erfgoedobject

Heetveldesite

bouwkundig element
ID
39114
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/39114

Juridische gevolgen

  • is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Heetveldesite
    Deze vaststelling is geldig sinds

  • is aangeduid als beschermd monument Heetveldesite
    Deze bescherming is geldig sinds

  • is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Brouwerij
    Deze vaststelling was geldig van tot

Beschrijving

Tweeledige opper- en neerhofstructuur met sporen van een ringgracht verwijzend naar de motte-origine. Het woonhuis klimt minstens op tot de 17de eeuw, met funderingsresten van een huiskapel, een 18de-eeuwse dienstvleugel, het classicistische woonhuis, de siertuin, de eclectisch geïnspireerde brouwerijvleugel en de langsschuur en stalvleugel. Die verwijzen naar de omvorming tot een belangrijke brouwerijsite in het derde kwart van de 19de eeuw.

Historiek

Tijdens het ancien régime lagen er verspreid over Tollembeek verscheidene, kleine mottesites, voornamelijk geconcentreerd aan de noordwestrand van de gemeente. Eén van de voornaamste en vrijwel enige waarvan nog duidelijke sporen bewaard bleven is Heetvelde, op de linkeroever van de Mark, op de grens met Galmaarden.

Het kasteel wordt in 1472 voor het eerst vermeld in het oorkondenregister van het leenhof van Henegouwen: “... Josse de le Heetvelde tient ung fief contenant VJ bonniers de terre ou environ parmy maison, entrepresure, moulin, prez, rivière, gisant à Thollembecq et poet valoir chacun an environ LXX livres”. Vrij vertaald omvatte dit achterleen van het Land van Edingen ongeveer zes bunder (omgerekend 3 hectare 96 are 4 centiare) land waaronder huis, brouwerij, watermolen, hooiland en rivier.

Als kleinzoon van Walter, burgemeester van Brussel in 1422, behoorde Joost van den Heetvelde - volgens sommige bronnen was hij de bouwer van het kasteel - tot een tak van de familie de Heetvelde die zich naar verluidt in de 15de eeuw in de streek van Edingen had gevestigd. Al vanaf de 14de eeuw bekleedden de de Heetvelde, die over uitgestrekte bezittingen beschikten, belangrijke functies in de Brusselse stadsmagistratuur. De Tollembeekse tak was gedurende gans het ancien régime tevens erfmeier van Galmaarden.

De precieze oorsprong van de kasteelsite is niet gekend. Sommige auteurs zoals Roobaert lijken te suggereren dat de sinds 1440 vermelde watermolen (cour du moulin), die omstreeks die tijd via huwelijk in het bezit kwam van Wouter van den Heetvelde, aanleiding vormde tot de oprichting van het Heetveldekasteel. Verbesselt daarentegen situeert het ontstaan in de 12de-13de eeuw als één van de vele castrale mottes in het grensgebied Henegouwen- Vlaanderen- Brabant. Heetvelde, dat juridisch tot het Land van Edingen behoorde, lag bovendien op de grens met het Land van Flobecq en Lessen waaronder het naburige Galmaarden ressorteerde. Volgens de auteur pleiten twee belangrijke factoren voor deze origine: enerzijds de inplanting te midden van een breed beemdengebied gevormd door de Mark en haar twee zijtakken, Beverbeek (west) en Heetveldebeek (oost), waardoor de loop van de Mark wordt beheerst; anderzijds de ligging aan een verbindingsweg tussen de twee belangrijke hoofdwegen, Plaatsstraat en Hollestraat, waardoor ook het wegennet kon worden gecontroleerd.

