokpercelen en de oorspronkelijk meervoudige omgrachting wijzen ook op een laatmiddeleeuws bewoningspatroon dat kenmerkend was van het zuiden van de gemeente Astene en de Leiestreek. Het gebouwenbestand, opgetrokken in duurzame baksteen, dateert vermoedelijk van na de 16de-eeuwse oorlogen en klimt in kern nog op tot 17de eeuw met voornamelijk 18de- en 19de-eeuwse aanpassingen. Zo werd volgens het kadasterarchief het woonhuis in 1882 aan de noordzijde uitgebreid met twee traveeën en werd achteraan een keuken onder afzonderlijk zadeldak aangebouwd. De stallen ten noorden werden toen ook vernieuwd of vergroot en in L-vorm verbonden met de schuur. Ten zuiden van het woonhuis, binnen de omgrachting, werd een nieuw groot bakhuis opgetrokken. Buiten de omgrachting werd, achter de bestaande stallen nog een gebouwtje opgetrokken. Sindsdien bleef de hoeve ongewijzigd.
De hoeve is gelegen in een agrarisch landschap in de zuidwestelijke hoek van de gemeente, grenzend aan de gemeenten Nazareth en Petegem en wordt door een 510 meter lange eikendreef en een 340 meter lange populierendreef respectievelijk verbonden met de Krekelstraat in het noorden en de Parijsestraat in het oosten.
De Petegemse beek ontspringt bij de hoeve en vloeit in noordelijke richting naar de Leie. Op een perceel ten noorden van de omgrachting, en ten westen van de dreef naar de Krekelstraat bevinden zich nog twee waterpoelen. Binnen de nog aanwezige omgrachting is het woonhuis eerder ongebruikelijk ingeplant ten oosten, met ertegenover de imposante schuur met wagenhuis ten westen en aansluitende stallen ten noorden. Volgens de kaart in het landboek van 1759 vormde deze omgrachting slechts de noordoosthoek binnen een grotere rechthoekige omgrachting die ook de percelen ten zuiden en ten westen ervan met respectievelijk afzonderlijke stalletjes en de hoogstamboomgaard omsloot. Deze ruimere rechthoekige buitenomwalling is nog duidelijk afleesbaar in de percelering gemarkeerd door bomenrijen, knotwilgen of houtkanten. Op de Ferrariskaart (1770-1778) is reeds een vereenvoudigde, in twee gedeelde rechthoekige vorm te zien. Vandaag geeft een brug en hek tussen vierkante gewitte hekpijlers in het noorden en het zuiden van de enkelvoudige rechthoekige omgrachting toegang tot het deels verharde, begraasde en beplante erf met dominante treurwilg.
Het boerenhuis is van het in de Vlaamse Zandstreek veel voorkomende type van een langwerpig gebouw zonder bovenverdieping en afgedekt met een pannen zadeldak. In de rechterzijgevel zijn nog sporen van vlechtingen van een steiler en laaghellend vroeger dak te zien dat mogelijk met stro gedekt was. Ook het huidige dak heeft vlechtingen wat wijst op een verbouwing die nog in de 18de eeuw uitgevoerd werd. Het overstekend dakschild wordt aan de erfgevel gestut door houten daklijstbalkjes. Een houten klokkenstoel onder zinken tentdakje bekroont het dak.
Het woonhuis telt tien traveeën waarvan de twee linkertraveeën dateren van 1882 en voorzien zijn van typisch eind 19de-eeuwse, licht getoogde vensters op dorpels met tegels en eigentijds schrijnwerk en luiken. De overige vensters, soms per twee gekoppeld, zijn nog de oude vierkante houten blokvensters met ijzeren tralies en luiken met een ronde lichtopening. Een laag korfboogdeurtje, oorspronkelijk gevat in een bakstenen omlijsting onder waterlijst, bevindt zich in de vierde travee. De voorgevel en deuromlijsting zijn sinds de jaren 1970 voorzien van een grijze cementberaping op een gepleisterde lichtgrijsgeschilderde plint. Rechts werd later een toilet bijgebouwd onder pannen lessenaarsdakje.
