is aangeduid als beschermd cultuurhistorisch landschap Feodaal kasteel van Beersel met omgeving
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Feodaal kasteeldomein met Auberge du Chevalier
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Feodaal kasteel van Beersel
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Burcht
Deze vaststelling was geldig van tot
Vlakteburcht van circa 1300, op onregelmatige, ellipsvormige plattegrond gemarkeerd door drie gesloten muurtorens en omringd met een slotgracht. Defensieve ligging als voorpost van Brussel en Brabant in het lage moerasachtige gebied van de Zennevallei, gelegen ten westen van het op de heuvel ingeplante dorp.
De heren van Beersel worden vermeld vanaf de tweede helft van de 12de eeuw. Er is dan reeds sprake van een burcht. Eind 13de eeuw zou Godfried van Hellebeke, drossaard van Brabant, heer van Beersel zijn. Hij wordt traditioneel als oprichter van de huidige burcht beschouwd. Via vererving kwam het kasteel in het bezit van de familie Van Stalle. De burcht vormde samen met die van Gaasbeek en Zittert een grensbeveiliging tegen Vlaanderen en Henegouwen. Via een huwelijk kwam het goed in het derde kwart van de 14de eeuw in het bezit van de familie de Witthem. Desmedt schuift Hendrik I van Witthem naar voor als bouwheer. De familie voerde steeds een Brabantse en later een Bourgondische koers. Ze steunden dan ook Maximiliaan van Oostenrijk gedurende de troebelen van het laatste kwart van de 15de eeuw. Als gevolg daarvan werd het kasteel belegerd en ingenomen door de opstandige Brusselaars in 1488 en 1489.
Het kasteel werd heropgebouwd tussen 1491 tot 1506. Tussen 1585 en 1606 werd het bewoond door de paters van Zevenbronnen nadat hun klooster tijdens de godsdienstoorlogen was vernield. Zij brachten boven de poort de gelobde nis aan met het Sint-Augustinusbeeld. Jan II van Witthem (1340-1405) was de laatste van Witthem die in Beersel resideerde. Hij had drie dochters waardoor de naam verloren ging en het goed in de 17de eeuw in handen kwam van de families van Arenberg en later de familie de Merode.
Maria-Elisabetha kleindochter van Jan II liet het kasteel in de 17de eeuw verfraaien. Beersel wordt verheven tot baronie in 1649. Tot het eind van de 18de eeuw werd de burcht(kapel) gebruikt en onderhouden door de kapelaans. In de kapel hing een klok uit 1742 (gegoten in opdracht van Leopold van Arenberg). Ze hangt nu in de kerk. Na 1796 was de burcht onbewoond.
Bij het begin van de 19de eeuw was het kasteel nog in goede bouwfysische toestand. De burcht werd omgebouwd tot katoenfabriek wat echter geen succes bleek. De daaropvolgende ontmanteling met het verwijderen van één of alle daken bracht enorme schade toe en het verval zette in.
De zoektocht van het jonge België naar zijn eigen geschiedenis resulteerde in een eerste studie door Auguste Orts in 1836. De eerste analytische voorstellingen van het kasteel in aquarel worden aan hem toegeschreven. De romantische kunstenaar Wouter Borremans zal in 1841 een uitzonderlijk natuurgetrouwe lithografie produceren van de toestand van de burcht. Een deel van de latere restauratie werd op die lithografie gebaseerd. Het kasteel raakt in de vergetelheid tot de late jaren 1880.
Het gebouw was inmiddels vervallen tot een melancholische, romantische ruïne die historici, tekenaars en dichters uit de 19de eeuw fel aansprak en inspireerde. Onder meer Victor Hugo beschreef de burcht na zijn bezoek in 1877.
