Georiënteerde, laatgotische parochiekerk uit de 16de-17de eeuw, opgericht op een kleine verhevenheid en eertijds omgeven door een ruim, ommuurd kerkhof, middenin het dorpscentrum.
De kerk, vermoedelijk ontstaan als vicuskerk in de 7de-8ste eeuw staat op de plaats waar eerder een houten kerk stond. Deze werd waarschijnlijk in de 11de-12de eeuw vervangen door een stenen kerk in romaanse stijl. Van deze laatste zouden sporen gevonden zouden zijn onder de huidige vloer.
De oudste vermelding van Meise komt voor in een brief van 1110 toen de Berthouts, heren van Grimbergen het 'altare de Mensce' samen met haar afhankelijkheden Oppem en Rode overdroegen aan bisschop Odo van Kamerijk. Meise kwam toen onder het patronaat van de kerk van Grimbergen. Toen de abdij van Grimbergen in 1127 werd gesticht, ging dit gepaard met de overdracht van hoger vermelde goederen.
De geschiedenis van de Sint-Martinuskerk is gedurende vele eeuwen verbonden geweest met de dominante actoren in de omgeving: de Berthouts als machtige heren van Grimbergen, het norbertijnenklooster van Grimbergen, de baronnen Vander Linden d'Hooghvorst, de familie Roose, de bewoners van het kasteel van Bouchout en deze van het kasteel van Meise.
Vanaf het begin van de 13de eeuw beheerde de abdij van Grimbergen het parochiewezen te Meise; zij inde de inkomsten en verschafte de bedienaar een loon. Vanaf 1258 was Meise volledig geïncorporeerd en gebeurde de bediening door de kanunniken van Grimbergen en dit tot het einde van de 18de eeuw.
Omstreeks 1500 moest de romaanse kerk plaats maken voor een éénbeukige gotische kerk met transept. Zowel de beeldenstorm van 1566 als de godsdiensttroebelen in de periode 1593-1598 brachten de kerk zware schade toe. Ten tijde van Albrecht en Isabella (1598-1621) werd de kerk hersteld.
De huidige laatgotische kerk dateert uit de 16de - 17de eeuw. Het koor werd vermoedelijk aangevat omstreeks 1500 en ook het transept is te situeren in de 16de eeuw. Volgens A. Bettesone kreeg de kerk haar huidig uitzicht voor het grootste deel ten tijde van pastoor Ludovicus Moreau (1619-1649); op dat ogenblik werd het schip niet alleen verlengd maar ook vergroot met zijbeuken en werd de, vermoedelijk toen nog vrijstaande toren ingesloten. Diverse jaartallen die verspreid over de kerk werden aangebracht verwijzen trouwens naar deze periode. Op een gevelcartouche aan de noordgevel staat het jaar 1631 vermeld, een cartouche op de zuidgevel vermeldt het jaar 1642, op de sluitsteen in het zuidelijke gewelf van het schip en op deze van de zuidelijke zijbeuk staat het jaartal 1626. Op de sluitsteen van de noordelijke zijbeuk is het jaartal anno 1631 aangebracht. Vermoedelijk was de middenbeuk beëindigd in 1626 en werden nadien de zijbeuken afgewerkt (1631 voor de noordelijke zijbeuk, 1642 voor de zuidelijke). De sacristieën ten noorden en ten zuiden van het koor zijn van latere datum en dateren vermoedelijk uit de 18de eeuw.
Doorheen de eeuwen werden regelmatig herstellingen en restauraties uitgevoerd. Zo werd de kerktoren in 1735 zwaar beschadigd door een blikseminslag; hiervan zijn nog sporen te vinden op bepaalde moerbalken onder de grote klokkenstoel. Ook het dak werd toen voor een groot deel vernield.
In 1852 werd de toren gerestaureerd; vermoedelijk werd toen ook het dak van het schip verhoogd, zie duidelijke bouwnaad en verschil in materiaal. Belangrijk in deze context zijn de schilderingen uit 1672 in de pastorie waarbij de kerk afgebeeld wordt met een veel lager dak.
