U-vormig neoclassicistisch kasteel uit 1773, ontworpen door Laurent-Benoît Dewez (1731-1812), op een oude kasteelmotte; omringd door een watergracht en gelegen in een boomrijk park.
Het kasteel combineerde een "maison de plaisance" met een landbouwfunctie. Het oorspronkelijke, rudimentaire aanlegpatroon bleef grotendeels bewaard, maar het gros van de beplantingen dateert van na de Eerste Wereldoorlog. Het domein is gelegen ten noordwesten van de dorpskern van Sint-Ulriks-Kapelle en ten zuiden van de autosnelweg E40, en heeft twee toegangsdreven van op de Lumbeekstraat die elkaar kruisen voor de toegang tot het kasteel.
Op de Ferrariskaart (circa 1770-1778) is reeds een omwalde site met gebouwen zichtbaar op deze locatie. Deze site stond nog niet weergegeven op een kaart van circa 1734 van Sint-Ulriks-Kapelle in het kaartenboek van de abdij van Groot-Bijgaarden. Bij de bouw van het nieuwe kasteel in 1773 bleef de oude omgrachting behouden met waarschijnlijk enkele wijzigingen: de oostelijke en de zuidelijke grachtarm werden rechtgetrokken ten opzichte van de Farrariskaart. Van de oorspronkelijke bebouwing op de site bleef niets bewaard in tegenstelling tot wat Verbesselt beweert, namelijk dat de twee hoektorens op de zijvleugels een overblijfsel zijn van een ouder kasteel op deze site. De naam van het nieuwe kasteel zou volgens Verbesselt afkomstig kunnen zijn van het kasteel van Kapelle (Walleweg nummers 3 en 5), gelegen ten oosten van het dorpscentrum, dat oorspronkelijk een motte was.
Architect Laurent-Benoît Dewez die in 1773 het kasteel bouwde was hofarchitect onder landvoogd Karel van Lotharingen (1741-1780) van 1767 tot 1780 en vertegenwoordigde de classicistische bouwstijl in de Oostenrijkse Nederlanden. Tot zijn belangrijkste realisaties hoorden onder andere het kasteel van Seneffe in Henegouwen (circa jaren 1760) en het tuchthuis in Vilvoorde (circa 1770). Zijn grafsteen bevindt zich in de kerk van Groot-Bijgaarden. Hij bouwde het kasteel voor zijn schoonmoeder, Petronella Servaes, de weduwe van Pierre-Jozef Mertens (zie ingemetste steen in de westgevel van het hoofdgebouw "Me Posuit/ P. Servaes Vid/ P.J. Mertens/ 1773"). In een artikel in het tijdschrift "Nos Châteaux historiques" (1934) wordt verkeerdelijk beweerd dat Dewez het kasteel voor zichzelf bouwde.
Het kasteel werd kort na de bouw in, 1822 of 1823, verkocht aan Philippe-Joseph-Antoine de Coullemont de Waterleet. Zijn grafsteen staat aan de binnenzijde van het plein tegen de afsluitingsmuur. Na zijn dood kwam het kasteel in handen van zijn erfgenamen en wisselde gedurende de 19de eeuw en begin 20ste eeuw verschillende malen van eigenaar.
Pas eind 19de eeuw werd het park uitgebreid en kon de toegangsdreef die van noord naar zuid loopt doorgetrokken worden tot aan de straat, weliswaar met een gebogen tracé. De samenvoeging van deze gronden werd op het kadaster geregistreerd in 1895. Het park kreeg eind 19de - begin 20ste eeuw ook een wat meer "landschappelijk" uitzicht, onder andere door het aanplanten van enkele bomen op het kasteeleiland. Toch bleven de laat-18de-eeuwse patronen bewaard.
