Teksten van Kasteeldomein van Nieuwermolen

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/39061

Kasteeldomein van Nieuwermolen ()

Domein rond een L-vormig waterkasteel, gebouwd als 'huis van plaisantie' rond 1600 bij een watermolen met een historisch tuinperceel van 2 hectare. Het kasteel met koetshuis werd herbouwd rond 1750 en renaissancistisch gerestaureerd in 1928-1932 onder leiding van architect Paul Saintenoy. Toen werd ook de tuin historiserend heraangelegd overeenkomstig een 18de-eeuwse figuratieve kaart; monumentale onderaardse kelder met graatgewelf uit 1836 in het sterrenbos. De huidige molen dateert uit de 19de eeuw.

Historiek

Het kasteel werd reeds vermeld in de 15de eeuw en de watermolen wordt sinds de 15de eeuw vermeld als eigendom van de heren van Capelle. Het kasteel kende verschillende eigenaars en werd in de jaren 1580 verwoest tijdens de godsdienstoorlogen. In 1587 werd het goed verkocht aan Lodewijk Verreycke, diplomaat en eerste secretaris van Filips II. Hij liet de verwoeste watermolen waarschijnlijk herstellen in 1588. Verreycke liet ook het kasteel herbouwen rond 1596 en 1606, af te leiden uit de ankers op de westelijke vleugel.

In 1695 werd het kasteel verwoest en geplunderd door de troepen van Lodewijk XIV. Het goed blijft in handen van de familie Verreycke tot 1754. In de jaren 1750 werd het kasteel verbouwd, waarschijnlijk al door de nieuwe eigenaar, Joseph-Adrien Anne, die het kasteel in 1754 aankocht (tot 1858). De gebouwen werden aangepast aan de smaak van de tijd en de kruiskozijnen werden toen vervangen door de huidige hoge muuropeningen. Eveneens werden de dienstvleugels ten noorden afgebroken zodat het huidige L-vormige grondplan ontstond, die voorkomt vanaf de Ferrariskaart (circa 1771-1775). In 1794 werd het kasteel nogmaals geplunderd.

De huidige configuratie van het kasteel kwam al voor op het primitief kadaster (circa 1823). Nadien werden er geen wijzigingen meer geregistreerd aan het grondplan. De watermolen komt eveneens in zijn huidige configuratie al voor op het primitief kadaster.

Vanaf de 19de eeuw werd het kasteel door erfenis eigendom van de families Villers-Masbourg (1824), Huysman d’Honssem, de Nieulant, ’T Serclaes de Norderwyck en ten slotte in 1910 van de Ghellinck-Vaernewyck. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was het kasteel een onderkomen voor vluchtelingen uit West-Vlaanderen en leed het schade door de ontploffing van een zeppelin op het vliegveld van Zellik. Een eerste voorstel tot bescherming van het kasteel kwam er al in 1928 op initiatief van de "Touring-Club de Belgique". In het verslag van briefwisselend lid, J.-B. Siebenale, van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, wordt verwezen naar de vervallen toestand van het kasteel ten gevolge van de oorlog. Marc de Ghellinck, de toenmalige eigenaar, wou het kasteel voorzien van modern comfort en startte met de restauratie van het kasteel in samenspraak met architect Paul Saintenoy (1862-1952). De restauratie vond plaats tussen 1928 en 1933. Men wou het kasteel herstellen in Vlaamserenaissance-stijl en herinrichten. Architect Leo van Bever was verantwoordelijk voor de buitenrestauratie, Paul Saintenoy voor de binnenrestauratie. De witte pleisterlaag uit de 18de of 19de eeuw werd van de gevels verwijderd, zodat de gebouwen terug hun bak- en zandstenen uitzicht kregen. In het interieur werd onder andere de hoofdtrap in empirestijl vervangen door een trap waarvoor 17de-eeuwse balustrades werden gebruikt en een aantal schouwen werden terug blootgelegd. Verder veranderde er ook een aantal ruimtes van functie en werden er kleinere kamers tot een grote eetzaal omgevormd. In de donjon werd de bepleistering van de ontvangstzaal op de gelijkvloerse verdieping met gewelf verwijderd zodat de natuursteen opnieuw bloot kwam te liggen. Het huidige uitzicht van het kasteel is nog steeds het resultaat van deze restauraties. Hierna gebeurden er geen grote aanpassingen meer aan het kasteel en het bijhorende domein.

Op 1 mei 1944 stortte er een Amerikaanse bommenwerper neer op het domein ten oosten van het kasteel, de resten hiervan werden in 2001 opgegraven door de Belgian Aviation History Association (BAHA). Over het domein Nieuwermolen en zijn kasteel is over het algemeen weinig bekend, een grondig onderzoek zou hier op zijn plaats zijn.

Kasteel

Omgracht kasteel op L-vormige plattegrond in traditionele bak- en zandsteenstijl, een typisch 'huis van plaisantie' uit die tijd. De westvleugel omvat centraal een donjon met links hiervan een toegang tot het binnenplein en een koetshuis en links van de donjon de woonvleugel. Haaks hierop staat een tweede woonvleugel en in het verlengde hiervan bevindt zich een lagere dienstvleugel. Het kasteel is bereikbaar via twee toegangen over het water. Een in het westen gelegen aarden dijk leidt naast de donjon naar het binnenplein. In het zuiden leidt een bruggetje naar de grote hal van het kasteel. Deze verankerde bak- en zandstenen brug bestaat uit twee gedrukte rondbogen en wordt afgesloten met een ijzeren hekken aan de tuinzijde. De twee grote verankerde vleugels hebben elk twee bouwlagen op een natuurstenen sokkel onder leien zadeldaken met dakkapellen en zijn gevat tussen trapgevels. Gebruik van witte Balegemse zandsteen voor de sokkel, hoekblokken, speklagen, negblokken, waterlijsten, trapgevels en poortomlijsting. Overwegend 18de-eeuwse rechthoekige muuropeningen met geprofileerde negblokken en hardstenen lateien en lekdrempels. Op oude prentkaarten zijn er nog luiken te zien, deze zijn alle verdwenen. Op de eerste verdieping in een klein stukje achtergevel dat zichtbaar is van de westelijke vleugel van 1606 (zuidzijde) is er nog een dichtgemetseld kruisvenster zichtbaar.

Westvleugel

De westvleugel bestaat uit een centrale donjon met links aansluitend poortgebouw en later aangebouwd koetshuis (zie bouwnaad en vereenvoudigd uitzicht) en rechts een woongedeelte. De donjon heeft drie en halve verdiepingen onder leien torenhelm bekroond met een naaldspits. De donjon zou teruggaan tot de 15de eeuw, behalve de bovenste verdieping die van latere datum is. Er is geen kelder aanwezig wat er op kan wijzen dat het ging om een poortdonjon (volgens Doperé en Ubregts). Op een oude foto van vóór de restauratie van 1928-1933 zien we dat aan de binnenplaatszijde nog een rondboogpoort aanwezig was, waarschijnlijk een restant van de doorgang. De donjon werd waarschijnlijk bij de bouw tussen 1596 en 1606 aangepast onder andere door het afsluiten van de voormalige poortdoorgang en het bouwen van een extra verdieping. Op de eerste verdieping heeft de donjon een omlopende waterlijst van zandsteen. Op de bovenste twee verdiepingen zijn er kleinere rechthoekige muuropeningen aanwezig met zandstenen negblokken en een (hardstenen?) latei en lekdrempel. De bovenste muuropening heeft een ontlastingsboog. Aan het binnenplein heeft de donjon lichtgleuven.