In haar eindverhandeling over de castrale mottes in Vlaams-Brabant catalogeert Britt Claes Tollembeek onder de sites die 'vermoedelijk' in oorsprong teruggaan op een castrale motte. Zowel de ronde gracht rond het kasteel als de ligging in een grensgebied zouden in die richting wijzen. Na de van Heetvelde kwamen kasteel en watermolen door huwelijk achtereenvolgens in het bezit van de families van Etten (1575), Pennant (1627), Dupont (circa 1650), Herpigny (1792) en Nechelput (1837). Paulus Nechelput, tevens burgemeester van Tollembeek en enige niet adellijke eigenaar in de reeks, schonk het kasteel na zijn overlijden in 1854 aan zijn nicht Catharina Seghers die nadien J.B. Herring, ontvanger te Galmaarden, huwde. Na haar dood in 1865 kwam het kasteel bij openbare verkoop in het bezit van 'paardemeester' Bénédicte Dero. Alhoewel aan het kasteel steeds landbouwactiviteiten waren verbonden werd door Dero voortaan de klemtoon gelegd op de brouwfunctie. Hiertoe liet hij de site volledig renoveren met als belangrijkste ingreep de bouw van de grote bedrijfsvleugel, rechts van de woning. Onder de benaming 'Brasserie Eetveld' produceerde hij volgens de briefhoofden Lambic, Faro en Uitzet, een minder sterk bier. Als specialiteit gold het 'bière pâle' met heldere kleur en bittere smaak. In 1869 bedroeg de jaarlijkse productie 956 hectoliter; in 1900 was de omzet reeds tweeënhalve maal zo groot. Er werd geleverd aan particulieren en caféhouders in Tollembeek, Galmaarden, Vollezele, Edingen, Moerkerke en Geraardsbergen. Na het overlijden van Dero in 1902 werd de brouwerij door de kinderen verdergezet. Begin jaren 1960 werd het bedrijf gesloten. Sindsdien bezit het kasteel nog uitsluitend een landbouwfunctie.

Met het overlijden van Paulus Nechelput in 1854 werden kasteel en watermolen in twee eigendommen opgesplitst. In 1829 werd deze "graanwatermolen en mautmolen" nog uitgebaat door een familielid, Karel Nechelput, tevens molenaar op de inmiddels verdwenen Heetvelde windmolen. Hij werd opgevolgd door de familie Demunck die er rond 1904 een stoommachine installeerde. Sinds geruime tijd is de molen in het bezit van de familie Clerebaut en wordt hij tot op heden uitgebaat door Richard Van Ongevalle.

Een figuratieve voorstelling in het kaartboek van de kartuizers te Herne (1773) en de Ferrariskaart (circa 1775) geven een min of meer gelijkaardig beeld van een omvangrijk complex, gelegen ter hoogte van een bocht van de Mark, te midden van moerassige weiden en akkerland en bereikbaar via een door bomen geflankeerde, rechte toegangsweg, de huidige Munkbaan. Het omgrachte wooneiland met brug aan zuidzijde wordt gedomineerd door een centraal ingeplant, vierkant torenvolume met traptoren - donjon of hoektoren? - waarop tweelaagse woonvleugels aansluiten. Voorliggend, ter hoogte van de brug een L-vormige waterpartij. Iets verderop, in zuidwestelijke richting drie kleinere, vrijstaande dienstgebouwen van het neerhof. Meer westwaarts ten slotte, op de rechteroever van de Mark en duidelijk herkenbaar, de watermolen.

