is aangeduid als beschermd monument Provinciaal Archief
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Provinciaal Archief
Deze vaststelling is geldig sinds
Dit neoclassicistisch pand werd omstreeks 1850 opgetrokken voor het Provinciaal Archief. Om het brandgevaar in het gebouw te beperken, werden in het interieur metalen roosters gebruikt. Het gebouw geldt als één van de vroegste toepassingen van deze techniek.
Op de hoek van de Schoenmarkt en de Geefsstraat werd in 1778-1781 het voormalig bisschoppelijk paleis in Lodewijk XVI-stijl opgericht. Het gebouw vervulde slechts dertien jaar zijn oorspronkelijke functie. Achtereenvolgens werd het ingericht als residente van het Centraal Bestuur (1795-1798), als prefectuur (1800-1814) en als gouvernementshotel (1815-1983).
Spoedig bleek de beschikbare ruimte te beperkt voor de huisvesting van de provinciale administratie. Door uitbreiding werd systematisch de volledige Geefsstraat ingepalmd. In 1851-1852 bouwde men op de plaats van de gesloopte privéwoning van de heer van Voorst een nieuw provinciaal archiefdepot. De vormgeving van het pand was traditioneel, maar de materiaalkeuze revolutionair. Met het oog op brandveiligheid werd het gebouw immers opgetrokken met een ijzeren binnenskelet, gietijzeren vloerroosters, gietijzeren archiefplanken en een gietijzeren trap.
Vanaf 1783 werd in Engeland de productie van gietijzer door nieuwe technieken aanzienlijk vergemakkelijkt en verbeterd. Aanvankelijk werd dit materiaal in de architectuur hoofdzakelijk gebruikt voor de uitvoering van bruggen, serres en aparte onderdelen zoals kolommen, liggers, consoles, korbelen en spanten. Het Crystal Palace in 1851 opgericht voor de wereldtentoonstelling in Londen, werd een belangrijk prototype van gietijzeren constructies in Engeland en op het Europese vasteland. Antwerpse voorbeelden van gebouwen met gietijzeren onderdelen zijn de in 1858 afgebrande Handelsbeurs van 1853 met ijzeren koepel, het stapelhuis Sint-Felix uit 1863 en het boekenmagazijn van de stadsbibliotheek.
Het provinciaal archiefgebouw werd in 1850-1851 ontworpen door ingenieur Théodore Lebens, sinds 1838 verbonden aan het Corps des Pont et Chaussées, en sinds 1850 ingénieur de deuxième classe in de provincie Antwerpen. De openbare aanbesteding vond plaats op 13 juni 1851. Hoewel men aan deze opdracht zeer veel ruchtbaarheid had gegeven (in totaal waren 300 bestekken gedrukt), boden slechts vier aannemers zich aan voor de uitvoering van de werken. De oprichting werd toegekend aan de laagste inschrijver, met name Thomas Smeur-Durieux uit Antwerpen.
Het lastenboek legde als voltooiingsdatum 1 november 1851 op. Op verzoek van de aannemer werd deze termijn tweemaal verlengd. De voornaamste reden van de vertraging waren de vele moeilijkheden die men ondervond bij het fabriceren van de platen en traptreden in gietijzer. De stukken werden gegoten in het atelier van Galler te Luik.
Het provinciaal archiefgebouw behield steeds zijn oorspronkelijke bestemming. In december 1944 werd de omgeving van de Antwerpse Schoenmarkt, Geefsstraat en Lombardenvest zwaar getroffen door een V²-bom. Verscheidene huizen in de buurt waren totaal vernield of moesten wegens bouwvalligheid worden gesloopt. Een deel van het provinciaal gouvernementshotel en het archiefdepot ontsnapten evenwel aan verwoesting en afbraak. Het archiefgebouw werd wel ontruimd en definitief verlaten. De documenten vonden een voorlopig onderdak in het provinciaal gouvernementshotel. In 1980 verhuisden de archieven naar het nieuwe provinciehuis aan de Koningin Elisabethlei.