In 1865 werd op vraag van gravin de Beauffort in de sacristie een bijkomende neogotische ingang geplaatst voor haar en haar familie. Vanaf het einde van de 19de eeuw werden op initiatief van pastoor Karel Van Daelem grote herstellings- en restauratiewerken, volgens de literatuur uitgevoerd onder toezicht van bouwmeester Jules Barbier, leerling van J.J. Van Ysendyck. De plannen, bewaard in het KCML-archief dragen wel de handtekening van Van Ysendyck en zijn gedateerd 15 september 1894. Deze werken werden beëindigd in 1912. Het kerkmeubilair werd volledig vernieuwd in neogotische stijl en een gedeelte van het oude meubilair werd verkocht om de rekeningen van de uitgevoerde werken te betalen. Tegelijkertijd werd ook de pastorie grondig aangepakt. Na de Tweede Wereldoorlog werden herstellingswerken uitgevoerd naar een ontwerp van V. Degand.
Ter vervanging van de klokken die door de Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog waren weggehaald werd er in 1950 een beiaard van 47 klokken gewijd van de klokkengieterij Michiels in Doornik. De officiële inhuldiging gebeurde op 10 juni 1951. In 2002 werd een nieuwe beiaard van 56 klokken van de Koninklijke Eysbouts (Aspen) ingehuldigd. De oude beiaard werd toen als monument opgesteld naast de bibliotheek.
Naar aanleiding van de vaststelling van schade aan schip en toren in 1998 werd een restauratiedossier opgestart. De werken gebeurden onder leiding van architektenkantoor Dirk Geeroms.
Georiënteerde, laatgotische kerk, voornamelijk uit de 16de eeuw en de eerste helft van de 17de eeuw.
De plattegrond vertoont een ingebouwde westtoren, gevat tussen de doopkapel ten noorden en de toegang tot de toren ten zuiden, een driebeukig schip van twee traveeën (eerste helft 17de eeuw), met licht uitspringend transept (16de eeuw) en een koor van twee rechte traveeën met driezijdige sluiting (eerste helft 16de eeuw). Ten noorden en ten zuiden van het koor zijn er latere sacristieën. Het vrij homogeen uitgewerkte geheel werd opgetrokken uit de lokale kalkzandsteen uit de putten van Grimbergen en wordt afgedekt door leien daken. Diverse bouwnaden en verschil in het gebruikte materiaal verwijzen naar aanpassings- of restauratiewerken.
De ingebouwde westtoren onder ingesnoerde naaldspits, vertoont twee geledingen die van elkaar gescheiden worden door een waterlijst op 2/3 van de torenhoogte. Onderaan wordt de toren gemarkeerd door een tudorboogportaal in een geprofileerde omlijsting onder een waterlijst met gestrekte uiteinden en een eenvoudig spitsboogvenster met neogotisch maaswerk; hogerop lichtgleuf. In de bovenste geleding zit aan elke zijde een rondbogig galmgat. De flankerende westgevels van de doopkapel en toegang zijn blind gehouden op enkele steigergaten na. Rechts van de inkom: ingemetst hardstenen gedenkteken met lauwerkrans voor de gesneuvelden van de Eerste Wereldoorlog, later uitgebreid voor de Tweede Wereldoorlog, gesigneerd E. Salu.