Aan de hand van de kadastrale mutatieschetsen en bijhorende leggers kan bij benadering - de data verwijzen naar het moment van registratie - de verdere evolutie worden geschetst. In 1857 wordt de brede omwalling, afgebeeld als een onregelmatige cirkelvorm, op het zuidelijk gedeelte na, gereduceerd tot een smalle ringgracht. Datzelfde jaar wordt ook de sloop van de oude brouwerij geregistreerd. De Poppkaart (circa 1860) met legger toont de nieuwe situatie en geeft tevens informatie over het grondgebruik en over de bouwevolutie op het wooneiland sinds de Ferrariskaart (circa 1775). De grote voorliggende percelen, grenzend aan de Plaatsstraat, waren overwegend in gebruik als weide en akkerland. De kleinere percelen palend aan het wooneiland werden geregistreerd als boomgaard, hof, vijver en bos. Op het wooneiland zelf is de centrale toren verdwenen evenals de grote oostvleugel die werd vervangen door een kleiner volume aan de zuidzijde van de binnenkoer, ter hoogte van de toegangsbrug. Deze laatste werd gesloopt rond 1872 tijdens de grote verbouwingscampagne van brouwer Dero die tezelfdertijd het min of meer T-vormige woonhuis liet verbouwen tot zijn huidige vorm. Rond 1885 werd de stalvleugel voor de helft ingekort. Pas in 1895 registreert het kadaster de oprichting van een grootschalige brouwerijvleugel op het boomgaardperceel. Hiertoe werd een deel van de zuidelijke, rechthoekige grachtarm gedempt. Tezelfdertijd verdwenen ook de twee kleine rechthoekige vijvers. De bouw van de brouwerij dient ongetwijfeld een stuk vroeger gedateerd aangezien de oude brouwerij reeds in 1857 was gesloopt en er in 1869 reeds sprake is van een hoge productie. In 1909 ten slotte wordt het kleine vierkante volume ter plaatse van de huidige schuur tot zijn huidige omvang vergroot. Bij de woonvleugel hoorde ook een huiskapel, gekend van op oude foto’s, en naar verluidt eind jaren 1970 afgebroken. De naastliggende molensite kende een eigen evolutie. Volgens het kadasterarchief kwam de huidige configuratie van watermolen (1949), naastliggend woonhuis (1910) en schuur (1919) met aanbouwen tot stand door opeenvolgende verbouwingen en uitbreidingen in de loop van de eerste helft van de 20ste eeuw.

Beschrijving

Voormalige kasteel- en brouwerijsite

Op het vroegere wooneiland bevinden zich momenteel de brouwerswoning (circa 1872) met haar oudere kern, een haakse dienstvleugel (vermoedelijk laatste kwart 18de eeuw) en de brouwerijvleugel (circa 1869) die dwars op de gedempte walgracht werd ingeplant. De gebouwen omlijnen een rechthoekige voortuin, afgesloten door een fraai, giet- en smeedijzeren hekken met gegroefde zuiltjes met bolbekroning en speerpuntspijlen.

Het woonhuis waarvan delen van het metselwerk alsook de spantstructuur schijnen te wijzen op een minstens tot de 17de eeuw opklimmende, oudere kern heeft de vorm van een vijf traveeën groot, bakstenen breedhuis met twee bouwlagen onder een mank zadeldak (kunstleien) met aandak, vlechtingen, schouderstukken en een centraal klokkenruitertje. De sobere, neoclassicistisch geïnspireerde voorgevel wordt geritmeerd door grote, rechthoekige vensters met hardstenen onder- en bovendorpels, op het gelijkvloers beluikt en op verdieping voorzien van een smeedijzeren borstwering. De houten zesruiters werden recent in kunststof vernieuwd, idem voor de centrale inkomdeur met bovenlicht, lichtjes geaccentueerd door een vlakke, hardstenen omlijsting met brede kroonlijst. Onderaan de rechterwoonhelft wijst een smalle, rechthoekige opening met hardstenen omlijsting op de aanwezigheid van een kelderniveau. Links bovenaan staat ten slotte het hardstenen wapenschild van de familie de Heetvelde: van goud met schuinbalk in keel waarin drie zilveren hamers en in de rechterbovenhoek een schildje van sabel met zilveren leeuw.

Uitzicht van zij- en achtergevels valt moeilijk in detail te achterhalen ten gevolge van een fors oprukkende, vrijwel gevelhoge plantengroei. Ter hoogte van de rechterzijgevel schijnen muurfragmenten de omtrek van de verdwenen huiskapel te lokaliseren. Tegen de achtergevel met rechthoekige, beluikte of getraliede vensters het silhouet van een dwarse aanbouw met oculi en muurvlechtingen. Bij de inventarisatie in de jaren 1970 werden eveneens "een muurpand van Spaanse baksteen, een oudere zandstenen sokkel en steunberen tegen de zijgevel" genoteerd.

Het interieur kon slechts gedeeltelijk worden bezocht. Een gemarmerschilderde gang geeft links uit op een ruim salon met forse, zwartmarmeren schouw en een ingepleisterd en gestuct plafond met moerbalken, opgehoogd met lijstwerk en een met plastische bloemmotieven versierd rosas. Een complexe dakstructuur van eiken, genummerde spanten bevestigen een oudere kern.