Tussen de twee Wereldoorlogen was het kasteel eigendom van de familie Crützen de Velden. Deze eigenaar bezat het domein van 1930 tot 1941 (zie gedenksteen uit 1931 aan de binnenzijde van de tuinmuur – rechts naast de toegang). In 1941 werd het aangekocht door graaf François-Amedée Visart de Bocarmé (1898-1944). In 1952 wordt een eerste wijziging aan het kasteel geregistreerd op het kadaster, namelijk de nieuwe keuken die gebouwd werd tussen de hoofdvleugel en de oostelijke zijvleugel. In het park werd ten zuidoosten van het kasteel in het verlengde van een toegangsdreef in 1966 een schuur geregistreerd. Het goed bleef in handen van de erfgenamen van Visart de Bocarmé, tot de gemeente het kasteel met omringend park aankocht op 29 juni 1981. In 1994 startte de restauratie die opgedeeld werd in drie fases en recent afgerond werd. De restauratie bracht het exterieur van het kasteel terug in zijn oorspronkelijke toestand en in het interieur werd het gebouw aangepast aan zijn nieuwe functie als cultuurcentrum. In de hoek tussen het hoofdgebouw en de oostelijke vleugel werd een vroegere keuken afgebroken en vervangen door een nieuw zaaltje, in de westelijke hoek werd ook een nieuwe ruimte opgetrokken, beide van één bouwlaag.
Het kasteel heeft een naar het zuiden geopende u-vormige plattegrond die toegankelijk is via een verankerde stenen brug met twee bogen over de omwalling. Het grondplan beantwoordt aan het in de 18de eeuw vigerende model voor landhuizen, het "vivre entre cour et jardin". Centraal ten noorden bevindt zich het hoofdgebouw, de westelijke vleugel was het woonhuis voor de uitbaters van het landbouwbedrijf en de oostelijke vleugel was ingericht als stalling en koetshuis. Er zijn nog twee bijkomende toegangsbruggen tot het kasteeleiland, aan de oostzijde en aan de noordzijde. Deze inplanting maakt dat het kasteel opgebouwd is volgens twee assen die loodrecht op elkaar staan en elkaar kruisen in het ronde perk op het binnenplein. Dit gekasseid vierkant binnenplein wordt aan de zuidzijde afgesloten door een hoge tuinmuur en ijzeren hekken. Een deel van de tuinmuur was afgebroken en werd bij de restauratie terug opgebouwd tot zijn oorspronkelijke hoogte (aan de hand van een oude prentbriefkaart). Aan beide zijden van het hoofdgebouw is een lage constructie met een rondboogdeur aanwezig. Oorspronkelijk links voor de toegang tot de tuin en rechts gaf de deur toegang tot een later bijgebouwde keuken, heden geven beide deuren uit op recent bijgebouwde éénlaagse lokalen.
Bakstenen gebouwen met een afwerking van een dunne gele pleisterlaag. De hoofdvleugel bestaat uit een onderkelderd dubbelhuis van vijf traveeën, twee bouwlagen en een tussenverdieping die van buitenaf niet zichtbaar is onder leien schilddak. De traveeën van de lijstgevel worden geritmeerd door pilasters eindigend op een kapiteel met druipmotief en geblokte hoeklisenen. De drie centrale traveeën worden bekroond door een driehoekig fronton met oculus. Beluikte rechthoekige vensters met dorpels van blauwe hardsteen en een rondboogdeur ingeschreven in een rechthoekige natuurstenen omlijsting bekroond met een gebroken fronton en terracotta buste in een ovale nis. Zonnewijzer in de vierde travee.
De achter- en zijgevels zijn soberder uitgewerkt. De achtergevel heeft eenzelfde opbouw maar dan zonder bekronend fronton en zonder pilasters. De rondboogdeur heeft een rondboogomlijsting met sluitsteen met daarboven zoals in de voorgevel een buste in een ovale nis. Tegen de zijgevels bevinden zich nu de nieuwe lokalen en op de eerste verdieping zijn er rechthoekige muuropeningen. In de westelijke gevel werden deze terug opengemaakt bij de restauratie (naar een oude prentkaart). In de oostelijke zijgevel zijn er twee open en twee toegemetselde vensters zichtbaar op de eerste verdieping.
De twee symmetrische haakse volumes tellen anderhalve bouwlaag onder pannen zadeldak. Aan de zuidzijde zijn deze volumes bekroond met een bakstenen zeshoekige dakruiter met leien helmen met op de top een ijzeren windwijzer. De dakruiters hebben blinde rondboognissen en bovenaan oculi. De zuidelijke gevels van de haakse vleugels werden afgewerkt met een fronton met oculus. De pleingevels hebben vertonen drie rondboogarcade die met een lijst verbonden zijn met rechthoekige muuropeningen in de rondboogvlakken en op de verdieping ronde muuropeningen. De naar buiten gerichte gevels hebben centraal één rondboogvlak met aan beide zijden op de verdieping een ronde muuropening, verder rechthoekige muuropeningen. Deze bijgebouwen werden meerdere malen verbouwd en vertonen veel bouwsporen van gewijzigde muuropeningen. Op een foto van 1893 is een aangebouwde halve serre zichtbaar tegen de linker dienstvleugel.