Als dwarskapellen uitgewerkte zijbeuken met nagenoeg identiek uitzicht bestaande uit een puntgevel met een aandak op schouderstukken en bekroond door een hogel. Elke kapelgevel wordt geflankeerd door ritmerende steunberen en geopend door een rondbogig drielichtvenster met afzaat, geprofileerd beloop en variërend neogotisch maaswerk. Doorgetrokken, bovenaan omlopende druiplijsten geven de gevels een licht horizontaal accent. Het uitzicht van de eerste travee (torentoegang) aan de zuidzijde is enigszins afwijkend, aangezien deze puntgevel slechts geopend wordt door een oculus tussen lichtgleuven en een kleiner spitsboogvenster. Een duidelijke bouwnaad en het verschil in materiaal ter hoogte van de vensterboog verwijzen naar restauratie- of herstellingswerken. De licht uitspringende transeptarmen, gekarakteriseerd door versneden, op elkaar gestelde hoeksteunberen, hebben een vlakke sluiting in de vorm van een gelijkaardige puntgevel als de zijkapellen. De steunberen vertonen bovenaan een driepasmotief en bekronende hogel. Het uitzicht van het koor sluit aan bij de rest van de kerk: traveeën geritmeerd door versneden steunberen waartussen spitsboogvensters met neogotisch maaswerk onder omlopende waterlijst. De sacristie aan zuidzijde heeft een plat dak en vertoont een opmerkelijke accoladeboogdeur en -venster onder omlopende, geprofileerde waterlijst en verweerde bekroning; neogotisch uitgewerkt schrijnwerk met bloemmotief in het bovenlicht. De bergruimte aan de noordzijde daarentegen heeft een half schilddak met dakkapel en wordt geopend door getraliede rechthoekige vensters met hardstenen dorpels; oostgevel met rechthoekige deur met lateiconsoles onder spitsbogig bovenlicht met vierpas.
Enkele graftekens van vooraanstaande families werden ingemetseld in de noordelijke sacristie en het koor, terwijl de grafplaten van een aantal pastoors bewaard bleven ten zuiden van het schip.
Gedeeltelijk bepleisterd en beschilderd interieur waarbij midden- en zijbeuken van elkaar gescheiden worden door een spitsboogarcade op zuilen en bundelzuilen met koolbladkapiteel op polygonale basis. De overwelving bestaat uit kruisribgewelven met kalkzandstenen ribben en bakstenen gewelfvlakken; ook voor de spitsbogige scheibogen werd kalkzandsteen aangewend. In de zijbeuken worden de gewelven gedragen door halfzuilen en consoles. Op de sluitsteen in het zuidelijke gewelf van het schip en op deze van de zuidelijke zijbeuk staat het jaartal 1626. Op een sluitsteen in de noordelijke zijbeuk is het jaartal anno 1631 aangebracht.
De inscriptie Geeraet van Hemelryck in de noordelijke zijbeuk, werd vermoedelijk aangebracht in de eerste helft van de 17de eeuw naar aanleiding van de uitvoering van bepaalde werken. De familie van Hemelryck was een vooraanstaande familie te Meise in de 17de-18de eeuw.
Onder het koor bevindt zich de crypte voor de heren van Meise, vanaf de 18de eeuw werden ook de bezitters van het Hof van Bouchout hier begraven.
Schilderijen. Aanbidding der Wijzen door Th. Boeyermans, omstreeks 1660. Doop van Christus in de Jordaan, onbekend meester, 17de eeuw.
Beeldhouwwerk. Sint-Martinus te paard, 1695; kruis in het koor, 17de eeuw; Evangelist Johannes, hout; Lutgardis van Tongeren, Herman De Cuyper, hout, 1931, zie inscriptie. Witmarmeren beeld Onze-Lieve-Vrouw, H. Vande Velde, 1947.
Meubilair Het huidige nog aanwezige meubilair, waaronder twee biechtstoelen, is neogotisch en dateert uit het einde van de 19de eeuw toen pastoor van Daelem niet alleen de kerk liet restaureren maar ook het meubilair volledig verving. Altaar samengesteld uit panelen met de vier evangelisten, afkomstig van de vroegere preekstoel. Orgel van het huis Van Bever, ingehuldigd in 1896 en gerestaureerd in 1990 door de firma Draps (Erps-Kwerps).