De achter- en zijgevels zijn nog witgekalkt, het eind 19de-eeuwse schotelhuis achteraan bleef ongeschilderd. De oude achtergevel, bijna grenzend aan de walgracht, wordt gestut door schuingeplaatste steunberen en is slechts schaars doorbroken door een houten bolkozijn met wit- en groengeschilderd schrijnwerk en luiken en twee opkamervenstertjes boven een getralied kelderraam in de linker- en rechtertravee; tegen de middentraveeën leunt de 19de-eeuwse uitbreiding aan, rechts ervan was het vroegere karrenkot. Opmerkelijk is het nog grotendeels behouden vroegere schrijnwerk.
Ook binnenshuis bleef het boerenhuis goed bewaard en vertoont nog de kenmerkende plattegrond met centrale keukenwoonkamer waar men oorspronkelijk letterlijk met de deur in huis viel. In de linkermuur heeft men nog de typische aaneenschakeling van vier deuren, van links naar rechts respectievelijk naar de linkerkamer, de zoldertrapdeur, de kelderdeur en de deur naar de opkamer achteraan. Het vroegere tochtportaal werd vervangen door een valse muur met twee vouwdeuren. De ruime woonkamer telt nog twee traveeën met centrale zware, thans afgeslagen moerbalk en vals plafond die de oorspronkelijke kinderbalkjes verstoppen. De grote Vlaamse haard met kachel, zwartgeschilderde gemetste schouwwangen en een bordenlijst bevindt zich in de rechterhoek. In het midden ernaast geeft een deur toegang tot een dwarsgang waarop vier kamers uitgeven. Een moerbalk met versierde uiteinden met kruismotief links en wafel- en wolfstandmotief rechts is nog deels zichtbaar in de eerste kamer waar de haard dichtgemaakt werd als kast. In de linkerhoek van de woonkamer geeft een deur toegang tot een gewelfde kelder en een tweede deur tot de opkamer erboven. In de achterwand is een ingewerkte kast bewaard. Links van de woonkamerkeuken geeft een gang toegang tot een kleine kamer en de in 1882 toegevoegde zogenaamde 'beste kamer' met rode tegelvloer, bepleisterd plafond en een gemarmerde houten schouwmantel. De aangebouwde keuken achteraan straalt nog de authentieke sfeer uit van een karakteristiek 19de-eeuwse schotelhuis met behouden fornuis en grote gootsteen met armpomp. Een typisch mozegat in de achtergevel voert het schuurwater onmiddellijk naar buiten. Traditiegetrouw bevindt zich onder de noordoosthoek van het gebouw de overwelfde kelder, hier bestaande uit twee parallelle tongewelven, toegankelijk via een gemetselde trap.
De oorspronkelijk vrijstaande imposante witgekalkte bakstenen dwarsschuur ten westen telt zes traveeën onder een laaghellend zadeldak, dat tot eind de jaren 1920 met stro gedekt was en thans aan de erfzijde van pannen en aan de achterzijde van golfplaten voorzien is en dateert vermoedelijk uit de 18de eeuw. Zware gemetste afgeschuinde steunberen ondersteunen voor- en achtergevel. De erfgevel wordt in het midden gemarkeerd door een in het dak hoger opgetrokken groengeschilderde rechthoekige poort die toegang gaf tot de centrale dorsvloer. In de rechterhoek is een typisch klinket of kleine deur voorzien. De poort in de achtergevel werd gedicht. De zijtraveeën zijn thans doorbroken door lage staldeurtjes aan oude hengsels met vierkant luik, typisch voor de hier later ingerichte paardenstallen. Tussen de derde en vierde travee staat een mooie roodgeschilderde ijzeren armpomp met sproeier in de vorm van een eendenkop en arm eindigend op een eikel. Binnenin is de schuur vooral indrukwekkend door de schaal. De binnenstructuur bewaart nog grotendeels het eikenhouten schaargebint met kromhouten en schuine liplassen rustend op zware eikenhouten standvinken voorzien van houten pennen en telmerken. Bij het wijzigen van de dakbedekking met pannen en golfplaten in plaats van stro werden een aantal structurele ingrepen gedaan zoals het bijplaatsen van nieuwe gordingen in grenen en het doorzagen van een trekker.
Ervoor ligt nog een grote gemetselde mestvaalt, afgeschermd door bloemen en struiken.
Links, aanleunend tegen het aandak van de schuur, sluit een recenter open wagenhuis aan afgedekt met een mank en aan de erfzijde onderbroken pannen zadeldak, dat het gebouw een bijzonder uitzicht geeft; de zijgevel werd vernieuwd.