Links en haaks op het woonhuis bevindt zich een klein, vrijstaand bijgebouw, vermoedelijk opklimmend tot het laatste kwart van de 18de eeuw. Het rechthoekige bakstenen volume, achteraan verstevigd met steunberen telt één bouwlaag onder een mansardedak (kunstleien) met bakstenen kroonlijst. De voor- of tuingevel is opengewerkt met drie bakstenen rondbogen - waarvan twee dichtgemetseld - en een beluikt rechthoekig venster, met houten latei en zesdelig raam. De in twee gedeelde binnenruimte is voorzien van bakstenen troggewelfjes, links op I-liggers, rechts op houten kinderbalken en van vier traditionele spanten. De oorspronkelijke functie valt niet meteen te achterhalen.

Rechts van het woonhuis en eveneens haaks ingeplant bevindt zich de imposante, rond 1869 te dateren brouwerijvleugel (42,4 bij 12,6 meter). Het langgerekte bakstenen volume met zadeldak (rode en zwarte handvormpan) op hardstenen modillons en traditionele houten spanten - blijkbaar hergebruik - is opengewerkt met diverse lichtgetoogde, deur- en vensteropeningen met houten, roestbruin geschilderd schrijnwerk, hardstenen dorpels en een bakstenen omlijsting, op het gelijkvloers decoratief opgehoogd met een smalle druiplijst met gesterkte uiteinden in combinatie met een hardstenen diamantkop sluitsteen en imposten. De levendige ordonnantie wordt bepaald door een afwisseling van lage en hoge vensters, smalle en brede poorten waarvan vorm en plaatsing overeenstemt met de achterliggende functie. Zo situeren de hooggeplaatste verluchtingsvensters met schuin geplaatst latwerk de brouwerszaal. In de achtergevel beperken de doorbrekingen zich tot verluchtingsspleten en -venstertjes in een lichtgetoogde, bakstenen omlijsting. Tegen de oostelijke kopgevel bevindt zich de vrijwel vierkante eesttoren (4,9 bij 5,2 meter) met schilddak (kunstleien), bekroond met een metalen gek waarbij een (intussen onthoofd) figuurtje op een bierton als windvaan functioneert. In de as van de dubbele toegangspoort met bovenlicht bevindt zich de vierkante, bakstenen eestoven met metalen ovendeur, waarboven het indrukwekkend, waaiervormig opgemetst schouwmassief van de 'hel', aan de randen verstevigd met metalen hoekprofielen.

In het eigenlijke brouwerijgebouw met roostering van moer- en kinderbalken respectievelijk bakstenen gewelfjes op I-liggers kunnen grosso modo vier compartimenten worden onderscheiden: de zone rechts, aansluitend op de mouttoren, is toegankelijk via een breed inkomsas en omvat een kelderniveau, een verhoogd gelijkvloers (conform laadvenster op halve gevelhoogte) en een droogzolder die via een houten laddertrap en een passerel communiceert met de moutverdieping. Daarnaast de doorgang voor bierkarren, en de tot de nok open ruimte van de eigenlijke brouwzaal met bakstenen kuipeiland, met onderaan de oven twee vuurmonden, boven het platform met twee brouwkuipen en langslopende houten toezichtspasserel en tegen de gelijkvloerse wand het koelsysteem. Helemaal links ten slotte diverse stapelruimten, onder meer een kelder afgedekt met bakstenen gewelfjes op I-liggers en ruime zolders met tegelvloer in gebakken aarde.

