is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Site Hostensmolen
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Windmolen Hostensmolen met molenerf, molenaarswoning en bedrijfsgebouwen
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Windmolen Hostensmolen
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Hostensmolen
Deze vaststelling was geldig van tot
De site van de Hostensmolen situeert zich op de hoek van de Zandweg en de Hoevestraat. Op een nog deels ommuurd en gekasseid erf staat behalve een molenromp ook een voormalige olieslagerij en molenaarshuis. De molenromp gaat terug op een stellingmolen met de dubbele functie van olie- en korenwindmolen.
Eeuwenlang kende Machelen-aan-de-Leie maar één molen, met name de oude houten banmolen op de kruising van de Molen-, Donker- en Molenmeersstraat. Op basis van een in 1840 verleende vergunning liet molenaar Livinus Hoste uit Herzele er een tweede windmolen bouwen. De nieuwe molen betrof een stenen stellingmolen met een gelijkvloerse verdieping en vier zolders. Het geheel werd opgetrokken in rode bakstenen (van 22 cm x 10,5 cm x 5 cm). Op de gelijkvloerse verdieping werd de conische molenromp aan de noordzijde doorbroken door een rechthoekige poort die in een met natuurleien afgedekt portaal werd gevat. Aan de zuidzijde werd eveneens een poort voorzien, en aan de oost- en westzijde een rondbogig venster. De eerste verdieping, de zogenaamde builzolder, werd aan de noordzijde doorbroken door een oculus en aan de oostzijde door een korfboogvormig venstertje. Op de tweede verdieping, de zogenaamde meelzolder, gaven twee rondbogige deuropeningen aan de oost- en westzijde toegang tot de ongeveer 6 meter hoge houten gaanderij. Aan de noord- en zuidzijde viel licht binnen via een rondbogige vensteropening. Ter hoogte van de derde verdieping, de zogenaamde steenzolder, werd de romp in het noordoosten, het zuidoosten, het noordwesten en het zuidwesten telkens door een rondbogige vensteropening onderbroken. Deze wel overwogen asymmetrie moest ervoor zorgen dat de molenromp zijn stevigheid behield. Op de vierde verdieping, de zogenaamde luizolder, werd deze dan ook verder doorgetrokken door thans opnieuw in iedere windrichting een rondbogige vensteropening te voorzien. Een zware, gemetselde, uit het muurvlak springende omlijsting accentueerde telkens deze deur- en vensteropeningen.
Functioneel was de nieuwe windmolen opgevat als een graanmolen met drie koppels maalstenen op de steenzolder. In 1865 werd deze functie echter uitgebreid met een olieslagerij van twee kollergangen. Een eerste koppel pletstenen werd in de molen op het gelijkvloers opgesteld en een tweede koppel in de constructie die in het zuiden tegen de romp aanleunde. De ene kollergang diende om het lijnzaad te pletten, de andere om de lijnzaadkoeken te breken vóór de naslag. Van de olieslagerij bevonden zich op het gelijkvloers van de molen ook een paar fornuizen (vuringen), waarvan de schouwen in de bakstenen romp waren geïntegreerd.
In de buurt van deze fornuizen stond de slagbank met de slagheien waarmee de olie uit het geplette lijnzaad werd geperst. Van de slagbank werd de olie opgepompt naar het geklinknagelde oliereservoir op de eerste verdieping. De eerste verdieping, toegankelijk via een scheluwe houten trap, was maar gedeeltelijk van een plankenvloer voorzien. Het niet gevloerde deel werd ingenomen door een geklinknageld oliereservoir en een geklinknagelde opslagbak met tremelvormige bodem. In deze bak werd vermoedelijk het lijnmeel of geplette lijnzaad, afkomstig van de kollergang, opgeslagen. Onder deze silo, op de gelijkvloerse verdieping, stond destijds heel waarschijnlijk de houten buil waarmee het lijnmeel gezeefd (gebuild) werd. Op het gevloerde deel werd wellicht het meel, dat op de bovenliggende zolder werd bewaard en met een jacobsladder werd verhandeld, gebuild met de (ook nog bewaarde) builmolen.
