Belangrijk voormalig abdijcomplex gelegen ten zuidwesten van de dorpskern van Groot-Bijgaarden nabij de grens met Dilbeek en dicht bij de grenzen van Sint-Ulriks-Kapelle en Sint-Martens-Bodegem. De gebouwen zijn gelegen binnen een ommuring langs de Hendrik Placestraat, de Kloosterstraat en aan de oostzijde. De zuidelijke grens wordt gevormd door visvijvers, aangelegd door de abdij en gevoed door de Molenbeek.
De bestaande gebouwen van de voormalige benedictinessenabdij dateren voornamelijk uit de 17de en de 18de eeuw. Na de verkoop die volgde op de Franse Revolutie werden verschillende gebouwen gesloopt. Eind 19de eeuw kwam de abdij in handen van de broeders van de Christelijke Scholen die er nieuwe kloostergebouwen oprichtten. Vandaag (2013) wordt het domein terug herbestemd waarbij een deel van de eind 19de en de 20ste-eeuwse kloostergebouwen gesloopt zullen worden om plaats te maken voor nieuwbouw van onder andere appartementen met een woon-zorgfunctie.
Aan de Hendrik Placestraat ten westen ligt het poortgebouw in een classicerende barok (circa 1729-1730), haaks hierop ten oosten ligt het voormalige priesterhuis in een speelse rococostijl (circa 1756), ten noordwesten hierop aansluitend liggen de voormalige secretariaatsvleugel, de neogotische kapel en de kloostervleugels voornamelijk uit eind 19de en begin 20ste eeuw. Ten zuiden van het poortgebouw tegen de Hendrik Placestraat ligt het voormalige pachthof (circa 1775) met in het verlengde hiervan de lagere school Heilig Hart. De school werd in 1963 uitgebreid met een extra vleugel naar ontwerp van broeder-architect Alfons Hoppenbrouwers. Ten zuidoosten van het pachthof, centraal in het domein, liggen de restanten van het oude klooster met de kerk. Op de ruïnes van het koor van de voormalige kloosterkerk staat een neogotische calvariekapel. Ten westen van de restanten van het oude klooster ligt nog het La Salle Centrum of voormalig retraitehuis (circa 1924), gebouwd op de funderingen van het voormalige abdissenhuis. Ten zuidwesten van het retraitehuis bij de omheiningsmuur ligt de voormalige infirmerie in een traditionele bak- en zandsteenstijl (circa 1632), aansluitend recente garages. In de meest oostelijke hoek tegen de Kloosterstraat is er nog het kleine pachthof. Ten slotte zouden er in de meest oostelijke hoek aan de Hendrik Placestraat tegen de vijver nog resten aanwezig zijn van de voormalige 17de-eeuwse watermolen van de abdij.
De nog bestaande gebouwen van de voormalige benedictinessenabdij werden beschermd als monument in 1996, hierin zitten vervat de omheiningsmuur, het poortgebouw, de infirmerie, het priesterhuis, het pachthof, de funderingsresten van de abdijkerk en het kloosterpand en de kapel in de Sint-Wivinadreef (datum besluit: 13 september 1996). Het hele domein met inbegrip van twee visvijvers werd bovendien beschermd als dorpsgezicht in 1996.
De historiek en beschrijving van het complex zijn overgenomen uit het beschermingsdossier, opgemaakt in de jaren 1990 met enkele aanvullingen. De historiek beperkt zich tot een korte historische schets van de belangrijkste feiten. In de bibliografie onderaan werden alle gekende bronnen opgenomen zonder deze gedetailleerd te verwerken binnen het bestek van deze inventarisatie.
Stichting door Godfried I van Brabant in 1126-1129 van een van de abdij van Affligem afhankelijke benedictinessenpriorij, die in 1548 tot zelfstandige abdij wordt verheven. Volgens de geschiedschrijving lag de heilige Wivina aan de basis van de stichting van de priorij. Slechts langzame en moeilijke ontwikkeling bij gebrek aan machtige beschermheren. Van 1513 tot 1531 wordt een restauratie van de gebouwen vermeld, gevolgd door verwoestingen en plunderingen tijdens de godsdiensttroebelen.