Interieur van het hoofdgebouw is vrij sober uitgewerkt en grotendeels bewaard gebleven of bij de restauratie hersteld.
De inkomhal heeft een zwart-witte tegelvloer en een eikenhouten eretrap met gesculpteerde trappaal in rococostijl en smeedijzeren meandermotief in de leuning. De muren hebben een marmerschildering. Ten westen van de inkom bevind zich de oorspronkelijke eetkamer met zwarte, witte en gele tegels in stermotief afgewisseld met zeshoeken, de afboording gebeurt hier met een meandermotief. In deze ruimte is een hoekschouw in grijze marmer met spiegel aanwezig en een lambrisering tegen de muren. In deze ruimte bevindt zich een ingebouwde boekenkast waarvan de rug door middel van een rolsysteem kan verschoven worden en toegang geeft via een trap tot twee in de tussenverdieping verborgen kamertjes. Achter de eetkamer was het oorspronkelijke studeervertrek aanwezig met een stenen vloer. De oorspronkelijke keuken ten oosten van de inkom heeft een hardstenen vloer en er is een bakstenen schouw (oorspronkelijk?). Hierachter bevonden zich dienstlokalen die bij de restauratie voorzien werden van onder andere een lift.
Het grote salon ten noorden van de inkomhal heeft een nieuwe houten vloer. Er is een schouwmantel in grijze marmer met bovenstuk in stucwerk met spiegel en reliëf met groep putti die spelend een slee met een ton voortslepen. Zowel de eetkamer als het salon hebben een plafond van lijstwerk in stuc, beide kamers waren oorspronkelijk behangen.
De vertrekken op de verborgen tussenverdieping zijn zeer sober uitgewerkt zonder enige decoratie en hebben dennenhouten vloeren.
De vloeren op de verdiepingen bestaan uit dennenhout. Vandaag zijn de kamers vernoemd naar de kleuren waarin ze geschilderd zijn. De twee kleinere kamers aan de voorzijde van het gebouw hebben een bewaarde eenvoudige marmeren en een bakstenen schouw. In de dienstlokalen zijn nog bewaarde faiencetegels. De grote kamer ("Groene kamer") heeft een marmeren schouw heden met een spiegel boven. Oorspronkelijk had de schouw een schildering op doek van een religieus thema. De kinderkamer heeft een schouw met ovalen reliëf met spelende kinderen. In deze kamer is heden een trap ingebracht om naar de zolderverdieping te gaan. Het grootste deel van het schrijnwerk zoals de binnendeuren zijn bewaard gebleven. Op de zolderverdieping is het dakspant bewaard gebleven.
Het oorspronkelijk interieur van de zijvleugels is niet bewaard gebleven. In de oostelijke vleugel is het oorspronkelijke dakgebint zichtbaar. In de westelijke vleugel is de houten roostering van het plafond nog deels aanwezig. Onder de vleugel is een gewelfde kelder aanwezig.
De oude kasteelmotte bleef nagenoeg ongewijzigd behouden. Waarschijnlijk werden alleen de oostelijke en de zuidelijke grachtarmen rechtgetrokken. Zij vormen de basis voor een rudementair net van dreven, dat op de Primitieve kadasterkaart uit 1823 voor het eerst in kaart werd gebracht en op enkele details na bewaard is gebleven. Het geheel maakt een bescheiden en onafgewerkte indruk: de oppervlakte die bij deze formele aanleg betrokken was bedraagt nauwelijks 8,5 hectare. Alleen het kasteeleiland, 44 are groot, werd in de Primitieve kadastrale legger als lusthof aangemerkt. De rest bestond (zoals voorheen) uit weide, bouwland en – in het met dreefjes doortrokken gedeelte ten oosten van de motte – bos. Een perceeltje moestuin, nog geen 25 are groot, lag buiten de ringgracht, ten noorden van de motte. Opmerkelijk is de afwezigheid van een boomgaard. Zowel de ringgracht als het vijverperceel 268 werden als lustvijvers geregistreerd. Een boerderijtje aan het uiteinde van laatstgenoemde vijver werd omgeven door een hopakkertje en was vermoedelijk de tuinierswoning. De eigenaar ten tijde van het Primitief kadaster was de pas tot de adelstand verheven Philippe-Joseph-Antoine de Coullemont de Waterleet. Datgene wat ongetwijfeld de ceremoniële toegangsdreef had moeten worden vanuit het dorp eindigde op 80 meter van het kasteel, voor het weideperceel 263. Later werd deze dreef naar de Lumbeekstraat toe afgebogen. De op de Primitieve kadasterkaart vastgelegde configuratie is tot op vandaag bewaard, maar de scherpe hoeken werden wat afgerond, waarschijnlijk door natuurlijke processen zoals de afkalving van de oevers. Tijdens de late 19de eeuw of het begin van de 20ste eeuw werden mogelijk ook pogingen ondernomen om het kasteeleiland een wat minder formeel, meer 'landschappelijk' uitzicht te geven door enkele bruine beuken (Fagus sylvatica 'Atropunicea'), een rododendronmassief (Rhododendron ponticum)... Dat er van tuinbouwactiviteit sprake was blijkt uit een foto van 1893 waarop, aangebouwd tegen de linker dienstvleugel, een halve serre zichtbaar is.