Links van de donjon zijn er zes traveeën: drie traveeën van de poortdoorgang en drie traveeën van het koetsthuis. De traveeën van het koetshuis hebben aan de oostzijde drie korfboogvormige muuropeningen met sluitsteen en imposten. Tegen de buitengevel zijn hier geen muuropeningen aangebracht op het gelijkvloers. De muuropeningen op de eerste verdieping hebben ontlastingsbogen in tegenstelling tot de muuropeningen in de andere vleugels. Ook zijn in deze traveeën geen speklagen aanwezig.

De poortdoorgang werd afgezet met hoekblokken wat erop kan wijzen dat het koetshuis later is aangebouwd. De eerste verdieping van de drie poorttraveeën bestaat uit verankerde zandsteen. De poort heeft een zandstenen rondboog omlijsting met bakstenen rollaag. Boven de poort is er een kleine nis met beeld en jaarankers: "1596". De woonvleugel rechts van de donjon heeft zes traveeën en heeft een houten kroonlijst op modillons en jaarankers "ano 1906". De 18de-eeuwse muuropeningen op het gelijkvloers zijn verlaagd ten opzichte van de oorspronkelijke muuropeningen (zie latei). Dit is ook het geval op de gelijkvloerse verdieping van de zuidelijke vleugel. De noordelijke zijgevel telt drie traveeën en werd bij de restauratie heropgebouwd(?). Een foto van 1914 van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium toont hier immers geen trapgevel aanwezig. De zuidelijk zijgevel telt drie traveeën en heeft een dubbele trapgevel, gedateerd door middel van jaarankers: "1606", met centraal een rondboogvormige muuropening met zandstenen omlijsting en sluitsteen en imposten.

Zuidvleugel

De zuidvleugel bestaat uit een woongedeelte met aansluitend ten noorden een dienstvleugel. Het woongedeelte telt vijf traveeën en heeft dezelfde kenmerken als de westelijke vleugel. Toegangsdeur met 18de-eeuwse omlijsting met hardstenen steekboogvormige omlijsting in de eerste travee. Aan de binnengevel een gelijksoortige deur met hierboven een smeedijzeren balustrade met initialen "LA" verwijzend naar Laurent-Marie-Louis Anne, kasteelheer rond 1800. Ontlastingbogen boven de muuropeningen van de gelijkvloerse verdieping. De éénlaagse dienstvleugel heeft verschillende sporen van gewijzigde muuropeningen. Zichtbaar zijn een rondboogvormige deuropening met een arkose stenen omlijsting met sluitsteen en imposten en een aantal kleine rechthoekige vensters met een arkose stenen omlijsting en diefijzers.

Interieur

Het huidige interieur is waarschijnlijk tot stand gekomen tijdens de restauraties door Marc de Ghellinck-Vaernewyck en Paul Saintenoy die het kasteel wilden herstellen in Vlaamse renaissance-stijl, enkel de kapel (eerste verdieping) met rocaille-altaar (18de eeuw) en het salon in Lodewijk XVI-stijl (gelijkvloers rechts naast de donjon) bleven ongemoeid.

Het interieur kon niet bezocht worden. Uit de literatuur en uit foto’s van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium is op te maken dat er nog een aantal schouwen zijn bewaard, waaronder twee laatgotische, beiden opnieuw blootgelegd bij de restauratie rond circa 1930. In de donjon zijn buiten een bewaarde schouw ook nog een kruisgewelf met sluitsteen op het gelijkvloers en een stenen wenteltrap bewaard. De tweede schouw bevond zich volgens Martiny ook in de donjon, maar zou bij de restauratie verplaatst zijn. Er is een houten bordestrap uit de eerste helft van de 18de eeuw, geplaatst bij de restauratie in het interbellum.

Park

Een figuratieve kaart door landmeter Antoon Van Schellen uit 1623 toont het domein van Louis Verreycken niet lang na de aanleg, een constellatie die – op een efemeer 'landschappelijk' intermezzo na – tot op heden bewaard is. Een rechte, 350 meter lange, met bomen afgezoomde dreef leidde vanuit het zuiden naar het kasteel. Tussen de twee grote boomgaardpercelen bij het kasteel verdubbelde hij in breedte en bood ter hoogte van de afslag naar de kasteelpoort plaats aan twee constructies: een paviljoentje of gloriette en iets wat op een staande wip lijkt. De koer tussen de grote vijver en het huidige kasteel was bijna geheel door gebouwen omgeven. Ten zuiden van het kasteelcomplex lag een tuin van een halve hectare, bestaande uit twee omhaagde compartimenten met een padenkruis. Ongetwijfeld ging het om een siertuin, maar de combinatie met groenten en fruit was in die tijd niet ongebruikelijk. Minstens aan de noord- en oostzijde werd hij begrensd door loofgangen, waarschijnlijk latwerk begroeid met klimrozen, kamperfoelie of andere klimplanten. Bij de watermolen lag een moestuin, axiaal verdeeld in twaalf bedden. Er waren drie vijvers, de grote (naast het kasteel) met een eilandje.

De baroktuin

Anderhalve eeuw later, blijkens de Ferrariskaart (1771-1775), waren de boomgaarden verdwenen en een tweede dreef, loodrecht op de oude, mondde uit bij de omhaagde tuin ten zuiden van het kasteel, die tot bijna twee hectare was uitgebreid. De westoost gerichte dreef en de as van de tuin lagen op dezelfde lijn. De Ferrariskaart toont een siertuin van eveneens twee compartimenten, die naast de oude siertuin ook het vroegere boomgaardperceel ten oosten van de oprijlaan omvatte. Een figuratieve kaart uit 1783 geeft een gedetailleerd beeld van de siertuinen rond het kasteel: een compartiment met een padenkruis, een compartiment sterrenbos en – op de koer tussen het kasteel en de grote vijver – een tweede padenkruis met iets wat verdacht veel op barok loofwerk ('parterres de broderie') lijkt. Het kasteelcomplex was in de jaren 1750 gemoderniseerd, waarschijnlijk door Joseph-Adrien Anne, die Nieuwermolen in 1754 had aangekocht. De dienstvleugels langs de oever van de grote vijver werden afgebroken, zodat de binnenplaats naar het noorden toe open kwam te liggen; de kruiskozijnen werden uit de ramen verwijderd.

De oprijlaan – in 1623 nog tussen twee bomenrijen – bestond voortaan uit vier bomenrijen ('allée principale' geflankeerd door 'contre-allées') die eindigden bij de vijver en de afslag naar het kasteel. Het eilandje in de grote vijver was verdwenen, maar in de slotgracht ten zuiden van het kasteel stond een eendenkooi. Een tamme kastanje (Castanea sativa) met bijna 5 meter stamomtrek aan de zuidrand van het sterrenbos is een overblijfsel uit de 18de-eeuwse beplanting. Dit geldt niet voor de monumentale haagbeuk (Carpinus betulus) ten zuiden van het kruispadcompartiment, waarschijnlijk een 19de-eeuwse 'bundelboom' – verschillende bomen in een zelfde plantgat, mettertijd vergroeid tot één stam. De Primitieve kadasterkaart uit 1823 reproduceert grotendeels de terreinindeling van de kaart van 1783. De omheinde tuin, herkenbaar in perceel 33 (1 hectare 78 are groot), wordt in de kadastrale legger als lusthof omschreven. Het kasteeleiland is een schiereiland geworden, via een landengte met het vasteland verbonden. De molenvijver en drie kleinere waterpartijen, samen meer dan 2,5 hectare, werden als lustvijvers geregistreerd. Casimir de Villers-Masbourg, een Naamse edelman, was in 1824 eigenaar geworden dankzij zijn huwelijk op gevorderde leeftijd (59 jaar) met Marie-Thérèse Anne, dochter van de vorige eigenaar. Hij voerde een uitermate behoudsgezind beleid voor een periode waarin talrijke kasteeldomeinen in een landschappelijk kleedje werden gestoken. Toen hij in 1865 op 98-jarige leeftijd kinderloos stierf, zag het domein er nog ongeveer uit als in 1783. Zelfs de vijvers (toch de eerste 'slachtoffers' van de oprukkende 'Engelse' mode) hadden hun strakke contouren behouden. De enige toevoeging onder zijn eigenaarschap is de indrukwekkende polygonale, onderaardse kelder in het sterrenbos, met een centrale pijler, een uitwaaierend graatgewelf en een gedeeltelijk omlopende galerij met steekbogen. Volgens de jaarsteen boven de ingang werd hij in 1836 gebouwd, mogelijk als bewaarkelder voor groenten, want er is geen sas, typisch voor ijskelders.