Meer zuidwestwaarts, ter plaatse van de historische neerhofzone, bevinden zich de schuur en stalvleugel. Het huidige aspect van de kleine stal met merkbaar oudere, minstens 18de-eeuwse kern gaat terug tot omstreeks 1885 toen hij aan zuidzijde voor de helft werd ingekort. Het is een bakstenen volume met zadeldak (rode handvormpan), rechthoekige openingen met hardstenen latei en een kasseivloer waarbij de dragende structuur van houten kapgebinten en moerbalken bleef bewaard. De houten roostering werd echter vervangen door metalen platen. De middelgrote, bakstenen langsschuur - kadastraal geregistreerd in 1909 - ontleent haar karakteristieke silhouet aan haar laag doorgetrokken, licht geknikt zadeldak (rode handvormpan). Opvallend is de aanwezigheid van een lage en een hoge schuurpoort onder een bakstenen respectievelijk steek- en rondboog. De drie traditionele spanten schijnen op hergebruik te wijzen. Eén van de balken draagt, naar verluidt, het jaartal 1822. Tegen de noordelijke kopgevel aangebouwd bevindt zich een klein bakstenen bijgebouw onder lessenaarsdak. De gevel, met elegant afgeronde hoek ter hoogte van het gemak, wordt geritmeerd door bakstenen, lichtgetoogde openingen.

Watermolensite

De molensite op de rechteroever van de Mark bestaat uit twee rechthoekige, ten opzichte van elkaar verspringende volumes die een quasi driehoekig erf belijnen: het molenhuis met aansluitend woonhuis en de schuur met aanbouwen.

Het sobere woonhuis (1910) telt twee bouwlagen van drie traveeën en is opgetrokken in baksteen met pannen zadeldak en een houten bakgoot met klossen en tandlijst. De symmetrische gevelordonnantie wordt bepaald door rechthoekige vensters met hardstenen dorpels en een centrale inkomdeur met hardstenen omlijsting. Het tegenover liggende bakstenen bijgebouw (1917) is van het langsschuurtype met rechthoekige poort en oculivormige verluchtingsgaten, pannen zadeldak, vooraan een uitgespaarde hoek en voorzien van enkele recentere aanbouwen.

Het molenhuis (1949/50) op vierkante plattegrond met één afgeschuinde hoek telt drie bouwlagen van drie traveeën onder zadeldak (rode, platte mechanische pan). Het is opgetrokken in eenvoudig baksteenmetselwerk (machinesteen) met betonnen poutrellen boven de muuropeningen en grote rechthoekige ramen met betonnen schrijnwerk. De houten vloeren staan op betonnen poutrellen. Op de maalsluis in baksteenmetselwerk met betonnen damwand bevindt zich het ringlager van de maalas. De schuine ophaaldeur heeft een ontdubbeld tand- en heugelsysteem. Dit systeem wordt met een as van uit het interieur van de molen bediend. Er wordt opgestuwd door middel van een regelbare stalen (klep)stuw met opeenvolgende vervallen van één meter en 0,4 meter. De pegel staat op 25,55 meter. Het volledig metalen, groot waterrad van 1910 (hergebruik/onderslagrad: diameter 4,5 meter, breedte 0,90 meter) heeft armen in profielijzer en gietijzeren hart op stalen as. Verbindingen gebeuren door bouten.

Maalinrichting

Op de stalen maalas zit binnen het grote gietijzeren aswiel met 198 houten kammen (afkomstig van een watermolen te Everbeek). Dit wiel kan de volledige maalinrichting aandrijven. Maar er is ook mechanische drijfkracht aanwezig namelijk: een motor ‘Crossley’: een horizontale monocylinder dieselmotor van 46 pk, bouwjaar: 1950. Compressor (20 atm), en stalen drukfles in verband met het opstarten van de motor. Zonder gloeikop. Elektrisch schakelpaneel in de machinekamer.

Zolder 1

  • Midget Maxima Roller Mill, nummer 324
  • Cilinderwals ‘Alfred Tattersall’
  • Een koppel maalstenen (kunststenen, diameter 1,40 meter) met onderaandrijving en houten galg met gesmede ijzeren hoepel
  • Borstelmachine Cornu Mourcourt
  • Elektrische motor ‘SEM’ voor eventuele vervanging van Dieselmotor: jaren 1960, 750 T./minuut, 50 pk + rheostaat (démarreur) ‘ACEC’
  • Bevochtiger