Het was Karel Buls, Brussels burgemeester, die het in 1886 opnam voor de burcht van Beersel. Zijn belangstelling voor geschiedenis, archeologie, stedenbouw en het behoud van monumentale panden is bekend. Hij nam als erevoorzitter van de ‘Maatschappij Brussel – attracties’, een vroege vorm van toeristische dienst, het voortouw om het kasteel te laten inventariseren. In die hoedanigheid bracht hij de zorgwekkende toestand van het kasteel onder de aandacht bij de minister voor Landbouw, Nijverheid en Openbare Werken en ijverde voor de restauratie van het kasteel met staats- en provinciale steun. Buls benaderde de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen die prompt de leerling-architect Coenraets de opdracht gaf foto’s en tekeningen van het kasteel te nemen. De commissie pleitte op 7 augustus 1886 voor de aankoop van het kasteel door de Belgische staat. De staat engageerde zich daarop tot het verlenen van subsidies. Vervolgens vielen de initiatieven stil. De toenmalige eigenaar, de familie de Merode stond niet negatief tegenover een overdracht of restauratie van de burcht. Zo werd het kasteel in 1887 bezocht door de 'Société d’Archéologie de Bruxelles' onder leiding van A. Wauters (stadsarchivaris Brussel) en architect A. Saintenoy. Uiterst gedetailleerde opmetingen en schetsen werden getekend door L. Buysschaert in 1888. Hij bereide een monografie over het kasteel voor. Die werd echter nooit afgewerkt en de notities kwamen terecht in het Rijksarchief.
In de jaren 1920 overwogen Ukkel en Vorst om hun begraafplaats in de buurt van het kasteel in te richten. Graaf Guillaume de Hemricourt de Grunne en gravin Henriette de Merode pleitten bij de provinciegouverneur voor een meer geschikte plaats. Indien de plannen werden gestaakt was de graaf bereid het kasteel kosteloos aan de staat af te staan. De begraafplaats van Vorst werd uiteindelijk ingericht (1944) aan de Kerkhoflaan. Er was in 1927 dan ook geen reden voor de graaf om het domein niet af te staan. Op 22 maart 1928 wordt de 'Ligue des amis du château de Beersel' opgericht met 40 aandelen verdeeld over 17 leden. Charles Mertens, Frans van Haelen en Raymond Pelgrims zijn stichtende leden van de vereniging. De 'ligue' was een privé-initiatief met als doel het kasteel van Beersel te behouden, te restaureren, te ontsluiten en als feodaal museum in te richten. Het project werd volledig gezien als een privaat initiatief met privékapitaal uitgevoerd (brief R. Pelgrims 8/8/1927). In 1948 werd het kasteel overgedragen aan de "Koninklijke Vereniging van Historische Woonsteden".
Het domein werd ten voordele van de bezoekers aangevuld met een rustieke herberg in vakwerkbouw in 1933 'L’Auberge du chevalier', later herdoopt in "Herberg in den ridder" en "Auberge kasteel Beersel", met vergroting in 1966. Het idee kwam van R. Pelgrims. Het domein werd door de inkomsten van deze herberg en de visrechten op de vijver onderhouden. Een gelijksoortig paviljoen voor de opzichter werd opgericht in 1967. De aanleg van het park volgde vanaf 1966 onder leiding van J. de Ghellinck d'Elseghem en R. Pechère.
Sinds 2001 is de gemeente Beersel erfpachter van het kasteel.
De oprichting van de 'Ligue des amis du château de Beersel' in 1928 betekende het begin van de restauratie van het kasteel van Beersel. De volumes van de torenrompen (drie verdiepingen) en weergangen waren grosso modo bewaard gebleven.