Pas in het begin 17de eeuw komt er geleidelijk herstel, zowel materieel als geestelijk. Uit deze periode dateert onder meer de bouw van een nieuwe infirmerie (1632). In 1697 wordt een gedeelte van de gebouwen vernield tijdens de oorlog onder Lodewijk XIV.
Tijdens de 18de eeuw kende de abdij een hernieuwde bloei en welvaart, wat tot uiting komt in de bouw van een nieuw poortgebouw (1729), priesterhuis (1756) en pachthof (1775). Belangrijke wijzigingen werden verwezenlijkt onder abdis Filippina d’Ennetières de la Plaigne (1735-1761). Haar leuze (Stella duce) en wapen vinden we onder andere ook nog terug in de voormalige abdijhoeve Hof te Elegem gelegen in Dilbeek. De abdij had verder nog verschillende bezittingen in de omliggende gemeenten waaronder een aantal hoven in Dilbeek.
In 1794 werd de abdij opgeheven en in 1797 verkocht aan Jean-Claude de Bourbon uit Parijs en Lupart Belval uit Brussel. Er bestaat een gedetailleerde inventaris van 1795 van de goederen op het moment van de verbeurdverklaring (notaris De Cuyper) en een plattegrond van 1797 (Landmeter A. Cornelis). De nieuwe eigenaars sloopten een groot gedeelte van de gebouwen waarbij enkel het poortgebouw, het priesterhuis, het pachthof, de infirmerie en de omheiningsmuur bewaard bleven. De bouwmaterialen van de sloop werden verkocht.
In 1815 werd het abdijdomein doorverkocht aan de familie Dansaert-Kreins: het pachthof werd een cichoreibranderij en het priesterhuis een particuliere woning. In 1897 werd het volledige gebouwencomplex eigendom van de Broeders van de Christelijke Scholen. De broeders breidden kort hierna hun provinciaal huis aanzienlijk uit met een kapel, een noviciaat, een rusthuis en een secretariaat op de locatie van de voormalige moestuin (tussen 1897 en 1900). De verkoop en de uitbreidingen van de gebouwen werden kadastraal geregistreerd in 1899. Deze neogotische uitbreiding van het klooster met kapel werd ontworpen door Karel-Lodewijk De Pauw (broeder Marès-Joseph). In 1923 volgde nog het retraitehuis (kadastraal geregistreerd in 1928), in de jaren 1940 gevolgd door de grote centrale toren en een nieuwe vleugel tussen de kapel en het rusthuis. Een deel van de voormalige hoeve werd ingericht als school en in de jaren 1960 bouwde men een extra vleugel aan de lagere Heilig Hartschool (vandaag Broederschool) naar ontwerp van Hoppenbrouwers. In de jaren 1990 werd er tussen de hoeve en de school een nieuwe vleugel gebouwd (architect Ludo De Smet). De gebouwen van het klooster werden nog verschillende malen aangepast gedurende heel de 20ste eeuw (onder andere naar ontwerp van architect Ludo De Smedt) en in de tuin in landschappelijke stijl werden verschillende heiligenbeelden en een Lourdesgrot geplaatst door de broeders.
Tussen 1900-1929 werden de funderingen van de begin 16de-eeuwse abdijkerk blootgelegd onder leiding van broeder Malch-Louis Herman; opgravingen vanaf 1946 onder leiding van broeder Josephus-Maria Renaat Palmaerts verschaften informatie over de romaanse kerk. De opgravingen hebben uitgewezen dat de abdij vijf opeenvolgende kerken heeft gekend. Met puinresten van de verdwenen gebouwen werden de muren van de kerk tot circa 40 centimeter boven het maaiveld heropgebouwd, zodat het tracé op het terrein opnieuw zichtbaar werd. De ter plaatse bewaarde, rijk geprofileerde steenresten wijzen op een zeer verzorgde architectuur. De ontwikkeling van de kerk wordt uitvoeriger beschreven in het artikel "Middeleeuwse en postmiddeleeuwse vloertegels uit de voormalige priorijkerk van Groot-Bijgaarden".