Landschappelijk intermezzo

Op de stafkaart van 1877 wordt het lusttuinperceel voor een klein gedeelte (tussen dreef en kasteel) in het roze weergegeven, voor het grootste gedeelte in het groen-rood gespikkeld. De roze kleur staat voor een open terrein, hoogstens met bloemencorbeilles of rozenperken; de spikkels voor een gesloten begroeiing met sierstruiken of -bomen. Een in 1866 gebouwd tuinpaviljoen werd dertig jaar later afgebroken en komt op geen enkele van de topografische kaarten voor. Op de volgende stafkaarten – 1891 en vooral 1924 – is toch een zweem van 'landschappelijke' aanleg merkbaar in de vorm van enkele slingerpaden. Aan de westrand van het sterrenbos ligt bovendien een heuveltje beplant met bruine beuken (Fagus sylvatica 'Atropunicea'), vermoedelijk aangeplant rond 1900, getuige van dit landschappelijk intermezzo.

De traditie hersteld

De Villers werd opgevolgd door eigenaars die elders domeinen bezaten die ze waarschijnlijk belang­rijker vonden – onder meer baron Augustin de T'Serclaes de Norderwyck, burgemeester van Noorderwijk (provincie Antwerpen) en kasteelheer aldaar, of Théodore de Nieulant (Kasteel Ter Rijst te Heikruis of Domein Marlier te Sint-Martens-Bodegem). Pas onder de familie de Ghellinck Vaernewyck kon Nieuwermolen op vernieuwde belangstelling van de eigenaars rekenen (in 1910 werd burggraaf Amaury de Ghellinck Vaernewyck de nieuwe eigenaar). Op initiatief van de 'Touring-Club de Belgique' werd in 1928 een voorstel tot bescherming als monument overwogen. In het verslag van J.-B. Siebenaler, 'briefwisselend lid' van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, wordt gewag gemaakt van de staat van verval waarin het kasteel op dat ogenblik verkeerde. Dit voorstel vormde vermoedelijk de aanzet tot de hierboven beschreven restauratie, maar pas in 1962 kwam het tot een koninklijk besluit van bescherming.

Landschappelijke tuinen en parken waren in 1930 al een paar decennia uit de mode. De revival van historische tuinstijlen en regelmatig-geometrische aanlegmodellen aan het einde van de 19de eeuw – vooral onder impuls van de Franse tuinarchitecten vader (Henri) en zoon (Achille) Duchêne – was al een tijdje over zijn hoogtepunt heen maar, naast de tijdens het interbellum dominerende 'Nouveau jardin pittoresque' en soms gecombineerd ermee, bleef de vraag naar historiserende ontwerpen bestaan. Stond de Vlaamse renaissance model bij de restauratie van het kasteel, dan heeft de kaart van De Deken uit 1783 ongetwijfeld de aanleg van de tuin geïnspireerd. De oude, 350 meter lange oprijlaan werd nieuw leven ingeblazen door de aanplanting van vier rijen zomerlinden (Tilia platyphyllos) en de 18de-eeuwse dwarsdreef werd met bruine beuk beplant (In 1998 gerooid en vervangen door de huidige moeraseiken (Quercus palustris)). In de ruimte ten zuiden van het kasteel werd opnieuw een padenkruis aangelegd, aan de zuidzijde begrensd door een dubbele, uit barokke accolades opgebouwde haagbeukpalissade. Het 'verlandschappelijkte' bosperceel werd opnieuw een sterrenbos; op de binnenplaats werden echter geen broderieparterres meer aangelegd zoals in 1783, maar een ovale grasparterre met een rond stenen waterbekken.

Merkwaardige bomen (Opname 5 juli 2004. Het cijfer in vet geeft de stamomtrek, gemeten op 150 cm hoogte.)

  • 8. Amerikaanse amberboom (Liquidambar styraciflua) 363
  • 16. tamme kastanje (Castanea sativa) 465
  • 17. gewone haagbeuk (Carpinus betulus) 336 – vermoedelijke bundelboom
  • Archief Ruimte en Erfgoed Vlaams-Brabant, dossiers Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, Dilbeek, Sint-Ulriks-Kapelle, Kasteel Nieuwermolen, brief van J.-B. Siebenale, 27 juni 1929.
  • Archief Ruimte en Erfgoed Vlaams-Brabant, dossiers Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, Dilbeek, Sint-Ulriks-Kapelle, Kasteel Nieuwermolen, brief V.G. Martiny (briefwisselend lid), 18 okober 1960.
  • Onroerend Erfgoed [Vlaams-Brabant], Rapport aan de provinciegouverneur van 30 november 1928.
  • Kadasterarchief Vlaams-Brabant, Oude kadastrale legger 212 Sint-Ulriks-Kapelle, art. 64 nr. 30, art. 81 nr. 104 en art. 713 nrs. 22-34.
  • Kadaster Vlaams-Brabant, primitief kadaster Dilbeek (Sint-Ulriks-Kapelle), circa 1823.
  • S.N., S.D., 1929-1930: La noblesse belge, , deel II, 123-124, 2467-2468.
  • ARREN P. 1987: Nieuwermolen, Van kasteel naar kasteel, 2, Brussel, 228-232.
  • BALOT M. 1949: Le Chateau de Nieuwermolen, Royal Automobile Club de Belgique, 10, 9-11.
  • DE GELLINCK DE VAERNEWYCK X., 2000: Drie realisaties in Vlaamse neorenaissancestijl van architect Paul Saintenoy, in De Woonstede door de Eeuwen heen, nr. 127, 12-19.
  • DE MAEGD C., 1977:Bouwen door de Eeuwen heen – arrondissement Halle-Vilvoorde, Gent, Snoeck-Ducaju, , 637-638.
  • DENEEF R. & WIJNANT J. & DE GHELLINCK VAERNEWYCK M. 2005: Dilbeek (Sint-Ulriks-Kapelle): Kasteel Nieuwermolen, in: DENEEF R., WIJNANT J., ROMBOUTS N., IMBERT D., GOOSSENS B., PAESMANS G., DE MAEGD C., VAN LIEDEKERKE M., COPRIAU P., CLAEYS T., EVERAET E. & PAESSENS W. 2005: Historische tuinen en parken in Vlaanderen. Pajottenland - zuidwesten van Vlaams Brabant, M&L Cahier, 11, Brussel, 115-120.
  • DOPERE F. & UBREGTS W. 1991 : De donjon in Vlaanderen. Architectuur en wooncultuur, Acta Archaeologica Lovaniensia - Monographiae 3, 234-236.
  • DUCHÊNE M. e.a., Architectes-paysagistes 1841-1947. Le style Duchêne, Editions du Labyrinthe.
  • JELLICOE G. e.a., 1986:The Oxford companion to gardens, Oxford, New-York, Oxford University Press, 204-205.
  • ROBYNS DE SCHNEIDAUER L. 1978: Souvenirs d’enfance vécue en paradis Brabançon, Nieuwermolen à Capelle-Sainte-Ulric, Brabant, 1, 12-18.
  • S.N. 1961: Les moulins du Brabant, Brussel.
  • S.N. 1989: Kasteel Nieuwermolen, Brochure uitgegeven door het gemeeentebestuur van Dilbeek naar aanleiding van Open Monumentendag op zondag 10 september 1989, Dilbeek.
  • S.N. 2010: Het einde van de “Sunrise Serenade” in Nieuwermolen, Brochure uitgegeven door het gemeeentebestuur van Dilbeek naar aanleiding van Open Monumentendag op zondag 12 september 2010, Dibleek.
  • STYNEN H., 1998:De onvoltooid verleden tijd. Een geschiedenis van de monumenten- en landschapszorg in België, 1835-1940, Brussel, Stichting Vlaams Erfgoed, 378-379.
  • VAN LIEDEKERKE M. 1996: Kasteel Nieuwermolen, Brochure uitgegeven door het gemeeentebestuur van Dilbeek naar aanleiding van Open Monumentendag op zondag 8 september 1996, Dilbeek.
  • WAUTERS A., 1971: Histoire des environs de Bruxelles, III-A (heruitgave van de editie van 1855), Bruxelles, Editions Culture et Civilisation, 199-205.