Muurschilderingen in het transept met renaissance inslag (einde 16de eeuw). Boven het noordelijke zijaltaar worden taferelen uit het leven van Maria afgebeeld waaronder De Blijde Boodschap, de Aanbidding van de Herders en bovenaan de Tenhemelopneming van Maria. Boven het zuidelijke zijaltaar, Sint-Hubertus en Sint-Martinus in het onderste register en het Laatste Oordeel in het bovenste. Deze muurschilderingen werden in de periode 1590-1600 betaald door Christoffel d’Assonleville ter nagedachtenis van zijn ouders. Omstreeks 1650, toen de barokke zijaltaren werden geplaatst, werden ze overschilderd. Bij herstellingswerken omstreeks 1890 werden ze herontdekt; ze werden gerestaureerd en aangevuld met enkele nieuwe taferelen, waaronder de Sint-Martinus, door Jozef Middeleer, leerling van Frans Meerts. In 1962 werden ze nogmaals overschilderd, in het begin van de jaren 1990 opnieuw vrij gelegd en gerestaureerd. De inhuldiging gebeurde in 1993, zie de gedenksteen in de kerkvloer. De schilderingen worden toegeschreven aan Jasper Van der Schueren.
Hardstenen laatgotische doopvont met koperen deksel.
Glasramen in het koor: Heilige Brixius, Martinus en Eligius, gedateerd 1895, vervaardigd door de familie Steyaert, Schaarbeek; glasramen in het transept, gesigneerd J.B. Capronnier fecit, 1858 en 1882.
Bij herstellingswerken in 1787 werden de grafstenen uit de kerkvloer verwijderd; een aantal werd opgesteld tegen de muren of ingemetseld, verspreid over de kerk, 17de-19de eeuw.
Geschilderde kruisweg door A. Lagneau en M. Lefèvre, leerlingen van F. Meerts, 1897.
Diverse obiitborden uit de periode 1760-1978.
De omheiningsmuur van het gedesaffecteerde kerkhof werd voor een groot deel afgebroken in 1958 en is opgetrokken uit kalkzandsteen.
Auteurs: Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Kennes H. 2018: Parochiekerk Sint-Martinus [online], https://id.erfgoed.net/teksten/187549 (geraadpleegd op ).
Laatgotische kerk, voornamelijk uit de 16de eeuw en de eerste helft van de 17de eeuw opgericht op een kleine heuvelhelling met ommuurd kerkhof, middenin het dorpscentrum.
Symmetrisch uitgewerkte plattegrond: ingebouwde westtoren met doopkapel ten noorden en toegang tot de toren ten zuiden, driebeukig schip van twee traveeën (eerste helft 17de eeuw), licht uitspringende dwarsbeuk (16de eeuw) en koor van twee traveeën met driezijdige sluiting (eerste helft 16de eeuw). Latere sacristieën ten noorden en ten zuiden.
Zandsteenbouw met gebruik van ingevoerde kalkhoudende zandsteen voor de vernieuwde of toegevoegde onderdelen tijdens de restauratie onder leiding van architecten J. Boutsier en Van Ysendyck.
Centrale westtoren, afgelijnd door verticale bouwnaden wijzend op de restauratie, volgens sommigen zelfs de wederoprichting na de brand van 1735; tudorboogportaal, aan de dagkant verrijkt met een doorlopend profiel steunend op semi-polygonale voetstukjes; waterlijst op 2/3 van de hoogte en een spitsboogvormig galmgat per gevelzijde; ingesnoerde naaldspits (leien). Voorts blinde westmuurpartijen van de zijkapellen.
De noord- en zuidgevels zijn naar Brabantse wijze samengesteld uit drie kapelgevels met aandak en kruisbloembekroning (restauratie); ten noorden draagt de middelste een cartouche met jaartal 1631, ten zuiden was de eerst ten westen gedateerd door middel van een inmiddels onleesbaar geworden opschrift (1642).