Figuratieve kaarten van Ph. De Dijn (1624), J. D. Dekens (1734) en A. Cornelis (1797) en de gravure naar Sanderus (1726) geven een beeld van de evolutie van de abdij en de inplanting van de gebouwen. Van de historische bebouwing resten momenteel het poortgebouw, het priesterhuis, het pachthof en de infirmerie. Ook de afbakening van het domein met park, moestuin, boomgaard en vijver, door een hoge met steunberen gestutte bakstenen omheiningsmuur bleef intact.
Poortgebouw (1729-1730)
Opgericht onder abdis Geneviève de Gages in 1729-1730 in Louis XIV-stijl (classicerende barok). Het bak- en zandstenen gebouw is vijf traveeën breed en twee bouwlagen hoog, afgedekt met een steil schilddak met klokkenruiter. Kalkzandstenen voorgevel met symmetrische opbouw en accent op de bredere midden- of poorttravee, uitgewerkt als een risaliet met Franse voegen en driehoekige frontonbekroning met oculus. De poortopening is uitgewerkt in de vorm van een rondboog met kwarthol profiel met een oculus in het boogveld. Rechthoekige houten dubbele poort met datering "1730" in de makelaar. Grote rechthoekige ramen met achtdelige onderverdeling. De steekboogdeur links is een latere toevoeging, de luiken zijn verdwenen. Links en rechts van de poorttravee twee houten dakkapellen met driehoekige frontonbekroning. Qua compositie vergelijkbare achtergevel, ditmaal uitgevoerd in baksteen met verticale muurbanden, hoekblokken, kroonlijst en omlijstingen in kalkzandsteen. Ook hier ligt het accent op de poorttravee, met geprofileerde steekboogpoort, geflankeerd door pilasters met ingediepte voegen die een entablement met twee siervazen dragen. De sluitsteen van de steekboog is versierd met het wapenschild van de abdis en de leus "Deus fortinudo mea". Boven de poort een rechthoekig venster in een geriemde omlijsting met oren en een smeedijzeren borstwering, "1729" gedateerd. Centraal in het dakvlak een dakkapel, identiek aan deze van de voorgevel. De overige vensters (met achtdelige onderverdeling) zijn voorzien van kalkzandstenen posten van negblokken.
Het interieur werd herhaaldelijk verbouwd waarbij de stucwerkplafonds met eenvoudige profilering grotendeels bewaard bleven, evenals een tegelvloer met zeshoekige rode en gele tegels en een haard in blauwe hardsteen.
Priesterhuis (1756)
Monumentaal gebouw in Louis-XV-stijl (rococo), in de achtergevel door ankers in "1756" gedateerd. Negen traveeën breed, met twee bouwlagen en een souterrain, afgedekt met een schilddak (leien). Kalkzandstenen voorgevel geritmeerd door midden- en hoekrisalieten. Middelste drie traveeën afgelijnd met pilasters van de Dorische en Ionische orde, die een entablement dragen, bekroond met een accolade-fronton met voluten en topstuk. Spiegelboogdeur met uitgesneden tussendorpel en waaiervormig smeedwerk voor het bovenlicht, voorafgegaan door een trapbordes met smeedijzeren leuningen. Steekboogvensters met fraai uitgewerkte rocaillevormige sluitsteen en smeedijzeren borstwering. De vooruitspringende hoektraveeën worden afgelijnd door muurpilasters met ingediepte voegen. Verder steekboog- en spiegelboogvensters.
Zeer eenvoudige, vlakke bakstenen achtergevel geritmeerd door een steekboogdeur en -vensters in een natuurstenen omlijsting van negblokken op het gelijkvloers en rechthoekige vensters met vernieuwde onder- en bovendorpels op de verdieping.
In de centrale inkom- en traphal een monumentale eretrap in Louis-XV-stijl met rijk bewerkte trappaal en lambrisering. In heel het gebouw zijn de vrij eenvoudige stucplafonds, enkele marmeren schouwen en de houten binnenluiken bewaard. Eveneens zijn er natuurstenen en houten vloeren en tegelvloeren bewaard in heel het priesterhuis.