De laat-18de-eeuwse patronen bleven bewaard. In het beboste deel van het domein is het drevenpatroon dat in 1823 door Boonaerts werd opgetekend nog grotendeels aanwezig en de vijver ten westen van de motte (momenteel weiland) is nog herkenbaar in het microreliëf. De meeste beplantingen dateren echter van na de Eerste Wereldoorlog – ook het bosplantsoen ten oosten van de motte, vooral zomereik (Quercus robur). Twee bomen op het kasteeleiland zijn vermoedelijk de enige overblijfsels van de aanplantingen uit de tijd van Dewez: een zomereik en een tamme kastanje (Castanea sativa). Het kasteel en circa 5,5 hectare omgevende grond werden op 29 juni 1981 door de gemeente Dilbeek aangekocht van de laatste privé-eigenaar en bewoner, graaf Hubert Visart de Bocarmé.
Merkwaardige bomen
Opname 2 juni 2000. Het cijfer in vet geeft de stamomtrek, gemeten op 150 cm hoogte.)
Deze tekst is een samenvoeging van volgende twee teksten:
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo; Verwinnen, Katrien
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Deneef R. & Wijnant J. & Verwinnen K. 2018: Kasteeldomein La Motte [online], https://id.erfgoed.net/teksten/298488 (geraadpleegd op ).
U-vormig classicistisch kasteel van 1773 ontworpen door Laurent-Benoît Dewez (1731-1812), omringd door een watergracht en gelegen in een boomrijk park. Het kasteel combineerde een "maison de plaisance" met een landbouwfunctie. Het domein is gelegen ten noordwesten van de dorpskern van Sint-Ulriks-Kapelle en ten zuiden van de autosnelweg E40, en heeft twee toegangsdreven van op de Lumbeekstraat die elkaar kruisen voor de toegang tot het kasteel. Het kasteel werd een eerste maal als monument beschermd in 1938 (Koninklijk Besluit van 25 maart 1938), maar de bescherming werd opgeheven in 1961. Sinds 28 februari 1986 is het kasteel opnieuw beschermd als monument en het bijhorende park werd beschermd als dorpsgezicht.
Op de Ferrariskaart (circa 1770-1778) is reeds een omwalde site met gebouwen zichtbaar op deze locatie. Deze site stond nog niet weergegeven op een kaart van circa 1734 van Sint-Ulriks-Kapelle in het kaartenboek van de abdij van Groot-Bijgaarden. Bij de bouw van het nieuwe kasteel in 1773 bleef de oude omgrachting behouden met waarschijnlijk enkele wijzigingen: de oostelijke en de zuidelijke grachtarm werden rechtgetrokken ten opzichte van de Farrariskaart. Van de oorspronkelijke bebouwing op de site bleef niets bewaard in tegenstelling tot wat Verbesselt beweert, namelijk dat de twee hoektorens op de zijvleugels een overblijfsel zijn van een ouder kasteel op deze site. De naam van het nieuwe kasteel zou volgens Verbesselt afkomstig kunnen zijn van het kasteel van Kapelle (Walleweg nummers 3 en 5), gelegen ten oosten van het dorpscentrum, dat oorspronkelijk een motte was.