Deze tekst is een samenvoeging van volgende twee teksten:

  • DENEEF R. 2005: Historische Tuinen en Parken van Vlaanderen. Inventaris Vlaams-Brabant. Pajottenland - Zuidwestelijk Brabant: Bever, Dilbeek, Galmaarden, Gooik, Herne, Lennik, Liedekerke, Pepingen, Roosdaal, Sint-Pieters-Leeuw, Ternat, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.
  • VERWINNEN K. 2011: Kasteeldomein van Nieuwermolen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/135442 (geraadpleegd op 17 december 2018).

Auteurs:  Deneef, Roger; Wijnant, Jo; de Ghellinck Vaernewyck, Marc; De Graeve, Marie-Christine; Verwinnen, Katrien
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteeldomein van Nieuwermolen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/298441 (geraadpleegd op ).


Kasteel van Nieuwermolen (herinventarisatie) ()

L-vormig waterkasteel in traditionele bak- en zandsteenstijl uit het einde van de 16de en het begin van de 17de eeuw, aangepast rond 1750 en in de jaren 1930 gerestaureerd. Gelegen in een groot domein ten noordwesten van de dorpskern van Sint-Ulriks-Kapelle, boven de autosnelweg. Het kasteel dankt zijn naam aan de nu vervallen watermolen die gelegen is ten noordwesten van het kasteel aan de Nieuwermolenbeek, die de grens met Asse vormt. De huidige molen dateert uit de 19de eeuw. Het kasteel werd als monument beschermd bij Koninklijk Besluit van 5 december 1962.

Historiek

Het kasteel werd reeds vermeld in de 15de eeuw en de watermolen wordt sinds de 15de eeuw vermeld als eigendom van de heren van Capelle. Het kasteel kende verschillende eigenaars en werd in de jaren 1580 verwoest tijdens de godsdienstoorlogen. In 1587 werd het goed verkocht aan Lodewijk Verreycke, diplomaat en eerste secretaris van Filips II. Hij liet de verwoeste watermolen waarschijnlijk herstellen in 1588. Verreycke liet ook het kasteel herbouwen rond 1596 en 1606, af te leiden uit de ankers op de westelijke vleugel.

Op een kaart met de goederen van Nieuwermolen, opgemaakt in maart 1623 door Anthoon van Schelle (bewaard in het kasteel Nieuwermolen), is het kasteel zichtbaar met een binnenplein dat bijna geheel door gebouwen is omgeven. Op deze kaart is ook de aanleg van het domein zichtbaar met de dreef die vanuit het zuiden naar het kasteel loopt, twee boomgaarden, enkele vijvers, een (sier)tuin ten zuiden van het kasteel en bij de watermolen een moestuin. In 1695 werd het kasteel verwoest en geplunderd door de troepen van Lodewijk XIV. Het goed blijft in handen van de familie Verreycke tot 1754. In de jaren 1750 werd het kasteel verbouwd, waarschijnlijk al door de nieuwe eigenaar, Joseph-Adrien Anne, die het kasteel in 1754 aankocht (tot 1858). De gebouwen werden aangepast aan de smaak van de tijd en de kruiskozijnen werden toen vervangen door de huidige hoge muuropeningen. Eveneens werden de dienstvleugels ten noorden afgebroken zodat het huidige L-vormige grondplan ontstond, die voorkomt vanaf de Ferrariskaart (circa 1771-1775). Het domein werd ook aangepast: de boomgaarden zijn verdwenen en er is een tweede dreef, loodrecht op de eerste, die loopt tot aan de vergrote tuin ten zuiden van het kasteel. Uit dezelfde periode dateert een tweede kaart van 4 mei 1783 opgemaakt door landmeter G. De Deken (eveneens bewaard in het kasteel). Op deze kaart heeft de toren van het kasteel volgens de literatuur zijn huidig uitzicht. Deze kaart geeft ook een gedetailleerd beeld van de siertuinen rond het kasteel: een tuin tussen de binnenplaats van het kasteel en de grote vijver en een grote tuin ten zuidoosten van het kasteel. De dreef van zuid naar noord heeft vanaf toen ook vier rijen bomen in plaats van twee. In 1794 werd het kasteel nogmaals geplunderd.

De huidige configuratie van het kasteel kwam al voor op het primitief kadaster (circa 1823). Nadien werden er geen wijzigingen meer geregistreerd aan het grondplan. De watermolen komt eveneens in zijn huidige configuratie al voor op het primitief kadaster. In de tweede helft van de 19de eeuw werd het park licht gewijzigd door het aanbrengen van een aantal landschappelijke elementen, in de vorm van een aantal slingerpaden, naar de toenmalige mode (zichtbaar op de topografische kaarten van 1877, 1891 en 1924).

Vanaf de 19de eeuw werd het kasteel door erfenis eigendom van de families Villers-Masbourg (1824), Huysman d’Honssem, de Nieulant, ’T Serclaes de Norderwyck en tenslotte in 1910 van de Ghellinck-Vaernewyck. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was het kasteel een onderkomen voor vluchtelingen uit West-Vlaanderen en leed het schade door de ontploffing van een zeppelin op het vliegveld van Zellik. Een eerste voorstel tot bescherming van het kasteel kwam er al in 1928 op initiatief van de "Touring-Club de Belgique". In het verslag van briefwisselend lid, J.-B. Siebenale, van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, wordt verwezen naar de vervallen toestand van het kasteel ten gevolge van de oorlog. Marc de Ghellinck, de toenmalige eigenaar, wou het kasteel voorzien van modern comfort en startte met de restauratie van het kasteel in samenspraak met architect Paul Saintenoy (1862-1952). De restauratie vond plaats tussen 1928 en 1933. Men wou het kasteel herstellen in Vlaamserenaissance-stijl en herinrichten. Architect Leo van Bever was verantwoordelijk voor de buitenrestauratie, Paul Saintenoy voor de binnenrestauratie. De witte pleisterlaag uit de 18de of 19de eeuw werd van de gevels verwijderd, zodat de gebouwen terug hun bak- en zandstenen uitzicht kregen. In het interieur werd onder andere de hoofdtrap in empirestijl vervangen door een trap waarvoor 17de-eeuwse balustrades werden gebruikt en een aantal schouwen werden terug blootgelegd. Verder veranderde er ook een aantal ruimtes van functie en werden er kleinere kamers tot een grote eetzaal omgevormd. In de donjon werd de bepleistering van de ontvangstzaal op de gelijkvloerse verdieping met gewelf verwijderd zodat de natuursteen opnieuw bloot kwam te liggen. Het huidige uitzicht van het kasteel is nog steeds het resultaat van deze restauraties. Ook het park kreeg zijn huidige uitzicht in de jaren 1930, de landschappelijke elementen werden verwijderd en de grote lijnen van op het plan van De Deken van 1783 werden terug uitgezet. Hierna gebeurden er geen grote aanpassingen meer aan het kasteel en het bijhorende domein.