Het pachthof (1775)
Het L-vormige pachthof sluit direct aan bij het poortgebouw en geeft uit op een rechthoekige grotendeels gekasseide binnenkoer. Het gebouw bevat een oudere kern die gezien de latere aanpassingen en verbouwingen nog moeilijk te dateren is. De voorgevel met een door pilasters met ingediepte voegen geaccentueerde toegangspoort, steekboogdeur en vensters met kleinhouten is duidelijk 18de-eeuws, terwijl in de binnenkoergevel sporen zijn bewaard van de traditionele bak- en zandsteenstijl. Verder recentere verbouwingen met hergebruik van kalkzandstenen venster- en deuromlijstingen. Sterk beeldbepalend volume door zijn gebogen gevelverloop en achteruitwijkend mansardedak met diverse dakkapellen.
Infirmerie (1632)
De infirmerie bij de vijver is het oudste gebouw van het domein. Breedhuis van zeven traveeën en twee bouwlagen met zadeldak, in traditionele bak- en zandsteenstijl waarvan een eerste restauratie wordt vermeld in het eerste kwart van de 18de eeuw. Uit die periode dateert wellicht de uitbreiding met een langsgang aan de achterzijde waarbij de oorspronkelijk vrijstaande natuurstenen spiltrap in het gebouw werd geïncorporeerd.
Gaaf bewaarde voorgevel met afgeschuinde plint, hoekkettingen, omlijstingen van kruis- en kloosterkozijnen en rondboogdeur in kalkzandsteen. Beluikte vensters. Gebruik van gesinterde baksteen in de ontlastingboogjes en voor het metselaarsteken in de vorm van een kruis. In 1978 gerestaureerd door architect K. Machiels waarbij werd getracht het oorspronkelijk uitzicht te reconstrueren.
Voornamelijk de achtergevel werd aangepakt: de 19de-eeuwse erker werd verwijderd, sporen van een spitsboogomlijsting (kapel?) werden weggewerkt, de achterdeur verplaatst. De deur zelf werd voorzien van een nieuwe natuurstenen omlijsting met negblokken, inclusief met bovenlicht. De voorgevel onderging geen noemenswaardige wijzigingen. Het interieur werd eveneens gerestaureerd.
In het interieur bevinden zich onder andere vloertegels met ingelegde motieven, een terrazzovloer, zwart-witte tegelvloeren, gedeeltelijk bewaarde schouwen, waarvan één met haardplaat, kortboogdeur met inscriptie "Anno 1631" (recent?), een ronde spiltrap uit natuursteen en hout, moerbalken en eenvoudige stucwerkplafonds.
Nieuwe kloostergebouwen en kapel
De bakstenen gebouwen die werden opgericht onder de broeders vanaf het einde van de 19de eeuw zijn meestal neogotisch geïnspireerd waarbij vooral de kapel en de centrale traptoren opvallen. Voorts vleugels van twee, drie of vier bouwlagen geritmeerd door verjongende steunberen (onderste twee bouwlagen).
Kapel (zuidelijk georiënteerd) van vier traveeën, een westbouw van twee traveeën met orgel op het doksaal en een koor van drie traveeën met een vijfhoekige sluiting. Spitsboogvormige muuropeningen in het koor met glas in lood. Interieur met bewaarde houten vloeren en houten gewelf in het schip en kruisribgewelf in het koor. Onder het koor crypte voor de verering van Sint-Wivina. Centrale traptoren uit de jaren 1940 onder een leien tentdak met spitsboogvormige kleine muuropeningen (met het uitzicht van galmgaten).
Het retraitehuis werd in het interbellum gebouwd op de funderingen van het voormalige abdissengebouw. Dit gebouw inspireert zich niet op de neogotiek, maar eerder neotraditioneel van inspiratie. Het gebouw heeft een centrale risaliet bekroond met een puntgevel en voorzien van steunberen en centraal in de gevel een rondboogvormige nis met heiligenbeeld. De muuropeningen zijn alle voorzien van natuurstenen omlijstingen en hardstenen lekdrempels. Rondboogvormige toegangsdeur met een geprofileerde omlijsting. Kapel van vijf traveeën en een koor van twee traveeën met een rechte sluiting en rondboogvormige muuropeningen met glas in lood.