Een scheluwe trap ontsloot de tweede verdieping waarop het meel, afkomstig van de (verdwenen) maalstoelen op de bovenliggende verdieping, werd opgezakt en bewaard. Door het luigat in de plankenvloer werden de zakken graan en meel door middel van het luiwerk op de vierde verdieping verticaal verhandeld tussen de diverse verdiepingen. Vanop deze zolder was de houten gaanderij toegankelijk van waarop de molen tot omstreeks 1894 werd gekruid.
Een scheluwe trap tegen de noordzijde van de molenromp gaf toegang tot de derde verdieping, waar destijds het graan tussen drie koppels maalstenen tot meel werd vermalen. Het verhandelen van het te vermalen graan gebeurde via het luigat waarvan het luik nog deels bewaard is. De vierde verdieping, die opnieuw via een scheluwe trap tegen de noordelijke wand bereikbaar was, fungeerde als luizolder. Een zetelconstructie met kap en gevlucht sloot het geheel af.
Quasi gelijktijdig met deze functieverbreding werd de molen uitgebreid met onder meer een machinekamer en ketelhuis met metalen schoorsteen voor de plaatsing van een stoommachine en -ketel. Deze stoominstallatie dreef onder meer de kollergang in deze aanbouw als ook de kollergang in de molen aan. Daartoe stak doorheen de molenromp boven de poort aan de zuidzijde een in een gietijzeren kader gevatte stalen overbrengingsas met een gietijzeren kamwiel (met 36 dito kammen). Met de plaatsing van deze hulpmotor was de molenaar niet langer afhankelijk van de windkracht maar kon hij bij windstilte verder olie slaan en graan malen. Omstreeks 1873 werd de stoomketel met drie meters verlengd. Voortaan had de ketel een inhoud van 7,259 m³ en stond hij onder een druk van 7 atmosfeer. Deze aanpassing impliceerde aanvankelijk geen verhoging van de schoorsteen. Later werd de metalen schoorsteen evenwel vervangen door een ronde bakstenen fabrieksschouw.
Eveneens omstreeks 1865 werd de stoommaalderij aan de oostzijde uitgebreid met een tegen de romp aangebouwde constructie die onder meer als magazijn met wagenhuis – later voor de vrachtwagen – fungeerde. Om met deze aanbouwsels een verbinding te maken werd in de molenromp op de gelijkvloerse verdieping de vensteropening in de oostgevel opengebroken tot een grote opening. Bij de afbraak van deze aanleunende gebouwen omstreeks 1965 werd de oorspronkelijke toestand hersteld.
In 1894 koos Emiel Hoste ervoor om de molen niet langer met windkracht aan te drijven. Opmerkelijk is dat de molen evenwel maar in 1904 ontdaan werd van zijn houten gevlucht (met zijn houten askop en pestelroeden). Omdat de windvang bijgevolg niet meer van belang was, werd het bedrijfsgebouw ten zuidwesten van de molen in deze periode uitgebreid met een halve verdieping. Omstreeks 1925 werd ook het molenaarshuis uitgebreid met een bovenverdieping.
In die hoedanigheid bleef de Hostensmolen als olieslagerij, operationeel tot omstreeks 1960. De graanmaalderij was al eerder opgeheven, vermoedelijk tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Na het buiten werking stellen van de Hostensmolen werd de graanmaalderij en de olieslagerij geleidelijk ontmanteld. De machinekamer als ook het magazijn die respectievelijk in het zuiden en in het oosten tegen de molen aanleunden, werden omstreeks 1965 gesloopt. Van deze constructies tekenen er zich op de molenromp aan de zuid- en zuidoostzijde nog sporen van de noklijn af. Het bedrijfsgebouw met aanhorigheden ten zuidwesten van de molenromp werd voortaan gebruikt in functie van de kleinschalige landbouwactiviteit die op de oude molensite plaatsvond.