Architect Laurent-Benoît Dewez die in 1773 het kasteel bouwde was hofarchitect onder landvoogd Karel van Lotharingen (1741-1780) van 1767 tot 1780 en vertegenwoordigde de classicistische bouwstijl in de Oostenrijkse Nederlanden. Tot zijn belangrijkste realisaties hoorden onder andere het kasteel van Seneffe in Henegouwen (circa jaren 1760) en het tuchthuis in Vilvoorde (circa 1770). Zijn grafsteen bevindt zich in de kerk van Groot-Bijgaarden. Hij bouwde het kasteel voor zijn schoonmoeder, Petronella Servaes, de weduwe van Pierre-Jozef Mertens (zie ingemetste steen in de westgevel van het hoofdgebouw "Me Posuit/ P. Servaes Vid/ P.J. Mertens/ 1773"). In een artikel in het tijdschrift "Nos Châteaux historiques" (1934) wordt verkeerdelijk beweerd dat Dewez het kasteel voor zichzelf bouwde.
Het kasteel werd kort na de bouw in, 1822 of 1823, verkocht aan Philippe-Joseph-Antoine de Coullemont de Waterleet. Zijn grafsteen staat aan de binnenzijde van het plein tegen de afsluitingsmuur. Na zijn dood kwam het kasteel in handen van zijn erfgenamen en wisselde gedurende de 19de eeuw en begin 20ste eeuw verschillende malen van eigenaar.
Pas eind 19de eeuw werd het park uitgebreid en kon de toegangsdreef die van noord naar zuid loopt doorgetrokken worden tot aan de straat, weliswaar met een gebogen tracé. De samenvoeging van deze gronden werd op het kadaster geregistreerd in 1895. Het park kreeg eind 19de - begin 20ste eeuw ook een wat meer "landschappelijk" uitzicht, onder andere door het aanplanten van enkele bomen op het kasteeleiland. Toch bleven de laat-18de-eeuwse patronen bewaard.
Tussen de twee Wereldoorlogen was het kasteel eigendom van de familie Crützen de Velden. Deze eigenaar bezat het domein van 1930 tot 1941 (zie gedenksteen uit 1931 aan de binnenzijde van de tuinmuur – rechts naast de toegang). In 1941 werd het aangekocht door graaf François-Amedée Visart de Bocarmé (1898-1944). In 1952 wordt een eerste wijziging aan het kasteel geregistreerd op het kadaster, namelijk de nieuwe keuken die gebouwd werd tussen de hoofdvleugel en de oostelijke zijvleugel. In het park werd ten zuidoosten van het kasteel in het verlengde van een toegangsdreef in 1966 een schuur geregistreerd. Het goed bleef in handen van de erfgenamen van Visart de Bocarmé, tot de gemeente het kasteel met omringend park aankocht op 29 juni 1981. In 1994 startte de restauratie die opgedeeld werd in drie fases en recent afgerond werd. De restauratie bracht het exterieur van het kasteel terug in zijn oorspronkelijke toestand en in het interieur werd het gebouw aangepast aan zijn nieuwe functie als cultuurcentrum. In de hoek tussen het hoofdgebouw en de oostelijke vleugel werd een vroegere keuken afgebroken en vervangen door een nieuw zaaltje, in de westelijke hoek werd ook een nieuwe ruimte opgetrokken, beide van één bouwlaag.
Het kasteel heeft een naar het zuiden geopende u-vormige plattegrond die toegankelijk is via een verankerde stenen brug met twee bogen over de omwalling. Centraal ten noorden bevindt zich het hoofdgebouw, de westelijke vleugel was het woonhuis voor de uitbaters van het landbouwbedrijf en de oostelijke vleugel was ingericht als stalling en koetshuis. Er zijn nog twee bijkomende toegangsbruggen tot het kasteeleiland, aan de oostzijde en aan de noordzijde. Deze inplanting maakt dat het kasteel opgebouwd is volgens twee assen die loodrecht op elkaar staan en elkaar kruisen in het ronde perk op het binnenplein. Dit gekasseid vierkant binnenplein wordt aan de zuidzijde afgesloten door een hoge tuinmuur en ijzeren hekken. Een deel van de tuinmuur was afgebroken en werd bij de restauratie terug opgebouwd tot zijn oorspronkelijke hoogte (aan de hand van een oude prentbriefkaart). Aan beide zijden van het hoofdgebouw is een lage constructie met een rondboogdeur aanwezig. Oorspronkelijk links voor de toegang tot de tuin en rechts gaf de deur toegang tot een later bijgebouwde keuken, heden geven beide deuren uit op recent bijgebouwde éénlaagse lokalen.