Abdijkerk en kloosterpand
Midden in het domein liggen de funderingsresten van de begin 16de-eeuwse abdijkerk en het kloosterpand, tijdens opgravingen in 1900-1929 blootgelegd en een 40-tal centimeter boven het maaiveld hoger opgetrokken met recuperatiemateriaal. Dit maakt de site interessant vanuit archeologisch standpunt.
De visualisering van de plattegrond werd nog versterkt door een strategisch aangeplante bomenrij, terwijl een calvariekapel de aandacht vestigt op het verdwenen hoogkoor. Fragmentarisch bewaarde sculpturen (sluitstenen, kapitelen, druipers) vormen een heus lapidarium, terwijl daarnaast nog een 16-tal grafzerken in situ aanwezig bleven.
De neogotische calvariekapel, gebouwd op het koor, is een open kapel van twee traveeën en een driezijdige sluiting met spitsboogvormige toegang opgebouwd uit baksteen met zandstenen speklagen. Houten spitstongewelf met pseudoribben en straalgewelf in het koor en spitsboogvormige muuropeningen met glas in lood.
Omheiningsmuur
Het abdijdomein wordt grotendeels omsloten door een 640 meter lange bakstenen omheiningsmuur, met verwerking van natuursteen in de onderste zone. Deze muur met steunberen is door middel van drie verschillende jaarstenen in 1636, 1641 en 1676 gedateerd en met het wapen van abdis de la Vieuville de Romerée. Op vele plaatsen sporen van herstellingen.
Park
In de zone van de gesloopte abdijgebouwen werd begin 19de eeuw een park in landschappelijke stijl aangelegd, met een rechte laan getraceerd op het poortgebouw als hoofdas. Deze as is buiten het domein verlegd als een dreef naar de Sint-Wivinakapel, vandaag met een nieuwe aanplanting. De omliggende gronden werden verkaveld. Hoewel dus buiten het domein gelegen, is de Sint-Wivinakapel zodanig ingeplant dat er een duidelijke relatie is.
Op het begin 19de-eeuws aangelegd park in landschappelijke stijl entten de broeders een "religieuze thematuin" met verschillende heiligenbeelden verspreid over het park en een Lourdesgrot centraal in het park. Bij de Lourdesgrot is nog een mogelijks 19de-eeuwse groentekelder bewaard.
Auteurs: Verwinnen, Katrien; Paesmans, Greta
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Verwinnen K. & Paesmans G. 2013: Sint-Wivinaklooster [online], https://id.erfgoed.net/teksten/144723 (geraadpleegd op ).
Stichting door Godfried I van Brabant kort voor 1130 van een van de abdij van Affligem afhankelijke benedictinessenpriorij, die in 1548 tot zelfstandige abdij wordt verheven; slechts langzame en moeilijke ontwikkeling bij gebrek aan machtige beschermheren. Van 1513 tot 1531 wordt een restauratie van de gebouwen vermeld, gevolgd door verwoestingen en plunderingen tijdens de godsdiensttroebelen.
Pas begin 17de eeuw komt er geleidelijk herstel, zowel materieel als geestelijk; in de tweede helft van de 17de eeuw opnieuw invloed der oorlogstroebelen, gevolgd door een periode van welvaart en bloei onder het abbatiaat van M. d'Enetières (1735-1761). In 1794 wordt de abdij opgeheven en wegens de Franse Revolutie in 1797 verkocht; begin 19de eeuw wordt het merendeel der gebouwen gesloopt, op de inrijpoort, hoeve, het priesterhuis en de infirmerie na, nu gelegen in een domein met park en waterpartijen en een door steunberen gestutte bakstenen kloostermuur met ingemetselde stenen van 1535, 1641 en 1670 met wapen van abdis de la Vieuville.