In 1989 kwam het archiefgebouw door ruil in handen van de Belgische Staat. De Regie der Gebouwen startte in november 1989 onder leiding van ingenieur G. Denissen de restauratie van het archief naar ontwerp van de architecten H. Vermolen, Jos Roosemont, François Ponette en M. Cluts. De werken werden tegelijkertijd met de restauratie van het bisschoppelijk paleis uitgevoerd door aannemer Algemene Ondernemingen E.G. Verstraete & Van Hecke.
Het archiefdepot van de provincie Antwerpen is aan de buitenzijde een onopvallend neoclassicistisch dubbelhuis van vijf traveeën en vijf bouwlagen onder een zadeldak, waarvan de nok evenwijdig loopt met de straat. De baksteenbouw heeft een bepleisterde en beschilderde voorgevel, voorzien van een vooruitspringende, arduinen plint. De bouwlagen worden sterk gemarkeerd door de brede, doorlopende onderdorpels. De rechthoekige vensters zijn omschreven in plattebandomlijstingen en hebben metalen roedeverdelingen. De gevelbekroning is merkwaardig; een omlopende gelede architraaf verbindt onderling de modillons die de kroonlijst schragen. Hiertussen werden caissons uitgewerkt. De zijgevels zijn puntgevels, voorzien van rondboogvensters in de top. De achtergevel is blind.
Brandveiligheid was de meest dominerende factor bij de inplanting van het gebouw en de keuze van de materialen. Naast en achter het archief liet men een brandgang vrij. Het gebruik van hout werd volledig vermeden. Met uitzondering van de eerste bouwlaag werd het interieur volledig in ijzer uitgevoerd.
Het gelijkvloers werd uitsluitend gebruikt als stookruimte. Centraal bevindt zich dan ook een stookketel. De spil van de bovengelegen gietijzeren trap fungeerde als verwarmingselement en schoorsteen. Zware bakstenen kolommen en gewelven dragen de stenen vloer van de eerste verdieping. Een luik vormt de enige verbinding tussen de eerste en de tweede bouwlaag.
De vier verdiepingen werden geconcipieerd en steeds gebruikt als archiefruimte. Via passerelles was het depot toegankelijk vanuit het gouvernementshotel aan de achterzijde en vanuit het bureel van de archivaris aan de linkerzijde. Binnen het gebouw bereikte men vanaf de eerste etage de verschillende niveaus via de centrale spiltrap met gietijzeren spijlen en geperforeerde gietijzeren treden. Het inwendige ijzerskelet draagt de vloeren, de archiefplanken en het dak. Consequent werden alle delen in ijzer uitgevoerd; de rasters van I-profielen, de verticale ronde staven, de vloerroosters, de archiefrekken en de spanten met spantbenen, trekkers en schoren. Als leilatten gebruikte men platte bandijzers.
De volledige ijzerconstructie vormt één geheel. Door geleiding werd de warmte in de centrale spiltrap tot in de archiefrekken gebracht. Op de eerste verdieping voerden vier luchtroosters, die in verbinding stonden met de stookketel, warme lucht aan. Deze procedés bevorderden de droge bewaring van de documenten.
Het gebruik van gevaarlijk gaslicht werd zo veel mogelijk vermeden. De opgewerkte structuur met geperforeerde vloerroosters en archiefplanken bood de mogelijkheid hoofdzakelijk met daglicht te werken. Buiten de kantooruren werd door het afsluiten van de ijzeren ramen met ijzeren binnenluiken overdreven belichting van de archiefstukken vermeden. Door het volledige vrijstaan van het gebouw, de brandvrije materialen en de onbereikbaarheid van de eigenlijke archiefruimte vanop de straat, was het depot optimaal beveiligd tegen brandoverslag en inbraak.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Geefsstraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Provinciaal Archief [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/3974 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.