Van de olieslagerij werd de kollergang in de zuidelijke aanbouw weggehaald. Van de nog deels bewaarde kollergang op de gelijkvloerse verdieping in de molen is één van de twee verticale granieten pletstenen (de lopers), die op de liggende granieten steen (de ligger) rondliepen, weggenomen en buiten tegen de molenromp geplaatst. De diameter van de twee 43 cm dikke lopers bedraagt 212 cm, en van de ligger 173 meter. Van deze kollergang is ook nog het gietijzeren conisch aandrijfwerk en het centrale spoorwiel met houten kammen bewaard. Verder herinneren aan de olieslagerij ook nog het oliereservoir en de opslagbak met tremelvormige bodem die ter hoogte van de eerste verdieping door I-profielen worden gedragen. Van de slagbank is enkel nog de bakstenen onderbouw, opgemetseld in lichtrode bakstenen van 20,5 cm x 10 cm x 5 cm, bewaard. Naar de fornuizen verwijzen enkel nog sporen van de schouwen, die vooral aan de buitenzijde, in het bijzonder aan de westkant, merkbaar zijn.
Het verhandelen van de zakken lijnzaad laat zich enkel nog aflezen via het luigat boven de poort aan de noordzijde en de horizontale, roteerbare metalen buis boven deze poort die het uitslijten van de bakstenen bij het gebruik van het luiwerk moest verhinderen.
Behalve de diverse zolders in de molenromp verwijst nog weinig naar de graanmaalderij. Van de standaard of koning en het daarop afgestemde aandrijvingssysteem (waaronder spoorwielen, schijflopen, …) is niets meer bewaard. Ook van de maaluitrusting (normaliter bestaande uit maalstoelen, galgen, graanreiniger(s),...) zijn alle sporen gewist op een builmolen en een jacobsladder op de eerste verdieping en de nog deels beluikte luigaten op de diverse niveaus na.
In 1985 werd op de bewaarde zetelconstructie een nieuw zinken dakje aangebracht om de bakstenen romp (kuip) af te dekken. In deze romp zijn diverse venster- en deuropeningen, die toegang verleenden tot de eveneens verdwenen gaanderij, mettertijd ook dichtgemetseld.
Door de decennia lange buitenbedrijfstelling verkeert de molenromp momenteel in minder goede staat. In opdracht van de huidige eigenaar, een afstammeling van bouwheer Livinus Hoste, werd door het erfgoedbureau Monument in Ontwikkeling in 2014 een restauratiedossier opgemaakt.
Behalve door de molenromp in het oosten wordt het molenerf in het noorden afgezoomd door een aan de Hoevestraat gelegen molenaarshuis. Het woonhuis, een dubbelhuis van vijf traveeën en twee bouwlagen onder pannen zadeldak, gaat in oorsprong terug tot de eerste helft van de 19de eeuw en telde voor 1925 maar één bouwlaag. Kenmerkend voor het vrij recent gerenoveerde gebouw zijn de getoogde vensters onder decoratieve ontlastingsboogjes. Ook de grotendeels gesloten straatgevels van de flankerende voormalige stallen en bijgebouwen bleven evenwel niet behouden.
In het zuiden wordt het molenerf begrensd door een bakstenen bedrijfsvleugel onder pannen zadeldaken. Beeldbepalend is het bedrijfsgebouw van anderhalve bouwlaag met korfboogopeningen en een laadvenster, dat destijds deel uitmaakte van de olieslagerij. In het verlengde bevindt zich een bakstenen bedrijfsgebouw van één bouwlaag. De segmentboogvormige poortopening in de erfgevel geeft wellicht de oorspronkelijke functie van wagenhuis aan. Tegen de westgevel leunen nog restanten van vervallen bakstenen aanhorigheden aan.
Auteurs: Becuwe, Frank
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Hoevestraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Site Hostensmolen [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/38405 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.