Op 1 mei 1944 stortte er een Amerikaanse bommenwerper neer op het domein ten oosten van het kasteel, de resten hiervan werden in 2001 opgegraven door de Belgian Aviation History Association (BAHA).

Over het domein Nieuwermolen en zijn kasteel is over het algemeen weinig bekend, een grondig onderzoek zou hier op zijn plaats zijn.

Beschrijving

Omgracht kasteel op L-vormige plattegrond in traditionele bak- en zandsteenstijl. De westvleugel omvat centraal een donjon met links hiervan een toegang tot het binnenplein en een koetshuis en links van de donjon de woonvleugel. Haaks hierop staat een tweede woonvleugel en in het verlengde hiervan bevindt zich een lagere dienstvleugel. Het kasteel is bereikbaar via twee toegangen over het water. Een in het westen gelegen aarden dijk leidt naast de donjon naar het binnenplein. In het zuiden leidt een bruggetje naar de grote hal van het kasteel. Deze verankerde bak- en zandstenen brug bestaat uit twee gedrukte rondbogen en wordt afgesloten met een ijzeren hekken aan de tuinzijde.

De twee grote verankerde vleugels hebben elk twee bouwlagen op een natuurstenen sokkel onder leien zadeldaken met dakkapellen en zijn gevat tussen trapgevels. Gebruik van witte Balegemse zandsteen voor de sokkel, hoekblokken, speklagen, negblokken, waterlijsten, trapgevels en poortomlijsting. Overwegend 18de-eeuwse rechthoekige muuropeningen met geprofileerde negblokken en hardstenen lateien en lekdrempels. Op oude prentkaarten zijn er nog luiken te zien, deze zijn alle verdwenen. Op de eerste verdieping in een klein stukje achtergevel dat zichtbaar is van de westelijke vleugel van 1606 (zuidzijde) is er nog een dichtgemetseld kruisvenster zichtbaar.

Westvleugel

De westvleugel bestaat uit een centrale donjon met links aansluitend poortgebouw en later aangebouwd koetshuis (zie bouwnaad en vereenvoudigd uitzicht) en rechts een woongedeelte. De donjon heeft drie en halve verdiepingen onder leien torenhelm bekroond met een naaldspits. De donjon zou teruggaan tot de 15de eeuw, behalve de bovenste verdieping die van latere datum is. Er is geen kelder aanwezig wat er op kan wijzen dat het ging om een poortdonjon (volgens Doperé en Ubregts). Op een oude foto van vóór de restauratie van 1928-1933 zien we dat aan de binnenplaatszijde nog een rondboogpoort aanwezig was, waarschijnlijk een restant van de doorgang. De donjon werd waarschijnlijk bij de bouw tussen 1596 en 1606 aangepast onder andere door het afsluiten van de voormalige poortdoorgang en het bouwen van een extra verdieping. Op de eerste verdieping heeft de donjon een omlopende waterlijst van zandsteen. Op de bovenste twee verdiepingen zijn er kleinere rechthoekige muuropeningen aanwezig met zandstenen negblokken en een (hardstenen?) latei en lekdrempel. De bovenste muuropening heeft een ontlastingboog. Aan het binnenplein heeft de donjon lichtgleuven.

Links van de donjon zijn er zes traveeën: drie traveeën van de poortdoorgang en drie traveeën van het koetsthuis. De traveeën van het koetshuis hebben aan de oostzijde drie korfboogvormige muuropeningen met sluitsteen en imposten. Tegen de buitengevel zijn hier geen muuropeningen aangebracht op het gelijkvloers. De muuropeningen op de eerste verdieping hebben ontlastingsbogen in tegenstelling tot de muuropeningen in de andere vleugels. Ook zijn in deze traveeën geen speklagen aanwezig.

De poortdoorgang werd afgezet met hoekblokken wat erop kan wijzen dat het koetshuis later is aangebouwd. De eerste verdieping van de drie poorttraveeën bestaat uit verankerde zandsteen. De poort heeft een zandstenen rondboog omlijsting met bakstenen rollaag. Boven de poort is er een kleine nis met beeld en jaarankers: "1596".

De woonvleugel rechts van de donjon heeft zes traveeën en heeft een houten kroonlijst op modillons en jaarankers "ano 1906". De 18de-eeuwse muuropeningen op het gelijkvloers zijn verlaagd ten opzichte van de oorspronkelijke muuropeningen (zie latei). Dit is ook het geval op de gelijkvloerse verdieping van de zuidelijke vleugel.

De noordelijke zijgevel telt drie traveeën en werd bij de restauratie heropgebouwd(?). Een foto van 1914 van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium toont hier immers geen trapgevel aanwezig. De zuidelijk zijgevel telt drie traveeën en heeft een dubbele trapgevel, gedateerd door middel van jaarankers: "1606", met centraal een rondboogvormige muuropening met zandstenen omlijsting en sluitsteen en imposten.

Zuidvleugel

De zuidvleugel bestaat uit een woongedeelte met aansluitend ten noorden een dienstvleugel. Het woongedeelte telt vijf traveeën en heeft dezelfde kenmerken als de westelijke vleugel. Toegangsdeur met 18de-eeuwse omlijsting met hardstenen steekboogvormige omlijsting in de eerste travee. Aan de binnengevel een gelijksoortige deur met hierboven een smeedijzeren balustrade met initialen "LA" verwijzend naar Laurent-Marie-Louis Anne, kasteelheer rond 1800. Ontlastingbogen boven de muuropeningen van de gelijkvloerse verdieping.

De éénlaagse dienstvleugel heeft verschillende sporen van gewijzigde muuropeningen. Zichtbaar zijn een rondboogvormige deuropening met een arkose stenen omlijsting met sluitsteen en imposten en een aantal kleine rechthoekige vensters met een arkose stenen omlijsting en diefijzers.

Interieur

Het huidige interieur is waarschijnlijk tot stand gekomen tijdens de restauraties door Marc de Ghellinck-Vaernewyck en Paul Saintenoy die het kasteel wilden herstellen in Vlaamserenaissance-stijl, enkel de kapel (eerste verdieping) met rocaille-altaar (18de eeuw) en het salon in Lodewijk XVI-stijl (gelijkvloers rechts naast de donjon) bleven ongemoeid.

Het interieur kon niet bezocht worden. Uit de literatuur en uit foto’s van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium is op te maken dat er nog een aantal schouwen zijn bewaard, waaronder twee laatgotische, beiden opnieuw blootgelegd bij de restauratie rond circa 1930. In de donjon zijn buiten een bewaarde schouw ook nog een kruisgewelf met sluitsteen op het gelijkvloers en een stenen wenteltrap bewaard. De tweede schouw bevond zich volgens Martiny ook in de donjon, maar zou bij de restauratie verplaatst zijn. Er is een houten bordestrap uit de eerste helft van de 18de eeuw, geplaatst bij de restauratie in het interbellum.