Zolder 2

  • Houten luiwerk met ijzeren flenswielen.
  • Haverpletter
  • Reservekamer (wachtkamer voor gekuist graan)
  • Losgekoppelde kuismachine
  • Zemelborstelmolen eerste reiniging (‘kuising’): zift met reiniging door rasp
  • drie cyclonen: onder andere één voor de rasp en één voor de borstel/ graan valt in zakken en afgewerkte lucht wordt naar buiten geleid
  • Jakobsladders voor verticaal transport (alle verdiepingen)
  • Archimedesschroeven voor horizontaal transport (diverse, ook op G.V.)
  • Buizen en riemen. (alle verdiepingen)

Het bijgebouw bevat houten silo’s, graandrooginstallatie (droogte 15-16 procent) en een menger voor paardenvoer. Er is een stortput voor het bijgebouw, en aggregaat voor de opwekking van elektriciteit met een luchtgekoelde 8-cilinder dieselmotor ‘Deutz’ van 110 pk.

  • Figuratieve kaart in het “Caert-Boeck en Register van alle gronden van erfven, die syn toebehoorende het Chartroosen Clooster van onse Lieve Vrouwe Capelle binnen Herne, ca. 1773 (copie Y. Decoster naar verdwenen origineel).
  • Ferrariskaart (circa 1775)
  • Poppkaart (circa 1860)
  • BRUSSEL, Archief van het kadaster: kadastrale legger Tollembeek, artikel 1416, 1632, 3201 en 3483. Mutatieschetsen Tollembeek, 1857, nummer 4; 1885, nummer 10; 1872, nummer 8; 1984, nummer 2; 1909, nummer 1.
  • BAUWENS J. (1985): De watermolens van de 'Mark', Levende Molens, 7, 9, 69-71.
  • CLAES B. 2001-2002: Castrale mottes in Vlaams-Brabant. Inventaris en vergelijking (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Archeologie, Universiteit Gent), 309 e.v.
  • DECOSTER Y. 2001: Brasserie Eetveld, Bij ons in Tollembeek, 33-50.
  • DECOSTER Y. 1989: Neringdoeners en handelaars te Tollembeek in de 19de eeuw, 2, 13.
  • DE ROECK R. 1959: Tollembeek, Brabant, 11, juli-augustus, 20.
  • DUWAERTS M.A. e.a.1961: De molens in Brabant, Brussel.
  • HOLEMANS H. 1992: Kadastergegevens: 1835-1985. Brabantse wind- en watermolens. Deel 3: arrondissement Halle-Vilvoorde (M-Z), Kinrooi.
  • PEREMANS M. (1926): Thollembeek. Landkunde, Geschiedenis, Volkskunde, Brussel, 76-81.
  • ROOBAERT B. 1996: Historische en toponymische varia betreffende Galmaarden, Eigen Schoon en de Brabander, 183 en 184.
  • ROOBAERT B. 1993: Een overzicht van de molens van het Oude Land van Edingen en hun oudste vermeldingen, Het oude Land van Edingen en Omliggende, XXI, 2, 97-133.
  • ROOBAERT B. 1996: Overzicht van de molens van de streek van Edingen met hun oudste vermeldingen, Molenecho's, XXIV, 1996, 3-4, 116-180.
  • S.N. (1975): Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Architectuur/deel 2n Vlaams Brabant Halle-Vilvoorde, (Gent), 696.
  • TULLEKENS D. 1994: De Heetvelde-watermolen van Tollembeek maalt nog beroepsmatig, Molenecho's, XXII, 2, 70 en volgende.
  • VERBESSELT J. 1993: Het parochiewezen in Brabant tot het einde van de 13de eeuw. Het Hernegewoud en Vollezele, 25, Brussel, 179,187,200-203.
  • VRANCKEN J. 1980: Pajottenland, een land om lief te hebben, s.l., 189-190.
  • VZW Tsap 1996: Watermolens als 'potentiële kleinschalige waterkrachtcentrales' toegepast op de Mark (bijrivier van de Dender) vanaf Edingen, Molenecho's, XXIV, 3-4, 181-203.

Bron: Beschermingsdossier DB002276, Heetveldesite (digitaal dossier)
Auteurs: De Schepper, Jo; Paesmans, Greta
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Heetveldesite [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/39114 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.