De bakstenen koeienstallen, die haaks aansluiten bij de schuur aan de noordzijde en volledig vernieuwd werden in 1882, zijn voorzien van twee getoogde deuren, rechts met erboven in het wit geschilderd kruis als afweerteken, en vierkante omlijste vensters die ook in de zij- en achtergevel aangebracht werden. In de oksel tussen schuur en stallen is een afdak voorzien. Binnenin is de stalvleugel overwelfd met bakstenen troggewelven tussen ijzeren liggers ondersteund door ijzeren zuiltjes en zijn de typische hardstenen tussenschotten bewaard. De bakstenen vloer is uitgewerkt met een middenrichel.
Ook buiten de omgrachting werden in 1882 twee vrijstaande bakstenen varkensstallen gebouwd onder pannen zadeldaken, parallel ingeplant aan de gracht.
Het bakhuis, in 1882 gebouwd ten zuiden van het woonhuis, is een voor dit type gebouw grote constructie opgetrokken uit baksteen onder een hoog pannen zadeldak. Wegens brandgevaar werd de bakoven in een afzonderlijk gebouw ondergebracht, dicht bij de omgrachting. De voorpuntgevel, afgelijnd door een witgeschilderde dakrand, is doorbroken door een getoogde deur en een vrij breed getoogd venster met verticale roeden. Ook de zij- en achtergevel zijn voorzien van getoogde deuren die toegang geven tot afzonderlijke stallen.Binnenin is de grote oven bewaard waar tot vijftien broden tegelijk gebakken konden worden.
Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier DO002314, Goed te Parijs.
Auteurs: Bogaert, Chris
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Bogaert C. 2007: Hoevesite Nieuw Goed te Parijs [online], https://id.erfgoed.net/teksten/172247 (geraadpleegd op ).
Zogenaamd "Nieuw Goed te Parijs". Begin 17de eeuw nieuw opgericht pachtgoed, afgesplitst van het zogenaamde "Goed te Parijs" sindsdien zogenaamd "Oud Goed te Parijs" (confer kaart van 1628, zie nummer 56).
Volledig binnen zijn rechthoekige omgrachting, ver achterin gelegen open hoeve met behouden dreven, vanaf de Parijsestraat in het oosten en vanaf de Krekelstraat in het noorden, bos en vijvers. Grotendeels verhard erf met woonhuis ten oosten en imposante schuur en stallen ten westen. Toegangshekken respectievelijk ten noorden en ten zuiden van het erf met gewitte bakstenen pijlers, onder dekplaat en zadeldakjes.
Woonhuis van tien traveeën onder zadeldak (pannen, nok parallel aan de straat) met klokkenstoel, opklimmend tot de 17de eeuw. Verankerde beraapte en grijs geschilderde erfgevel op gecementeerde plint. Rechthoekige vensters met luiken, vanaf de derde travee met houten latei, dorpels met tegels en ijzeren tralies. Bewaard houtwerk en luiken. Witgekalkte zijgevels met sporen van vlechtingen en achtergevel met steunberen en houten beluikt bolkozijn.
Interieur met bewaarde haard en balkenzoldering. Ten westen, ruime lage dwarsschuur en stallen met gewitte gevels gestut door schuine steunberen, onder laaghellend zadeldak (pannen en golfplaten in plaats van stro, nok evenwijdig aan de straat), uit 18de eeuw. Centrale groengeschilderde poort onder verhoogd dakschild en rechthoekige staldeuren; gemetste mestvaalt ervoor. Linker zijaandak en aangebouwd open wagenhuis onder onderbroken pannendak. Rechts, in L-vorm aangebouwde recentere stallen die het erf in de noordwestelijke hoek afsluiten. Groot bakhuis ten zuiden naast het woonhuis.
Bron: BOGAERT C. & LANCLUS K. 1991: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Oost-Vlaanderen, Arrondissement Gent, Kantons Deinze - Nazareth, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 12n3, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Bogaert, Chris; Lanclus, Kathleen
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Bogaert C. & Lanclus K. 1991: Hoevesite Nieuw Goed te Parijs [online], https://id.erfgoed.net/teksten/38074 (geraadpleegd op ).