Park

Het domein is deels omhaagd met beuk. Twee dreven in de Bruggeveldstraat geven toegang tot het domein. De dreef die loopt in zuid-noordelijke richting is een dubbele dreef met vier rijen lindebomen. Deze dreef zou aangeplant zijn in 1905. Op een kaart van 1783 (Kaart van 4 mei 1783 opgemaakt door landmeter G. De Deken) zijn ook al vier rijen bomen te zien. Aan het begin van de dreef staat een eenvoudig ijzeren hek tussen arduinen pijlers met spiegels voorzien van rozetmotief. Een tweede dreef loopt van west naar oost en ligt haaks op de eerste dreef. Deze 18de-eeuwse dreef werd gerooid in 1998 en is recent heraangeplant.

Ten oosten van de dreef die van zuid naar noord loopt bevindt zich een boomgaard die aangeplant werd in 1926. In de jaren 1930 werd het park aangepast en werden de landschappelijke elementen verwijderd. Ten zuiden van het kasteel werd opnieuw een padenkruis aangelegd, aan de zuidzijde begrensd door haagbeuk opgebouwd uit barokke accolades. De zuid-noord as vertrekt vanuit een bronzen standbeeld van Jacques de Lalaing en leidt naar de brug die toegang geeft tot het kasteel. Het perceel ten oosten hiervan werd opnieuw in stervorm aangelegd en vormt nu het zogenaamde "sterrenbos". Op de binnenplaats van het kasteel werd een ovale grasparterre met een rond stenen waterbekken aangelegd.

In het "Sterrenbos" is een (ijs?)kelder van 1836 (af te leiden aan de jaarsteen boven de ingang) gelegen. Het is een achthoekige bakstenen constructie met graatgewelf en omlopende galerij met centrale pijler die gebruikt werd als voorraadkelder voor groenten en fruit.

Watermolen

De overige gebouwen op het domein: de watermolen en een dienstgebouw(?) konden niet worden bezocht. De voormalige watermolen is een verankerd bakstenen gebouw van één bouwlaag op een L-vormig grondplan onder pannen zadeldaken.

  • Archief Ruimte en Erfgoed Vlaams-Brabant, dossiers Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, Dilbeek, Sint-Ulriks-Kapelle, Kasteel Nieuwermolen, brief van J.-B. Siebenale, 27 juni 1929.
  • Archief Ruimte en Erfgoed Vlaams-Brabant, dossiers Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, Dilbeek, Sint-Ulriks-Kapelle, Kasteel Nieuwermolen, brief V.G. Martiny (briefwisselend lid), 18 okober 1960.
  • Kadaster Vlaams-Brabant, primitief kadaster Dilbeek (Sint-Ulriks-Kapelle), circa 1823.
  • ARREN P. 1987: Nieuwermolen, Van kasteel naar kasteel, 2, Brussel, 228-232.
  • BALOT M. 1949: Le Chateau de Nieuwermolen, Royal Automobile Club de Belgique, 10, 9-11.
  • DE GHELLINCK VAERNEWYCK X. 2000: Drie realisaties in Vlaamse neorenaissancestijl van architect Paul Saintenoy, De Woonsteden door de eeuwen heen, 127, 12-19.
  • DENEEF R. & WIJNANT J. & DE GHELLINCK VAERNEWYCK M. 2005: Dilbeek (Sint-Ulriks-Kapelle): Kasteel Nieuwermolen, in: DENEEF R., WIJNANT J., ROMBOUTS N., IMBERT D., GOOSSENS B., PAESMANS G., DE MAEGD C., VAN LIEDEKERKE M., COPRIAU P., CLAEYS T., EVERAET E. & PAESSENS W. 2005: Historische tuinen en parken in Vlaanderen. Pajottenland - zuidwesten van Vlaams Brabant, M&L Cahier, 11, Brussel, 115-120.
  • DOPERE F. & UBREGTS W. 1991 : De donjon in Vlaanderen. Architectuur en wooncultuur, Acta Archaeologica Lovaniensia - Monographiae 3, 234-236.
  • ROBYNS DE SCHNEIDAUER L. 1978: Souvenirs d’enfance vécue en paradis Brabançon, Nieuwermolen à Capelle-Sainte-Ulric, Brabant, 1, 12-18.
  • S.N. 1961: Les moulins du Brabant, Brussel.
  • S.N. 1989: Kasteel Nieuwermolen, Brochure uitgegeven door het gemeeentebestuur van Dilbeek naar aanleiding van Open Monumentendag op zondag 10 september 1989, Dilbeek.
  • S.N. 2010: Het einde van de “Sunrise Serenade” in Nieuwermolen, Brochure uitgegeven door het gemeeentebestuur van Dilbeek naar aanleiding van Open Monumentendag op zondag 12 september 2010, Dibleek.
  • VAN LIEDEKERKE M. 1996: Kasteel Nieuwermolen, Brochure uitgegeven door het gemeeentebestuur van Dilbeek naar aanleiding van Open Monumentendag op zondag 8 september 1996, Dilbeek.
  • WAUTERS A. 1971 (heruitgave van 1855): Histoire des environs de Bruxelles, Description historique des localités qui formaient autrefois l'Ammanie de cette ville, deel 3 A, Brussel, 199.

Bron: VERWINNEN K. met medewerking van KENNES H. & THOMAS H. 2011: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Gemeente Dilbeek, Herinventarisatie, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB7, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs:  Verwinnen, Katrien
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteeldomein van Nieuwermolen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/135442 (geraadpleegd op ).


Park van kasteel Nieuwermolen ()

Domein rond een waterkasteel, gebouwd als 'huis van plaisantie' rond 1600 bij een watermolen, met een historisch tuinperceel van 2 hectare; herbouwd rond 1750 en renaissancistisch gerestaureerd in 1928-1932 onder leiding van architect Paul Saintenoy; toen werd ook de tuin historiserend heraangelegd overeenkomstig een 18de-eeuwse figuratieve kaart; monumentale onderaardse kelder met graatgewelf uit 1836 in het sterrenbos.

'Huis van plaisantie' bij de watermolen

De naam verwijst naar de nabijgelegen watermolen, voor het eerst vermeld in 1450 en grotendeels vernield tijdens de godsdiensttroebelen. Het huidige waterkasteel aan de rand van de molenvijver werd tussen 1596 en 1606 gebouwd (mogelijk op de grondvesten van een ouder gebouw) door Louis Verreycken, diplomaat en eerste secretaris van de koning, die ook de molen liet herstellen. Het kasteel, een typisch 'huis van plaisantie' uit die tijd, werd gebouwd in traditionele bak- en zandsteenstijl (witte Balegemse zandsteen voor de speklagen, hoekstenen, negblokken en sokkel) volgens een bijna L-vormig grondplan, met vleugels van twee bouwlagen onder leien zadeldaken tussen trapgevels, en een donjonachtige toren met een klokdak. De kruiskozijnen werden rond 1750 verwijderd, maar de speklagen geven nog de ligging van de verdwenen tussendorpels aan. Het huidige uitzicht werd bepaald in 1928-1932, toen het kasteel in opdracht van de toenmalige eigenaar, burggraaf Marc de Ghellinck Vaernewyck, grondig werd gerestaureerd door architect Paul Saintenoy, sinds 1912 lid van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen en een van de voornaamste pleitbezorgers van de 'artistieke wederopbouw' na de Eerste Wereldoorlog. De gevel werd van zijn bepleistering ontdaan en diverse elementen (onder meer een trap in Empirestijl) die niet beantwoordden aan de oorspronkelijk geachte stijl – Vlaamse renaissance – werden verwijderd en vervangen door elementen die in dit stijlbeeld pasten.