Bakstenen gebouwen met een afwerking van een dunne gele pleisterlaag. De hoofdvleugel bestaat uit een onderkelderd dubbelhuis van vijf traveeën, twee bouwlagen en een tussenverdieping die van buitenaf niet zichtbaar is onder leien schilddak. De traveeën van de lijstgevel worden geritmeerd door pilasters eindigend op een kapiteel met druipmotief en geblokte hoeklisenen. De drie centrale traveeën worden bekroond door een driehoekig fronton met oculus. Beluikte rechthoekige vensters met dorpels van blauwe hardsteen en een rondboogdeur ingeschreven in een rechthoekige natuurstenen omlijsting bekroond met een gebroken fronton en terracotta buste in een ovale nis. Zonnewijzer in de vierde travee.
De achter- en zijgevels zijn soberder uitgewerkt. De achtergevel heeft eenzelfde opbouw maar dan zonder bekronend fronton en zonder pilasters. De rondboogdeur heeft een rondboogomlijsting met sluitsteen met daarboven zoals in de voorgevel een buste in een ovale nis. Tegen de zijgevels bevinden zich nu de nieuwe lokalen en op de eerste verdieping zijn er rechthoekige muuropeningen. In de westelijke gevel werden deze terug opengemaakt bij de restauratie (naar een oude prentkaart). In de oostelijke zijgevel zijn er twee open en twee toegemetselde vensters zichtbaar op de eerste verdieping.
De twee symmetrische haakse volumes tellen anderhalve bouwlaag onder pannen zadeldak. Aan de zuidzijde zijn deze volumes bekroond met een bakstenen zeshoekige dakruiter met leien helmen met op de top een ijzeren windwijzer. De dakruiters hebben blinde rondboognissen en bovenaan oculi. De zuidelijke gevels van de haakse vleugels werden afgewerkt met een fronton met oculus. De pleingevels hebben vertonen drie rondboogarcade die met een lijst verbonden zijn met rechthoekige muuropeningen in de rondboogvlakken en op de verdieping ronde muuropeningen. De naar buiten gerichte gevels hebben centraal één rondboogvlak met aan beide zijden op de verdieping een ronde muuropening, verder rechthoekige muuropeningen. Deze bijgebouwen werden meerdere malen verbouwd en vertonen veel bouwsporen van gewijzigde muuropeningen. Op een foto van 1893 is een aangebouwde halve serre zichtbaar tegen de linker dienstvleugel.
Interieur van het hoofdgebouw is vrij sober uitgewerkt en grotendeels bewaard gebleven of bij de restauratie hersteld.
De inkomhal heeft een zwart-witte tegelvloer en een eikenhouten eretrap met gesculpteerde trappaal in rococostijl en smeedijzeren meandermotief in de leuning. De muren hebben een marmerschildering.
Ten westen van de inkom bevind zich de oorspronkelijke eetkamer met zwarte, witte en gele tegels in stermotief afgewisseld met zeshoeken, de afboording gebeurt hier met een meandermotief. In deze ruimte is een hoekschouw in grijze marmer met spiegel aanwezig en een lambrisering tegen de muren. In deze ruimte bevindt zich een ingebouwde boekenkast waarvan de rug door middel van een rolsysteem kan verschoven worden en toegang geeft via een trap tot twee in de tussenverdieping verborgen kamertjes. Achter de eetkamer was het oorspronkelijke studeervertrek aanwezig met een stenen vloer.
De oorspronkelijke keuken ten oosten van de inkom heeft een hardstenen vloer en er is een bakstenen schouw (oorspronkelijk?). Hierachter bevonden zich dienstlokalen die bij de restauratie voorzien werden van onder andere een lift.
Het grote salon ten noorden van de inkomhal heeft een nieuwe houten vloer. Er is een schouwmantel in grijze marmer met bovenstuk in stucwerk met spiegel en reliëf met groep putti die spelend een slee met een ton voortslepen. Zowel de eetkamer als het salon hebben een plafond van lijstwerk in stuc, beide kamers waren oorspronkelijk behangen.
De vertrekken op de verborgen tussenverdieping zijn zeer sober uitgewerkt zonder enige decoratie en hebben dennenhouten vloeren.