10 maart 1928 begon een grondige restauratie onder leiding van Charles Mertens en Raymond Pelgrims die optraden als 'aannemers' zonder architect. Bedoeling was dit bijzonder interessant en gaaf voorbeeld van militaire architectuur te restaureren en te conserveren en volledig toegankelijk te maken voor het publiek. De eerste werken (1928-38) waren het herstel van de ringgracht, de restauratie van de ringmuren en de torens tot op weerganghoogte. Van 1939 tot 1942 werd de bedakingen gereconstrueerd, zoals ze voorkwamen op de gravure van circa 1690 in J. Le Roy. Mertens en Pelgrims gingen er van uit dat het kasteel 16de-eeuws was en negeerden alle bouwsporen en onderzoeksresultaten die een andere afwerking van de courtines en torens suggereren. Het beeld dat zij nastreefden was dat van het na 1488 heropgebouwde kasteel. Er werden Spaanse stenen van afgebroken huizen uit Brussel overgebracht. De minister van Kunsten en Wetenschappen gaf een subsidie van 84.900 frank. Er volgde ook een provinciale subsidie en de gemeente schoot een lening voor. Regelmatig werden benefietacties opgezet.
Bij gebrek aan voldoende archeologische en iconografische gegevens werd de heerlijke woning niet heropgericht, maar behouden als ruïne met interessante kelders.
Het kasteel had midden jaren 1990 opnieuw een grondige restauratie en herinterpretatie nodig. Sinds de gemeente Beersel in 2001 erfpachthouder werd voor 27 jaar, werden de restauratiewerken opnieuw opgestart. De gracht werd uitgebaggerd waarbij archeologische en bouwkundige onderzoeken konden plaatsvinden. Er werd een 3D-opmeting van het kasteel gemaakt en een bezoekerscentrum ingericht. De waterhuishouding van de kasteelvijver en de versterking van de funderingen van het kasteel waren prioritaire werken uitgevoerd tussen 2007-2009. In de volgende fase (2012-2014) werd de buitenzijde van het kasteel gerestaureerd, inclusief het houtwerk en de daken. In een derde fase wordt het resterende muurwerk hersteld net als het interieur, de binnenkoer en de woonzone.
Van de burcht op ellipsvormige plattegrond resten enkel drie, gesloten hoektorens verbonden door de buitenmuur met weergang. De noordelijke toren fungeert als poortgebouw met gereconstrueerde houten brug en ophaalbrug.
De algemene aanleg, de fundamenten en een deel van het opgaande metselwerk dateren uit het einde van de 13de-begin 14de eeuw. Baksteenbouw met verwerking van lokale, bruinachtige en witte grijsachtige zandsteen.
Zeer gesloten grachtgevels gemarkeerd door enkele oorspronkelijke rechte schietgaten afgewerkt met roodbruinachtige zandsteen, kalkzandstenen schietgleuven voor kruisbogen met stortgaten (onder meer gereconstrueerde) en aangepaste 15de- en 16de-eeuwse schietgaten met centraal gat voor de lange kanonlopen. Kleine, later aangebrachte, rechthoekige vensters en twee bolkozijnen, alle in een kalkzandstenen omlijstingen. Laatstgenoemde zijn aangebracht in de zuidoostelijke muur die gestut wordt door steunberen. Licht uitkragende gekanteelde weergangen gemarkeerd door een omlopende waterlijst op klossen. Herstelde leien bedaking boven de westgangen. Torens afgedekt door een steil, half schilddak met dakkapellen, aanleunend tegen de getrapte binnenplaatsgevels die geflankeerd worden door overstekende spietorentjes (zuiden en westen). Peperbusachtige dakruiter boven op de zuidtoren. Noordtoren met inkomrisaliet afgelijnd door hoekkettingen ; verdiepte korfboogpoort ingeschreven in een getoogde muuropening (ruimte voor valhek); bekronende laatgotische nis met ingeschreven driepas en gebogen bekroning en hogerop twee kloosterkozijnen.
Overwelfde doorgang met stortgat aangebracht na 1491. De gevelpartijen aan de binnenplaatszijde worden geritmeerd door rondboognissen van verschillende hoogten en breedten, telkens afwisselend uitgewerkt met afgeschuinde schietgleuven of steekboognissen met getraliede rechthoekige muuropeningen en vensterbanken. Gekanteelde weergang met herstelde overdekking, ten westen, steunend op geschoorde stijlen aan de binnenpleinzijde; smalle, verholen steektrap in elke zijde.
Overwelfde kelders en onderbouw van de heerlijke woning waarbij ook een slotkapel hoorde.