Een figuratieve kaart door landmeter Antoon Van Schellen uit 1623 toont het domein van Louis Verreycken niet lang na de aanleg, een constellatie die – op een efemeer 'landschappelijk' intermezzo na – tot op heden bewaard is. Een rechte, 350 meter lange, met bomen afgezoomde dreef leidde vanuit het zuiden naar het kasteel. Tussen de twee grote boomgaardpercelen bij het kasteel verdubbelde hij in breedte en bood ter hoogte van de afslag naar de kasteelpoort plaats aan twee constructies: een paviljoentje of gloriette en iets wat op een staande wip lijkt. De koer tussen de grote vijver en het huidige kasteel was bijna geheel door gebouwen omgeven. Ten zuiden van het kasteelcomplex lag een tuin van een halve hectare, bestaande uit twee omhaagde compartimenten met een padenkruis. Ongetwijfeld ging het om een siertuin, maar de combinatie met groenten en fruit was in die tijd niet ongebruikelijk. Minstens aan de noord- en oostzijde werd hij begrensd door loofgangen, waarschijnlijk latwerk begroeid met klimrozen, kamperfoelie of andere klimplanten. Bij de watermolen lag een moestuin, axiaal verdeeld in twaalf bedden. Er waren drie vijvers, de grote (naast het kasteel) met een eilandje.

De baroktuin

Anderhalve eeuw later, blijkens de Ferrariskaart (1771-1775), waren de boomgaarden verdwenen en een tweede dreef, loodrecht op de oude, mondde uit bij de omhaagde tuin ten zuiden van het kasteel, die tot bijna twee hectare was uitgebreid. De westoost gerichte dreef en de as van de tuin lagen op dezelfde lijn. De Ferrariskaart toont een siertuin van eveneens twee compartimenten, die naast de oude siertuin ook het vroegere boomgaardperceel ten oosten van de oprijlaan omvatte. Een figuratieve kaart uit 1783 geeft een gedetailleerd beeld van de siertuinen rond het kasteel: een compartiment met een padenkruis, een compartiment sterrenbos en – op de koer tussen het kasteel en de grote vijver – een tweede padenkruis met iets wat verdacht veel op barok loofwerk ('parterres de broderie') lijkt. Het kasteelcomplex was in de jaren 1750 gemoderniseerd, waarschijnlijk door Joseph-Adrien Anne, die Nieuwermolen in 1754 had aangekocht. De dienstvleugels langs de oever van de grote vijver werden afgebroken, zodat de binnenplaats naar het noorden toe open kwam te liggen; de kruiskozijnen werden uit de ramen verwijderd.

De oprijlaan – in 1623 nog tussen twee bomenrijen – bestond voortaan uit vier bomenrijen ('allée principale' geflankeerd door 'contre-allées') die eindigden bij de vijver en de afslag naar het kasteel. Het eilandje in de grote vijver was verdwenen, maar in de slotgracht ten zuiden van het kasteel stond een eendenkooi. Een tamme kastanje (Castanea sativa) met bijna 5 meter stamomtrek aan de zuidrand van het sterrenbos is een overblijfsel uit de 18de-eeuwse beplanting. Dit geldt niet voor de monumentale haagbeuk (Carpinus betulus) ten zuiden van het kruispadcompartiment, waarschijnlijk een 19de-eeuwse 'bundelboom' – verschillende bomen in een zelfde plantgat, mettertijd vergroeid tot één stam. De Primitieve kadasterkaart uit 1823 reproduceert grotendeels de terreinindeling van de kaart van 1783. De omheinde tuin, herkenbaar in perceel 33 (1 hectare 78 are groot), wordt in de kadastrale legger als lusthof omschreven. Het kasteeleiland is een schiereiland geworden, via een landengte met het vasteland verbonden. De molenvijver en drie kleinere waterpartijen, samen meer dan 2,5 hectare, werden als lustvijvers geregistreerd. Casimir de Villers-Masbourg, een Naamse edelman, was in 1824 eigenaar geworden dankzij zijn huwelijk op gevorderde leeftijd (59 jaar) met Marie-Thérèse Anne, dochter van de vorige eigenaar. Hij voerde een uitermate behoudsgezind beleid voor een periode waarin talrijke kasteeldomeinen in een landschappelijk kleedje werden gestoken. Toen hij in 1865 op 98-jarige leeftijd kinderloos stierf, zag het domein er nog ongeveer uit als in 1783. Zelfs de vijvers (toch de eerste 'slachtoffers' van de oprukkende 'Engelse' mode) hadden hun strakke contouren behouden. De enige toevoeging onder zijn eigenaarschap is de indrukwekkende polygonale, onderaardse kelder in het sterrenbos, met een centrale pijler, een uitwaaierend graatgewelf en een gedeeltelijk omlopende galerij met steekbogen. Volgens de jaarsteen boven de ingang werd hij in 1836 gebouwd, mogelijk als bewaarkelder voor groenten, want er is geen sas, typisch voor ijskelders.

Landschappelijk intermezzo

Op de stafkaart van 1877 wordt het lusttuinperceel voor een klein gedeelte (tussen dreef en kasteel) in het roze weergegeven, voor het grootste gedeelte in het groen-rood gespikkeld. De roze kleur staat voor een open terrein, hoogstens met bloemencorbeilles of rozenperken; de spikkels voor een gesloten begroeiing met sierstruiken of -bomen. Een in 1866 gebouwd tuinpaviljoen werd dertig jaar later afgebroken en komt op geen enkele van de topografische kaarten voor. Op de volgende stafkaarten – 1891 en vooral 1924 – is toch een zweem van 'landschappelijke' aanleg merkbaar in de vorm van enkele slingerpaden. Aan de westrand van het sterrenbos ligt bovendien een heuveltje beplant met bruine beuken (Fagus sylvatica 'Atropunicea'), vermoedelijk aangeplant rond 1900, getuige van dit landschappelijk intermezzo.

De traditie hersteld

De Villers werd opgevolgd door eigenaars die elders domeinen bezaten die ze waarschijnlijk belang­rijker vonden – onder meer baron Augustin de T'Serclaes de Norderwyck, burgemeester van Noorderwijk (provincie Antwerpen) en kasteelheer aldaar, of Théodore de Nieulant (Kasteel Ter Rijst te Heikruis of Domein Marlier te Sint-Martens-Bodegem). Pas onder de familie de Ghellinck Vaernewyck kon Nieuwermolen op vernieuwde belangstelling van de eigenaars rekenen (in 1910 werd burggraaf Amaury de Ghellinck Vaernewyck de nieuwe eigenaar). Op initiatief van de 'Touring-Club de Belgique' werd in 1928 een voorstel tot bescherming als monument overwogen. In het verslag van J.-B. Siebenaler, 'briefwisselend lid' van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, wordt gewag gemaakt van de staat van verval waarin het kasteel op dat ogenblik verkeerde. Dit voorstel vormde vermoedelijk de aanzet tot de hierboven beschreven restauratie, maar pas in 1962 kwam het tot een koninklijk besluit van bescherming.

Landschappelijke tuinen en parken waren in 1930 al een paar decennia uit de mode. De revival van historische tuinstijlen en regelmatig-geometrische aanlegmodellen aan het einde van de 19de eeuw – vooral onder impuls van de Franse tuinarchitecten vader (Henri) en zoon (Achille) Duchêne – was al een tijdje over zijn hoogtepunt heen maar, naast de tijdens het interbellum dominerende 'Nouveau jardin pittoresque' en soms gecombineerd ermee, bleef de vraag naar historiserende ontwerpen bestaan. Stond de Vlaamse renaissance model bij de restauratie van het kasteel, dan heeft de kaart van De Deken uit 1783 ongetwijfeld de aanleg van de tuin geïnspireerd. De oude, 350 meter lange oprijlaan werd nieuw leven ingeblazen door de aanplanting van vier rijen zomerlinden (Tilia platyphyllos) en de 18de-eeuwse dwarsdreef werd met bruine beuk beplant (In 1998 gerooid en vervangen door de huidige moeraseiken (Quercus palustris)). In de ruimte ten zuiden van het kasteel werd opnieuw een padenkruis aangelegd, aan de zuidzijde begrensd door een dubbele, uit barokke accolades opgebouwde haagbeukpalissade. Het 'verlandschappelijkte' bosperceel werd opnieuw een sterrenbos; op de binnenplaats werden echter geen broderieparterres meer aangelegd zoals in 1783, maar een ovale grasparterre met een rond stenen waterbekken.