De vloeren op de verdiepingen bestaan uit dennenhout. Vandaag zijn de kamers vernoemd naar de kleuren waarin ze geschilderd zijn. De twee kleinere kamers aan de voorzijde van het gebouw hebben een bewaarde eenvoudige marmeren en een bakstenen schouw. In de dienstlokalen zijn nog bewaarde faiencetegels. De grote kamer ("Groene kamer") heeft een marmeren schouw heden met een spiegel boven. Oorspronkelijk had de schouw een schildering op doek van een religieus thema. De kinderkamer heeft een schouw met ovalen reliëf met spelende kinderen. In deze kamer is heden een trap ingebracht om naar de zolderverdieping te gaan.
Het grootste deel van het schrijnwerk zoals de binnendeuren zijn bewaard gebleven. Op de zolderverdieping is het dakspant bewaard gebleven.
Het oorspronkelijk interieur van de zijvleugels is niet bewaard gebleven. In de oostelijke vleugel is het oorspronkelijke dakgebint zichtbaar. In de westelijke vleugel is de houten roostering van het plafond nog deels aanwezig. Onder de vleugel is een gewelfde kelder aanwezig.
Bron: VERWINNEN K. met medewerking van KENNES H. & THOMAS H. 2011: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Gemeente Dilbeek, Herinventarisatie, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB7, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Verwinnen, Katrien
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Verwinnen K. 2011: Kasteeldomein La Motte [online], https://id.erfgoed.net/teksten/135481 (geraadpleegd op ).
Neoclassicistisch kasteel uit 1773, ontworpen door L.B. Dewez, op een oude kasteelmotte; het oorspronkelijke, rudimentaire aanlegpatroon bleef grotendeels bewaard, maar het gros van de beplantingen dateert van na de Eerste Wereldoorlog.
Het neoclassicistische kasteel La Motte werd in 1773 gebouwd naar ontwerp van Laurent-Benoît Dewez op een bestaande kasteelmotte ten noordwesten van de dorpskern. De bouwheer was een familielid, P. Servaes, zoals blijkt uit een ingemetselde steen. Het kasteel heeft een naar het zuiden geopend, U-vormig grondplan en beantwoordt aan het in de 18de eeuw vigerende model voor landhuizen, het "vivre entre cour et jardin". Het gekasseide ereplein wordt aan drie zijden omgeven door bakstenen gebouwen: een zogenaamd dubbelhuis onder een leien schilddak vormt de residentiële vleugel, twee bouwlagen, vijf traveeën gescheiden door muurpilasters, een sobere (momenteel geelgeschilderde) gevel afgelijnd door hoekpilasters met ingediepte voegen, boven de drie middelste traveeën een driehoekig fronton met oculus, een arduinen rondboogdeur bekroond met een gebroken fronton en een buste in een ronde nis. De twee slanke, zeshoekige dakruiters met leien helmen, die de uiteinden van de lagere haakse dienstvleugels markeren, geven het kasteelcomplex een bijzondere charme.
De oude kasteelmotte bleef nagenoeg ongewijzigd behouden. Waarschijnlijk werden alleen de oostelijke en de zuidelijke grachtarmen rechtgetrokken. Zij vormen de basis voor een rudementair net van dreven, dat op de Primitieve kadasterkaart uit 1823 voor het eerst in kaart werd gebracht en op enkele details na bewaard is gebleven. Het geheel maakt een bescheiden en onafgewerkte indruk: de oppervlakte die bij deze formele aanleg betrokken was bedraagt nauwelijks 8,5 hectare. Alleen het kasteeleiland, 44 are groot, werd in de Primitieve kadastrale legger als lusthof aangemerkt. De rest bestond (zoals voorheen) uit weide, bouwland en – in het met dreefjes doortrokken gedeelte ten oosten van de motte – bos. Een perceeltje moestuin, nog geen 25 are groot, lag buiten de ringgracht, ten noorden van de motte. Opmerkelijk is de afwezigheid van een boomgaard. Zowel de ringgracht als het vijverperceel 268 werden als lustvijvers geregistreerd. Een boerderijtje aan het uiteinde van laatstgenoemde vijver werd omgeven door een hopakkertje en was vermoedelijk de tuinierswoning. De eigenaar ten tijde van het Primitief kadaster was de pas tot de adelstand verheven Philippe-Joseph-Antoine de Coullemont de Waterleet. Datgene wat ongetwijfeld de ceremoniële toegangsdreef had moeten worden vanuit het dorp eindigde op 80 meter van het kasteel, voor het weideperceel 263. Later werd deze dreef naar de Lumbeekstraat toe afgebogen.