Elke kapelgevel is gemarkeerd door een drielichtvenster met afzaat, geprofileerd beloop en doorgetrokken druiplijst, lopend langs de spitse boogrug; horizontale waterlijst ter halverhoogte. De eerst westtravee van de zuidgevel vertoont een ovaal oculus tussen twee lichtgleuven en een klein bovenvenster in een stompe spitsboogvormige omlijsting.
Uitspringende transeptarmen met puntgevel, - aandak en schouderstukken gestut door op elkaar gestelde hoeksteunberen met dubbele versnijding en uitgewerkt kop: casement met ingeschreven driepas; spitsboogvenster met afzaat, gevat tussen de onderste waterlijst en een doorlopende druiplijst. Klein rechthoekige venster in de top. Blinde oostgevels, met bouwnaad en verspringende waterlijst (zuiden).
Oostpartij geritmeerd door steunberen met waterlijst en hoge topversnijding en spitsboogvormige drielichtvensters gemarkeerd door een doorlopende druiplijst en een waterlijst. (Gedicht venster in de tweede koortravee (noorden).
Latere sacristieën onder afgewolfd zadeldak (noorden) en plat dak (zuiden).
Interieur. Begane grond van de toren: spitsboogarcade op imposten naar het schip; kruisriboverwelving op hoekconsoles; dichtgemetselde rondboogdeur met kwarthol beloop (zuidwand).
Hallenschip geritmeerd door zuilen en bundelzuilen in de middenbeuk en halfzuilen en consoles in de zijbeuken; hoge achtzijdige voetstukken met rijke ringprofilering; kapitelen met astragaal en een rij koolbladmotieven onder een inspringend achtzijdig abacus; geprofileerde spitsboogarcaden tussen midden- en zijbeuken en transept. Kruisribgewelven: geprofileerde gordelbogen, ribben en sluitstenen van zandsteen, laatstgenoemde gedateerd 1626 (tweede travee van middenbeuk en zuidelijke zijbeuk) en 1631 (eerste westtravee, noordelijke zijbeuk); bakstenen gewelfvlakken.
Gelijksoortige overwelving boven de kruising en de transeptarmen waar de ribben met gekoppelde halfzuilen met hogere, veelhoekige kapitelen afgelijnd door een torus en smal abacus op de noordoost- en zuidoosthoeken, waarop de uitgewerkte spitsboogarcaden van de kruising rusten.
De bak- en zandstenen kruisribgewelven van het koor, gestabiliseerd door een hulprib aan de apsiszijde, worden opgevangen door korte schalken, onderling verbonden door middel van een cordon ter hoogte van de vensterafzaten.
Mobilair. Muurschilderingen met renaissance inslag (tweede helft 16de eeuw), grondig gerestaureerd door F. Meerts en J. Middeleer (einde 19de eeuw), in het boogveld boven de zijaltaren: onderaan: Maria-Boodschap en de Aanbidding van de Herders, bovenaan de Ontslaping van Maria; ten zuiden, Sint-Hubertus en Sint-Martinus, beiden het onderste register en Laatste Oordeel in het bovenste, Groot doek met "Aanbidding der Wijzen" door Th. Boeijermans (17de eeuw), noordkapel naast toren.
Glasramen in het koor: Heiligen Brixius, Martinus en Eligius, gedateerd 1895; grafstenen in dezelfde noordkapel: J.F. Vander Ee († 1645) en zijn echtgenote M.E. Alvaredo († 1634); J. Vanden Houte en A. De Beer († 1656) en M.C. De Schoet († 1696); tegen de oostgevel van de noordsacristie, "M. Th. De France, fille du Baron de Bouchout", († 1626) en tegen de noordgevel, herdenkingsplaat van de Beauffort-Roose.
Bron: DE MAEGD C. & VAN AERSCHOT S. 1975: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Vlaams-Brabant, Halle-Vilvoorde, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 2n, Gent.
Auteurs: De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: De Maegd C. & Van Aerschot S. 1975: Parochiekerk Sint-Martinus [online], https://id.erfgoed.net/teksten/40152 (geraadpleegd op ).