Merkwaardige bomen (Opname 5 juli 2004. Het cijfer in vet geeft de stamomtrek, gemeten op 150 cm hoogte.)

  • 8. Amerikaanse amberboom (Liquidambar styraciflua) 363
  • 16. tamme kastanje (Castanea sativa) 465
  • 17. gewone haagbeuk (Carpinus betulus) 336 – vermoedelijke bundelboom
  • Onroerend Erfgoed [Vlaams-Brabant], Rapport aan de provinciegouverneur van 30 november 1928.
  • Kadasterarchief Vlaams-Brabant, Oude kadastrale legger 212 Sint-Ulriks-Kapelle, art. 64 nr. 30, art. 81 nr. 104 en art. 713 nrs. 22-34.
  • La noblesse belge, 1929-1930, deel II, p. 123-124, 2467-2468.
  • DE GELLINCK DE VAERNEWYCK X., Drie realisaties in Vlaamse neorenaissancestijl van architect Paul Saintenoy, in De Woonstede door de Eeuwen heen, nr. 127, 2000, p. 12-19.
  • DE MAEGD C., Bouwen door de Eeuwen heen – arrondissement Halle-Vilvoorde, Gent, Snoeck-Ducaju, 1977, p. 637-638.
  • DUCHÊNE M. e.a., Architectes-paysagistes 1841-1947. Le style Duchêne, Editions du Labyrinthe.
  • JELLICOE G. e.a., The Oxford companion to gardens, Oxford, New-York, Oxford University Press, 1986, p. 204-205.
  • STYNEN H., De onvoltooid verleden tijd. Een geschiedenis van de monumenten- en landschapszorg in België, 1835-1940, Brussel, Stichting Vlaams Erfgoed, 1998, p. 378-379.
  • WAUTERS A., Histoire des environs de Bruxelles, III-A (heruitgave van de editie van 1855), Bruxelles, Editions Culture et Civilisation, 1971, p. 199-205.

Bron: DENEEF, R., 2005: Historische Tuinen en Parken van Vlaanderen. Inventaris Vlaams-Brabant. Pajottenland - Zuidwestelijk Brabant: Bever, Dilbeek, Galmaarden, Gooik, Herne, Lennik, Liedekerke, Pepingen, Roosdaal, Sint-Pieters-Leeuw, Ternat, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.
Auteurs:  Deneef, Roger; Wijnant, Jo; de Ghellinck Vaernewyck, Marc; De Graeve, Marie-Christine
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteeldomein van Nieuwermolen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/298440 (geraadpleegd op ).


Kasteel van Nieuwermolen ()

Naam verwijzend naar de nabijgelegen watermolen, bij de Nieuwermolenbeek, die vermeld wordt in 1450 en 1483 als eigendom der heren van Capelle en grotendeels vernield werd tijdens de godsdiensttroebelen van de tweede helft van de 16de eeuw. Het goed werd in 1587 verkocht en ten slotte toegewezen aan 's konings eerste secretaris, L. Verreycken; deze liet kort nadien het kasteel en de watermolen heropbouwen. Na de dood van de laatste Verreycken in 1752, kwamen ze in het bezit der Van Males en later, door huwelijk, in de familie Villers-Masbourg. Heden in het bezit der de Ghellincks d'Elseghem.

Fraaie, afgezonderde ligging ten noorden van de dorpskom met Eikendreef ten westen en Nieuwermolenbeek met aanpalende vijver ten noorden.

Haast L-vormig waterkasteel in traditionele bak- en zandsteenstijl uit de 16de en 17de eeuw met aanpassingen uit tweede helft 18de en 19de eeuw. Tweelaagse vleugels onder leien zadeldaken afgelijnd door trapgevels en nagenoeg centrale, uitstekende toren onder gebogen klokvormige helm met naaldspitsje.

Jaartal 1596 boven de poort en 1606 op de grachtgevel en de getrapte zijgevels van de rechtervleugel.

Eénlaagse aanhorigheden onder zadeldak, in het verlengde van de haakse vleugel. Het geheel was nog volledig bepleisterd en witbeschilderd tot begin 20ste eeuw, aanpassing die vermoedelijk gebeurde gelijktijdig met de vergroting der vensters na verwijdering van de kruiskozijnen. Verwijdering van deze bepleistering met herstelling van het baksteenmetselwerk doch behoud van de einde 18de-, begin 19de-eeuwse ordonnantie; heropgebouwde zijtrapgevel van de linkervleugel (tweede kwart 20ste eeuw).

Afleesbare vroegere gevelindeling met alle kenmerken van de traditionele stijl. Verspringende natuurstenen sokkel met afschuining; opgaand metselwerk afgelijnd door hoekstenen, die links van de poort zouden samenvallen met een bouwnaad; speklagen ter hoogte van de voormalige boven-, tussen- en onderdorpels vermits alle vensters waren opgevat als stenen kruis- of kloosterkozijnen afgewerkt met hoek- en negblokken. Blinde benedenverdieping van de linkervleugel. Twee rondboogvenstertjes met imposten en sluitstenen in de top van de gekoppelde getrapte rechterzijgevels.

Verankerde rondboogpoortomlijsting met afgeschuind beloop in een met puilijst afgelijnde onderbouw van zandsteen; bak- en zandstenen bovenverdieping, met rechthoekige venster boven een kleine heiligennis.

Rechts, vermelde, donjonachtige toren met omlopend cordon. Oorspronkelijke rechthoekige bovenvenstertjes en vergrote benedenvensters.

Aan de binnenplaatszijde, aangepaste muuropeningen uit 18de en 19de eeuw in langsgevel en haakse vleugel. Koetshuis met korfboogarcaden ondergebracht op de begane grond van de linkervleugel.

Behouden lichtgleuven in de toren. In de haakse vleugel, fraaie midden 18de-eeuwse steekboogdeur met hardstenen, kwarthol geprofileerde omlijsting, sluitsteen en druiplijst met gestrekte uiteinden. Gelijksoortige deur aan de grachtzijde.

De aanhorigheden in het verlengde zijn geritmeerd door rondboogdeuren met vlakke omlijstingen, sluitstenen en imposten en beluikte rechthoekige venstertjes.

Riant en helder kasteelinterieur met bewaarde elementen uit 16de, 17de en 18de eeuw, onder meer twee laatgotische schouwen, respectievelijk korfboog- en segmentboogvormig, met geprofileerd beloop op geringde achtzijdige sokkeltjes, een bordestrap uit de eerste helft van de 18de eeuw met latere aanpassingen en een kleine slotkapel met houten rocaille-altaar (18de eeuw).

Ten noorden, watermolen en molenaarshuis bij de Nieuwermolenbeek; vermelde oude kernen maar voornamelijk 19de-eeuws uitzicht. Eénlaagse gebouwen van donkere baksteen onder pannen zadeldaken; beluikte rechthoekige vensters en rechthoekige deuren.


Bron: DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 2n, Gent.
Auteurs:  De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteeldomein van Nieuwermolen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/39061 (geraadpleegd op ).