De op de Primitieve kadasterkaart vastgelegde configuratie is tot op vandaag bewaard, maar de scherpe hoeken werden wat afgerond, waarschijnlijk door natuurlijke processen zoals de afkalving van de oevers. Tijdens de late 19de eeuw of het begin van de 20ste eeuw werden mogelijk ook pogingen ondernomen om het kasteeleiland een wat minder formeel, meer 'landschappelijk' uitzicht te geven door enkele bruine beuken (Fagus sylvatica 'Atropunicea'), een rododendronmassief (Rhododendron ponticum)... Dat er van tuinbouwactiviteit sprake was blijkt uit een foto van 1893 waarop, aangebouwd tegen de linker dienstvleugel, een halve serre zichtbaar is.
De laat-18de-eeuwse patronen bleven bewaard. In het beboste deel van het domein is het drevenpatroon dat in 1823 door Boonaerts werd opgetekend nog grotendeels aanwezig en de vijver ten westen van de motte (momenteel weiland) is nog herkenbaar in het microreliëf. De meeste beplantingen dateren echter van na de Eerste Wereldoorlog – ook het bosplantsoen ten oosten van de motte, vooral zomereik (Quercus robur). Twee bomen op het kasteeleiland zijn vermoedelijk de enige overblijfsels van de aanplantingen uit de tijd van Dewez: een zomereik en een tamme kastanje (Castanea sativa). Het kasteel en circa 5,5 hectare omgevende grond werden op 29 juni 1981 door de gemeente Dilbeek aangekocht van de laatste privé-eigenaar en bewoner, graaf Hubert Visart de Bocarmé.
Merkwaardige bomen Opname 2 juni 2000. Het cijfer in vet geeft de stamomtrek, gemeten op 150 cm hoogte.)
Bron: DENEEF, R., 2005: Historische Tuinen en Parken van Vlaanderen. Inventaris Vlaams-Brabant. Pajottenland - Zuidwestelijk Brabant: Bever, Dilbeek, Galmaarden, Gooik, Herne, Lennik, Liedekerke, Pepingen, Roosdaal, Sint-Pieters-Leeuw, Ternat, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Deneef R. & Wijnant J. 2005: Kasteeldomein La Motte [online], https://id.erfgoed.net/teksten/298487 (geraadpleegd op ).
Classicistisch kasteel, omringd met watergrachten en gelegen te midden van een boomrijk park. In 1773 gebouwd naar ontwerp van architect L.B. Dewez in opdracht van familielid P. Servaes, zie de ingemetselde steen "Me posuit P. Servaes vid. P.J. Mertens".
Geplaveid binnenplein aan drie zijden afgebakend door bakstenen gebouwen. Dubbelhuis van vijf traveeën met twee bouwlagen, afgedekt met een schilddak (leien). Sobere geschilderde gevel afgelijnd door bakstenen hoekpilasters met ingediepte voegen, en traveeën geritmeerd door op een dropmotief eindigende muurpilasters die het driehoekig fronton met oculus schragen. Rechthoekige vensters met houten roedeverdeling, en een ingeschreven rondboogdeur van arduin, bekroond met een gebroken fronton met buste in een ronde nis.
Lagere haakse bijgebouwen van geschilderde baksteen, afgedekt met stompe zadeldaken en gemarkeerd door slanke zeshoekige dakruitertjes met leien helmbekroning. Gevels op de korte zijde afgewerkt met een van oculus voorzien fronton. Langsgevels geritmeerd door dieperliggende en met een bakstenen lijst onderling verbonden rondboogvlakken, voorzien van rechthoekige deuren of vensters, afgewisseld met oculi. Rechts, een ingemetselde gedenksteen: "Anno MDCCLXXIII Hoc castellum delineavit et exstruxit Laurentius Benedictus Dewez (MDCCXXXI -MDCCCXII) Caroli ducis Lotharingiae Belgii Austr. gubernatoris architecta in cuius memoriam me posui curavit M. Crutzen de Velden anno MXMXXXI".
Bron: DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 2n, Gent.
Auteurs: De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: De Maegd C. & Van Aerschot S. 1975: Kasteeldomein La Motte [online], https://id.erfgoed.net/teksten/39060 (geraadpleegd op ).