In 1897 wordt het goed gekocht door de broeders der Christelijke Scholen die er hun noviciaat vestigen.
Figuratieve kaarten van Ph. De Dijn (1624), van J.D. Dekens (1734) en van de verkoop tijdens de Franse Revolutie, geven een beeld van de evolutie der abdij en van de inplanting der gebouwen.
Poortgebouw van twee verdiepingen en vijf traveeën, afgedekt met een steil schilddak (kunstleien), bekroond met een klokkenruiter en gedateerd 1730 op de poortmakelaar. Bak- en zandsteenbouw met classicistische inslag. Zandstenen voorgevel met rondboogpoort ingeschreven in een uitspringende en geblokte rechthoekige omlijsting bekroond met een driehoekig fronton. Bakstenen achtergevel geleed door zandstenen banden, voorzien van rechthoekige vensters met posten van negblokken en gemarkeerd door de rijker uitgewerkte poorttravee: geprofileerde steekboogpoort met gerestaureerde wapensteen (abdis G. de Gages) en leus "Deus fortitudo mea" geflankeerd door pilasters met ingediepte voegen, entablement en vaasbekroning; rechthoekige bovenvensters in een omlijsting met oren en een gesmeed ijzeren hek gedateerd anno 1729. Zandstenen rondboogdeuren in de doorgang.
Priesterhuis. Fraai gebouw van negen traveeën met twee bouwlagen en een souterrain, afgewerkt met een schilddak (leien), in de achtergevel door ankers gedateerd 1756. Zandstenen voorgevel gemarkeerd door hoeken middelrisalieten; middelste drie traveeën afgelijnd met pilasters met sokkel, kapiteel en entablement en bekroond met een voluutfronton; steekboogvensters met uitgewerkte sleutel en spiegelboogdeur met uitgesneden tussendorpel; hoektraveeën afgezet met muurpilasters met ingediepte voegen; voorts steekboog- en spiegelboogvensters. Bakstenen achtergevel met eenvoudige ordonnantie van steekboogvensters en -deur op de begane grond en van rechthoekige vensters met vernieuwde boven- en onderdorpels op de tweede verdieping.
In het verlengde van dit gebouw werden recente kloostergebouwen opgetrokken, waarin voor het oudste deel, hergebruikt materiaal werd verwerkt, onder meer steekboogdeuren van zandsteen.
Aan de andere zijde van het poortgebouw, voormalige hoevegebouwen met een oudere kern doch ook nieuwbouw met verwerking van hergebruikt materiaal, onder meer deur- en vensteromlijstingen van zandsteen.
Verderop in het park, de ruïne van de abdijkerk en het kloosterpand. Opgravingen in 1900-1929 legden de kerk uit begin 16de eeuw bloot, en opgravingen in 1947-48 verschaften informatie omtrent de romaanse kerk. De ruïnes steken een 40-tal centimeter boven de grond uit, tonen het tracé van het gebouw en bewaren rijk geprofileerde steenresten, wijzend op een verzorgde architectuur.
Infirmerie, gelegen bij de vijvers, en opgetrokken in traditionele bak- en zandsteenstijl, waarvan de oprichting vermeld wordt in 1632 en de restauratie in het eerste kwart van de 18de eeuw. Tweeverdiepingshuis van zeven traveeën met zadeldak (kunstleien) en dakkapellen; baksteenbouw met gebruik van zandsteen voor de sokkel, de puilijst en de omlijstingen der kruis- en kloosterkozijnen en de rondboogdeur. Intact bewaarde voorgevelordonnantie doch wijzigingen in de achtergevel: onder meer toevoeging van een erkertje en sporen van twee verbouwde spitsboogvensteromlijstingen van zandsteen (kapel?). Het dienstgebouw in het verlengde eveneens met hergebruikt afbraakmateriaal.
Bron: DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 2n, Gent.
Auteurs: De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: De Maegd C. & Van Aerschot S. 1975: Sint-Wivinaklooster [online], https://id.erfgoed.net/teksten/38969 (geraadpleegd op ).