De torens vertonen een interessant verdedigingssysteem en inrichting, naar eenzelfde basisschema met verschillende afwerking naar gelang de bestemming der vertrekken: ingebouwde trap in de dikte van of tegen de pleingevel, vertrekkend van de begane grond; verbinding met de weergangen op de tweede bouwlaag, afgesloten met stevige deuren om aldus de burcht, toren na toren te verdedigen; soort van "mangat" in de westgang, van waaruit de ringgracht kon worden bereikt. Binnenin, vensterbanken in de steekboogvormige nissen der rechthoekige vensters, onbepleisterde wanden, muurnissen en geplaveide vloeren (voornamelijk reconstructie met oorspronkelijk materiaal). Houten zolderingen op moer- en kinderbalken met verzorgde afwerking van de gebogen grachtgevelzijde waar de omlopende balk op geprofileerde kraagstenen wordt opgevangen. Meestal één latrine per bouwlaag. Wapenarsenaal op de hoogste verdieping.
De noordtoren van 4 geledingen met herstelde trapgevel (11 treden + topstuk) vertoont kalkzandstenen hoekkettingen en wordt geritmeerd door cordons van hetzelfde materiaal; de gevel wordt geopend door een eenvoudige rondboogdeur, stenen kruiskozijnen en rechthoekige, venstertjes, getralied op de begane grond. De muurankers 1617, verwijzen naar de toenmalige restauratie. Duidelijke bouwnaden tussen het oorspronkelijke en de zorgvuldige wederopbouw. Op de eerste verdieping, gleuven voor het van hieruit te hanteren valhek voor de poort; gotische schouw op geprofileerde dragers met achtzijdige sokkeltjes uit de 15de eeuw naast het venster aan de pleinzijde; slaapkamer op de tweede verdieping, voorzien van drie muuropeningen met nissen en vensterbanken, een alkoof en een gotische schouw uit de 15de eeuw. Westtoren, voorbehouden aan het garnizoen, voorzien van een stenen trap en eenvoudige schouwen op de eerste en tweede verdieping.
In de zuidtoren, vroegere gerechtszaal of keuken op de gelijkvloerse verdieping en fraaie ridderzaal op de eerste verdieping (einde 15de - begin 16de eeuw). Overkluizing door middel van twee gotische kruisribgewelven met sluitsteen, steunend op consoles, verrijkt met loofwerkmotief en uitgewerkte blazoenen van Hendrik II en Filips van Witthem, heersende heren ten tijde van de heropbouw. Interessante korfboogvormige haard met geprofileerd beloop op afgeschuinde neuten. Verholen steektrap naar de tweede verdieping die voorzien is van een gebogen schouw tegen de grachtgevel met fraai brandvloertje gevormd door gesinterde baksteen en rechte, naast mekaar geplaatste leien.
De 'Auberge du chevalier' nu bekend als 'Auberge kasteel Beersel' bestaat uit twee aanpalende volumes van één bouwlaag onder een overstekend pannen zadeldak. In het dakvlak twee klimmende dakkapellen. Het linkerdeel dateert van 1933 en vertoont in de voorgevel een versteende imitatievakwerkbouw terwijl het rechter volume, gebouwd in 1966 volledig uit baksteen werd opgetrokken. Het oudste volume bestaat uit vier traveeën, met in de derde travee de overluifelde voordeur Oorspronkelijk had de herberg twee aanpalende bijgebouwen onder een pannen lessenaarsdak. Enkel de linker aanbouw bleef bewaard. Daar werden oorspronkelijk de toegangskaartjes verkocht.
Achterin werd in 1967 een paviljoen voor de opzichter, nu ticketbalie en winkeltje, opgericht. Het is een eenlaags volume in versteende vakwerkbouw onder een pannen afgesnuit, overstekend dak. Het volume telt twee op drie traveeën.
Auteurs: Mertens, Joeri
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Lotsestraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Feodaal kasteeldomein met Auberge du Chevalier [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/38873 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.